Thomas Fazi is columnist en vertaler bij UnHerd. Zijn laatste boek is The Covid Consensus, dat hij samen met Toby Green schreef. Dit boek komt binnenkort in Nederlandse vertaling uit bij Starfish Books.
Duizenden vertegenwoordigers van de mondiale elite verzamelen zich deze week in Davos voor hun belangrijkste jaarlijkse samenzijn: de bijeenkomst van het World Economic Forum (WEF). Naast staatshoofden uit de hele wereld zullen de CEO’s van Amazon, BlackRock, JPMorgan Chase, Pfizer en Moderna er zijn, evenals de voorzitter van de Europese Commissie, de directeur van het IMF, de secretaris-generaal van de NAVO, de hoofden van de FBI en MI6, de uitgever van The New York Times, en natuurlijk de beruchte gastheer van het evenement – oprichter en voorzitter van het WEF, Klaus Schwab. Tot wel vijfduizend soldaten zouden kunnen worden ingezet om hen te beschermen.
Gezien het bijna cartoonesk-elitaire karakter van deze jamboree lijkt het niet meer dan logisch dat de organisatie het onderwerp is geworden van allerlei complottheorieën over haar vermeende kwaadaardige bedoelingen en geheime agenda’s in verband met het idee van de ‘Great Reset.’ In werkelijkheid is er niets samenzweerderigs aan het WEF, voor zover samenzweringen geheimhouding impliceren. Integendeel, het WEF is – anders dan bijvoorbeeld de Bilderberg – heel open over zijn agenda: je kunt de livestream-sessies zelfs online volgen.
Het WEF, in 1971 opgericht door Schwab zelf, zet zich in ‘om de toestand in de wereld te verbeteren door publiek-private samenwerking,’ ook wel bekend als multistakeholder governance. Het idee is dat mondiale besluitvorming niet moet worden overgelaten aan regeringen en natiestaten – zoals in het naoorlogse multilateralistische raamwerk dat is vastgelegd in de Verenigde Naties – maar dat daarbij een hele reeks niet-gouvernementele belanghebbenden moet worden betrokken: maatschappelijke organisaties, academische deskundigen, mediapersoonlijkheden en, het belangrijkst van allemaal, multinationale ondernemingen. In zijn eigen woorden is het project van het WEF ‘het internationale systeem te herdefiniëren als een breder, veelzijdig systeem van wereldwijde samenwerking waarin intergouvernementele wettelijke kaders en instellingen zijn ingebed als een kern, maar niet als de enige en soms ook niet als de meest cruciale component.’
Hoewel dit vrij goedaardig mag klinken, vat het keurig de basisfilosofie van het mondialisme samen: beleid vrijwaren van democratische beïnvloeding en controle door het besluitvormingsproces te verplaatsen van het nationale en internationale niveau, waar burgers in theorie in staat zijn nog enige mate van invloed uit te oefenen, naar het supranationale niveau. Een zelfbenoemde groep van ongekozen, niet tot verantwoording verplichte ‘belanghebbenden’ – voornamelijk bedrijven – moeten de leiding krijgen over mondiale beslissingen die van alles raken, van energie en de voedselproductie tot de media en de volksgezondheid. De onderliggende ondemocratische filosofie is dezelfde als die ten grondslag ligt aan de filantro-kapitalistische benadering van mensen als Bill Gates, zelf lange tijd partner van het WEF: dat niet-gouvernementele sociale en zakelijke organisaties beter in staat zijn de wereldproblemen op te lossen dan regeringen en multilaterale instellingen.
Hoewel het WEF zijn agenda steeds meer heeft toegespitst op modieuze onderwerpen als milieubescherming en sociaal ondernemerschap, bestaat er weinig twijfel over welke belangen het geesteskind van Schwab feitelijk bevordert en kracht bijzet: het WEF wordt zelf grotendeels gefinancierd door zo’n duizend aangesloten bedrijven – doorgaans mondiale ondernemingen met een omzet van meerdere miljarden dollars, waaronder enkele van ’s werelds grootste bedrijven op het gebied van olie (Saudi Aramco, Shell, Chevron, BP), levensmiddelen (Unilever, The Coca-Cola Company, Nestlé), technologie (Facebook, Google, Amazon, Microsoft, Apple) en farmaceutica (AstraZeneca, Pfizer, Moderna). Ook de samenstelling van het bestuur van het WEF is veelzeggend: Laurence D. Fink, CEO van Blackrock, David M. Rubenstein, mede-bestuursvoorzitter van de Carlyle Group, en Mark Schneider, CEO van Nestlé. Je hoeft niet je toevlucht te nemen tot complottheorieën om te kunnen stellen dat de agenda van het WEF veeleer is afgestemd op de belangen van zijn financiers en bestuursleden – ’s werelds ultra-rijken en bedrijfselites – dan op de ‘verbetering van de toestand in de wereld,’ zoals de organisatie beweert.
Misschien wel het meest symbolische voorbeeld van de mondialistische push van het WEF is de controversiële strategische partnerschapsovereenkomst die de organisatie in 2019 met de VN sloot en die volgens velen de VN in de logica van de publiek-private samenwerking van het WEF heeft getrokken. Volgens een open brief, ondertekend door ruim vierhonderd maatschappelijke organisaties en veertig internationale netwerken, vertegenwoordigt deze overeenkomst een ‘verontrustende corporate capture van de VN, die de wereld gevaarlijk in de richting van een geprivatiseerd mondiaal bestuur heeft bewogen.’ De bepalingen van het strategisch partnerschap, merken zij op, ‘zorgen er in feite voor dat leiders uit het bedrijfsleven ‘fluisteradviseurs’ worden van de hoofden van de VN-afdelingen, waarbij zij hun privé-toegang tot deze mensen gebruiken om op de markt gebaseerde, winstgevende “oplossingen” voor mondiale problemen te bepleiten, terwijl echte oplossingen die zijn ingebed in het algemeen belang en transparante democratische procedures worden ondermijnd.’
Deze overname van de mondiale agenda door het transnationale bedrijfsleven, geholpen en bijgestaan door het WEF, werd vooral duidelijk tijdens de Covid-19-pandemie. Het mondiale gezondheidsbeleid en de ‘paraatheid voor epidemieën’ zijn al lang een aandachtspunt van het WEF. In 2017 werd in Davos de Coalition for Epidemic Preparedness Innovations (CEPI) gelanceerd – een initiatief gericht op het veiligstellen van vaccinvoorraden voor wereldwijde noodsituaties en pandemieën, gefinancierd door overheden en particuliere donoren, waaronder Gates. Vervolgens was het WEF in oktober 2019, slechts twee maanden vóór het officiële begin van de Covid-19-uitbraak in Wuhan, medesponsor van een oefening genaamd Event 201. Daarin werd ‘een uitbraak van een nieuw zoönotisch coronavirus’ gesimuleerd, ‘dat van vleermuizen op varkens op mensen wordt overgedragen en dat uiteindelijk efficiënt overdraagbaar wordt van mens op mens, hetgeen leidt tot een ernstige pandemie.’ In het geval van een pandemie, zo merkten de organisatoren op, zouden nationale regeringen, internationale organisaties en de particuliere sector voldoende middelen beschikbaar moeten stellen voor de productie en distributie van grote hoeveelheden vaccins via ‘krachtige vormen van publiek-private samenwerking.’
Toen de Covid-pandemie uitbrak, verkeerde het WEF dus in een goede positie om een centrale rol te spelen in de reactie op de pandemie. Tijdens de bijeenkomst in Davos op 21-24 januari 2020 – enkele weken nadat het nieuwe coronavirus in China was geïdentificeerd – stelde de CEPI met de CEO van Moderna, Stéphane Bancel, plannen op voor de ontwikkeling van een Covid-19-vaccin, in samenwerking met de National Institutes of Health (NIH) in de VS. Later dat jaar speelde de CEPI een rol bij de oprichting van Covid-19 Vaccines Global Access (Covax), in samenwerking met de WHO, en bij de financiering van verschillende Covid-vaccins.
Deze publiek-private en rond het bedrijfsleven opgezette coalities – allemaal met banden met het WEF en buiten het bereik van democratische verantwoording – speelden een cruciale rol in het bevorderen van een op vaccins gebaseerde en op winst gerichte reactie op de pandemie, en vervolgens in het uitoefenen van toezicht op de uitrol van vaccins. Met andere woorden: de pandemie liet een schril licht schijnen op de gevolgen van de decennialange mondialistische druk van het WEF. Nogmaals: het zou onjuist zijn dit als een complot te zien, aangezien het WEF altijd zeer openhartig is geweest over zijn doelstellingen. Dit is gewoon het onvermijdelijke resultaat van een ‘multistakeholder’-aanpak waarbij particuliere en ‘filantropische’ belangen een grotere stem krijgen in mondiale aangelegenheden dan de meeste regeringen.
Wat echter verontrustend is, is dat het WEF nu op een groot aantal andere gebieden, van energie tot voedsel en het wereldwijde surveillance-beleid, dezelfde door het bedrijfsleven van bovenaf gestuurde aanpak bepleit – met even dramatische gevolgen. Er is een reden dat regeringen vaak zo bereidwillig lijken mee te gaan in deze opzet, zelfs als er sprake is van brede maatschappelijke oppositie: de strategie van het WEF is in de loop der jaren niet alleen geweest om macht weg te sluizen van regeringen, maar ook om deze te infiltreren.
Het WEF heeft dit grotendeels bereikt via een programma dat bekend staat als het Young Global Leaders (YGL)-initiatief, gericht op het opleiden van toekomstige wereldleiders. Het initiatief, dat in 1992 van start ging (toen het nog Global Leaders for Tomorrow heette), heeft veel mondiaal georiënteerde staatshoofden, ministers en leiders van het bedrijfsleven voortgebracht. Tony Blair nam bijvoorbeeld deel aan het eerste evenement en Gordon Brown aan het tweede in 1993. De eerste deelnemersgroepen zaten feitelijk vol met toekomstige leiders, zoals Angela Merkel, Victor Orbán, Nicholas Sarkozy, Guy Verhofstadt en José Maria Aznar.
In 2017 gaf Schwab toe de Young Global Leaders te hebben gebruikt om ‘door te dringen in de gelederen’ van verschillende regeringen, en hij voegde eraan toe dat ‘ruim de helft’ van het kabinet van de Canadese premier Justin Trudeau aan het programma had deelgenomen. Meer recentelijk, na het voorstel van de Nederlandse premier Mark Rutte om de stikstofuitstoot drastisch te verminderen, in overeenstemming met door het WEF geïnspireerd ‘groen’ beleid, dat grote protesten in het land uitlokte, vestigden critici er de aandacht op dat, afgezien van het feit dat Rutte zelf nauwe banden heeft met het WEF, zijn minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in 2008 werd verkozen tot WEF Young Global Leader, terwijl zijn vicepremier en minister van Financiën Sigrid Kaag een bijdrage levert aan de agenda van het WEF. In december 2021 publiceerde de Nederlandse regering haar vroegere correspondentie met vertegenwoordigers van het World Economic Forum, waaruit een uitgebreide interactie tussen het WEF en de Nederlandse regering blijkt.
Elders was de voormalige Sri Lankaanse premier Ranil Wickremesinghe – die vorig jaar tot aftreden werd gedwongen na een volksopstand tegen zijn besluit om kunstmest en pesticiden te verbieden ten gunste van biologische, ‘klimaatvriendelijke’ alternatieven – ook een toegewijd lid en ‘Agenda Contributor’ van het WEF. In 2018 publiceerde hij een artikel op de website van de organisatie met de titel: ‘This is How I Will Make My Country Rich by 2025.’ (Na de protesten in Sri Lanka verwijderde het WEF het artikel snel van zijn website). Eens te meer lijkt het duidelijk dat de rol van het WEF bij het vormen en selecteren van leden van de mondiale politieke elite geen complot is, maar eerder een zeer openbaar beleid – waar Schwab ook nog eens graag over opschept.
Uiteindelijk valt niet te ontkennen dat het WEF een enorme macht bezit, die de heerschappij van de transnationale kapitalistische klasse heeft versterkt in een mate die nooit eerder in de geschiedenis is voorgekomen. Maar het is belangrijk te onderkennen dat deze macht slechts een uiting is van de macht van de ‘superklasse’ die het WEF vertegenwoordigt – een kleine groep die volgens onderzoekers niet meer dan zesduizend of zevenduizend mensen telt, ofwel 0,0001 procent van de wereldbevolking, maar die toch machtiger is dan enige andere sociale klasse die de wereld ooit heeft gekend. Samuel Huntington, aan wie de term ‘Davos-mens’ wordt toegeschreven, stelde dat leden van deze mondiale elite ‘weinig behoefte hebben aan nationale loyaliteit, nationale grenzen zien als obstakels die gelukkig aan het verdwijnen zijn, en nationale regeringen beschouwen als overblijfselen uit het verleden, waarvan de enige nuttige functie is dat zij de mondiale operaties van de elite vergemakkelijken.’ Het was slechts een kwestie van tijd voordat deze aspirant-kosmocraten een instrument zouden ontwikkelen om hun heerschappij over de lagere klassen te vervolmaken – en het WEF bleek daar een perfect middel voor.
Marco d’Eramo is een Italiaans journalist. Hij was student van de Franse socioloog Pierre Bourdieu en een van de oprichters van het Italiaanse dagblad Il Manifesto, dat hij in 2012 verliet. Tegenwoordig schrijft hij voor de taz, New Left Review en MicroMega.
De menselijke grootheidswaanzin kent geen grenzen. Een recent voorbeeld – dat tijdens de verzengende en neurotische zomer van 2022 grotendeels onopgemerkt bleef – was een bizarre woordenwisseling tussen NASA-directeur Bill Nelson en de Chinese autoriteiten. ‘We moeten ons grote zorgen maken dat China op de maan landt en zegt: “Hij is nu van ons en jullie blijven erbuiten”,’ waarschuwde Nelson in een interview met Die Bild. Een woordvoerder van het Chinese ministerie van Buitenlandse Zaken sloeg onmiddellijk terug: ‘Dit is niet de eerste keer dat het hoofd van de NASA liegt en China zwart maakt.’
Nelsons aantijging was vreemd, aangezien het in december vijftig jaar geleden was dat iemand voet zette op onze natuurlijke satelliet. Sindsdien is de verkenning van de maan gedelegeerd aan kleine voertuigen op rupsbanden die tussen de rotsen scharrelen. China heeft slechts één zo’n robot ingezet, die in 2019 naar de ‘donkere kant’ van de maan reisde. Dus het idee dat het land de alleenheerschappij zou kunnen vestigen over een gebied ter grootte van Azië, hangend in een vacuüm bij temperaturen variërend van 120 graden Celsius overdag tot min 130 graden ’s nachts, blootgesteld aan kosmische straling en ruim 384.000 km verwijderd van de dichtstbijzijnde bevoorradingsbasis, was enigszins vergezocht.
De aantijging was des te vreemder omdat het de VS waren, en niet China, die op 16 november vorig jaar een reusachtige raket de ruimte in zouden sturen om een paar rondjes om de maan te vliegen en dan weer terug te keren naar de aarde, voor het bescheiden bedrag van 29 miljard dollar. Dit was het eerste deel van de Artemis-missie – genoemd naar de Griekse godin van de maan, de zuster van zonnegod Apollo – die uiteindelijk tot doel heeft tegen 2025 een basis ter waarde van 93 miljard dollar op de maan te vestigen. In theorie zal deze maankolonie ooit dienen als lanceerbasis voor een menselijke expeditie naar Mars.
De vraag is: waarom zijn we zo geïnteresseerd in verdere reizen naar de maan? Tijdens hun succesvolle reis in 1969 verzamelden de Amerikaanse astronauten een paar merkwaardige stenen, maar verder niets – het is dus lastig om een wetenschappelijke reden te vinden voor toekomstige missies. Er kan een militair doel zijn: niet voor niets hebben de VS eind 2019 de zesde tak van hun strijdkrachten opgericht, de Space Force, om alle ruimtegerelateerde militaire activiteiten te beheren. Maar waarom de maan? Misschien om er een militaire basis te installeren van waaruit een vijand op aarde kan worden bedreigd? Het zou toch voldoende moeten zijn om daarvoor de satellieten te gebruiken die zich al in een baan om de aarde bevinden en die veel dichterbij, goedkoper en preciezer zijn?
Cynische waarnemers zoals de Financial Times en de Economist insinueren dat deze missies slechts een manier zijn om de defensie-industrie te financieren en fondsen te verdelen onder strategische electorale achterbannen. Laatstgenoemde publicatie meldde dat het Space Launch System (SLS) dat in het Artemis-project wordt gebruikt, de bijnaam ‘Senate Launch System’ draagt, en dat de technologie ervan, afgeleid van het inmiddels ter ziele gegane Shuttle-programma, bedoeld was om banen in Alabama te behouden, waar het grootste deel van de onderdelen van de Shuttle werd vervaardigd.
Een andere hypothese is dat de VS het spel willen naspelen dat uiteindelijk de USSR heeft doen instorten. Het Strategic Defense Initiative, of ‘Star Wars’-programma, was een kosmisch verdedigingssysteem dat de Russen op de knieën dwong, ondanks het feit dat het nooit werd gerealiseerd. Om gelijke tred te houden met de Amerikaanse verovering van de maan zou China eveneens een hoeveelheid middelen moeten vrijmaken die zijn economie in een crisis zou storten. Vandaar dat de VS hun vazallen – Canada, Japan, het Verenigd Koninkrijk en de EU – oproepen om deel te nemen aan de Artemis-missie.
Opdat deze uitgaven aan een Nieuwe Koude Oorlog niet als nutteloos overkomen, kan de regering altijd nog een konijn uit haar hoed toveren. De laatste jaren hebben we talloze economische goeroes gezien die het potentieel van grondstoffenwinning, niet alleen op de maan maar ook op asteroïden, aanprijzen. Grote namen uit de financiële wereld zijn begonnen deze ontluikende industrie te sponsoren. In 2009 hebben Google’s Larry Page en Eric Schmidt samen met onder meer regisseur James Cameron en de ruimtevaartondernemers Eric Anderson en Peter Diamandis Planetary Resources opgericht, een bedrijf dat als uiteindelijke missie heeft hoogwaardige mineralen op asteroïden te ontginnen en te raffineren tot metaalschuim. Ondertussen beweerde iSpace, een soortgelijke onderneming die in 2010 in Japan werd gelanceerd, dat we
door te profiteren van watervoorraden op de maan de ruimte-infrastructuur kunnen ontwikkelen die nodig is om ons dagelijks leven op aarde te verrijken en onze leefsfeer uit te breiden naar de ruimte. Door van de aarde en de maan één systeem te maken, zal een nieuwe economie met ruimte-infrastructuur als kern het menselijk leven ondersteunen, waardoor duurzaamheid een realiteit wordt.
Fantastische ondernemingen van deze aard zijn sindsdien in aantal toegenomen. In 2013 stelde Deep Space Industries Inc. een ambitieuze blauwdruk op om in 2015 asteroïden te identificeren die geschikt zijn voor mijnbouw, het jaar daarop monsters naar de aarde terug te sturen en in 2023 met grootschalige activiteiten te beginnen. Kort daarna kondigde het Californische bedrijf OffWorld een groots plan aan om ‘een nieuwe generatie universele industriële robots te ontwikkelen voor het zware werk op de maan, asteroïden en Mars.’ Het stelde zich ‘miljoenen slimme robots voor die onder menselijk toezicht op en buiten de aarde werken en het binnenste zonnestelsel veranderen in een betere, vriendelijkere en groenere plaats voor leven en beschaving.’
In een 98 pagina’s tellend rapport voor zijn klanten uit 2017 beweerde Goldman Sachs dat het vooruitzicht van platinawinning in de ruimte met ‘asteroïde-vangende ruimteschepen’ steeds betaalbaarder werd, en voorspelde de bank steeds grotere winsten in de sector. Morgan Stanley volgde dit voorbeeld. Wanneer dergelijke banken hun klanten aanmoedigen om te investeren in ruimtevaartindustrieën, is het goed te bedenken dat het Goldman Sachs was die de Griekse staatsschuld beheerde en deze daarbij praktisch verdubbelde. Met andere woorden: grote financiële instellingen zijn eindeloos in staat om hun klanten uit te knijpen als citroenen. Uiteindelijk werd Deep Space, ondanks de voorspellingen van de bank, verkocht aan Bradford Space, een relatief bescheiden handelaar in orbitale vluchtsystemen en vliegtuigonderdelen, terwijl Planetary Resources werd geliquideerd en haar activa werden geveild. Illusies zijn echter hardnekkig: in januari 2022 werd AstroForge opgericht, een ander Californisch bedrijf dat beweert een nieuwe, in laboratoria geteste technologie te hebben ontwikkeld voor de verwerking van asteroïdemateriaal.
Bloomberg heeft ons in niet mis te verstane bewoordingen gewaarschuwd voor deze sci-fi-achtige ondernemingen:
Waar zou science fiction zijn zonder ruimtemijnbouw? Van Ellen Ripley in Alien en Dave Lister in Red Dwarf, tot Sam Bell in Moon en Naomi Nagata in The Expanse, zouden we verstoken zijn gebleven van het ruigere soort interstellaire drama’s zonder ingenieurs in overalls en hun mineraalverwerkende activiteiten… Het is prachtig dat mensen proberen de sterren te bereiken – maar degenen die weigerden de expansieve plannen van de ontluikende ruimtemijnbouwindustrie te financieren, hadden gelijk als het gaat over de fundamenten. Ruimtemijnbouw zal binnen afzienbare tijd niet van de grond komen – en je hoeft maar naar de geschiedenis van de beschaving te kijken om te zien waarom. Eén factor sluit de meeste ruimtemijnbouw bij voorbaat uit: de zwaartekracht. Enerzijds garandeert deze dat het grootste deel van de beste minerale rijkdommen van het zonnestelsel onder onze voeten te vinden zijn. De aarde is de grootste rotsachtige planeet die rond de zon draait. Daardoor is de rijkdom aan mineralen die de aarde bij haar ontstaan heeft aangetrokken, zo groot als er aan deze kant van Alpha Centauri maar te vinden is. De zwaartekracht vormt ook een technisch probleem. Het ontsnappen aan het zwaartekrachtveld van de aarde maakt het transport van de hoeveelheden materiaal die nodig zijn voor een mijn enorm duur.
Inderdaad, als we de illusie even inruilen voor de werkelijkheid, beseffen we dat er goede redenen zijn waarom heel weinig mensen de afgelopen vijftig jaar hun hoofd buiten de onmiddellijke omgeving van onze planeet hebben gestoken. Het internationale ruimtestation draait rond de aarde op slechts vierhonderd kilometer afstand van het aardoppervlak – als men zich de aarde zou voorstellen als een bol met een diameter van een meter, zou het er slechts drie centimeter boven zweven. De maan daarentegen staat bijna duizend keer verder, en de kortste afstand tussen de aarde en Mars is 55 miljoen kilometer. Dit betekent niet dat de mens het zonnestelsel nooit zal verlaten, maar dat zou een wetenschappelijke paradigmaverschuiving vergen die verder gaat dan de Einsteiniaanse fysica, plus een duizelingwekkende technologische vooruitgang die een revolutie zou betekenen voor het vervoer op een manier die even ondenkbaar is als de reactiemotor zou zijn geweest in het tijdperk van de paardenkoets.
De luchtspiegeling van de ruimteverkenning gehoorzaamt aan dezelfde ijzeren wet die Horkheimer en Adorno in de cultuurindustrie hebben vastgesteld. Zij werkt namelijk door de bevrediging oneindig lang uit te stellen: ‘De cultuurindustrie onthoudt haar consumenten voortdurend wat zij hun voortdurend belooft. De promesse met betrekking tot genot die zij ons met haar plots en ensceneringen voorhoudt, wordt eindeloos verlengd.’ Ons wordt voortdurend verteld dat over twee, vijf, tien jaar een nieuwe missie op de maan zal landen – of beter nog, er een basis gebouwd zal worden. Evenzo zullen we altijd nog twintig, dertig of veertig jaar verwijderd zijn van kolonies op Mars. Deadlines voor ruimtevluchten worden oneindig uitgesteld, zoals in het geval van Artemis, waarvan de lancering eerst was gepland voor 2020, toen voor eind 2021, toen voor 29 augustus 2022, toen voor 3 september vorig jaar, enzovoorts.
Er is echter een groot verschil tussen de ‘normale’ cultuurindustrie en het ruimtewonder; de eerste wordt geproduceerd voor de massa’s, het tweede voor de kapitalistische klasse. Het zijn de Larry Pages, de Elon Musks en de Jeff Bezoses die zichzelf dergelijke sprookjes vertellen – in de waanzinnige overtuiging dat zij fictie in wetenschap kunnen veranderen. Vanuit dit oogpunt neemt de verkenning (of exploitatie) van de ruimte een vorm aan die dichter bij een religieus postulaat ligt dan bij plebejisch bijgeloof. Want het concrete feit dat kapitalisten blijft kwellen is dat de aarde rond is (en dus beperkt, eindig). Kapitalisme is een intrinsiek expansief systeem; zonder onbeperkte groei loopt het winstmechanisme vast. We zijn vaak getuige geweest van dit fenomeen als kapitalisten gedwongen worden nieuwe grenzen van industrialisatie en accumulatie te openen; na Groot-Brittannië en de VS was Frankrijk aan de beurt, toen Duitsland, en toen Japan en Italië; nu zijn het China en Vietnam, en op een dag zal het Afrika zijn. Toch blijft de aarde hardnekkig bolvormig – en dit vormt een onoverkomelijk probleem, tenzij de markt zich tot buiten haar grenzen kan uitbreiden; of misschien nog wel verder, tot buiten die van het zonnestelsel. De droom van kapitalisten is een oneindige, universele markt, waar je aandelen van het Andromedastelsel kunt kopen, evenals futures op de grondstoffen die worden geproduceerd op de drie planeten die rond de pulsar PSR B1257+1 draaien in het sterrenbeeld Maagd, op 980 lichtjaar afstand van ons zonnestelsel. Stel je voor: een hele kosmos om te exploiteren!
Maar het kapitalisme is niet alleen een expansieve economie; het houdt ook een bezitsrelatie met de buitenwereld in. Het volstaat om de lofliederen in herinnering te roepen waarmee drie miljardairs (Branson, Bezos, Musk) vorig jaar de vlooiensprongen uit de aardatmosfeer aankondigden, die de particuliere verovering van de ruimte zouden inluiden (uiteraard veel efficiënter dan elk publiek equivalent). Hier moeten we rekening houden met de notie van het geprivatiseerde universum: hele sterrenstelsels omgevormd tot privé-eigendom. Onze miljardairs hebben geen enkele moeite om op deze schaal te denken. Evenmin zijn ze terughoudend om het belachelijke te omarmen.
De geschiedenis van de ruimteverovering gaat terug tot het midden van de vorige eeuw. Zodra de mensheid aan de aardse atmosfeer ontglipte (Laika de hond in 1957; Joeri Gagarin in 1961), begonnen regeringen onmiddellijk internationale fora te gebruiken om hun aanspraken op de kosmos vast te leggen. Om toekomstige galactische invasies en imperialismen te voorkomen, ondertekenden zij in 1967 plechtig het Ruimteverdrag, waarin werd aanbevolen dat ‘de exploratie en het gebruik van de kosmische ruimte in het belang en ten voordele van alle landen dienen te geschieden en het domein van de gehele mensheid dienen te zijn.’ Maar deze vredestaal was slechts een façade. Toen het Maanverdrag in 1979 de maan en haar natuurlijke hulpbronnen tot ‘gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid’ verklaarde en opriep tot ‘een billijk aandeel van alle landen in de voordelen van deze hulpbronnen,’ weigerden veel landen, waaronder de VS, het te ratificeren. Negen jaar later richtte het ministerie van Handel van de VS het Office of Space Commerce op, dat tot taak had ‘de voorwaarden voor de economische groei en technologische vooruitgang van de commerciële ruimtevaartindustrie van de VS te bevorderen.’
Het afgelopen decennium heeft Washington zijn inspanningen geïntensiveerd om een wettelijk kader te scheppen dat de exploitatie van hulpbronnen in de ruimte mogelijk maakt:
De regering-Obama ondertekende de US Commercial Space Launch Competitiveness Act van 2015, waardoor Amerikaanse burgers zich kunnen ‘bezighouden met de commerciële exploratie en exploitatie van ruimtebronnen.’ In april 2020 vaardigde de regering-Trump een uitvoeringsbesluit uit ter ondersteuning van Amerikaanse mijnbouw op de maan en asteroïden. In mei 2020 onthulde NASA de Artemis-akkoorden, die de ontwikkeling van veiligheidszones rond maanmijnen omvatten.
In dit tempo zal het niet lang duren voordat advocatenkantoren ruimtegerelateerde controverses gaan behandelen en advocaten inhuren die gespecialiseerd zijn in de fijne kneepjes van de interplanetaire handel. En dit alles voordat iemand zelfs maar naar de maan is teruggekeerd! Het probleem is dat we, terwijl we zulke extravagante plannen nastreven, tegelijkertijd deze kleine, unieke, fantastische planeet van ons tot de vernietiging veroordelen.
Miriam Rasch schrijft regelmatig essays voor verschillende Nederlandse media, waaronder De Groene Amsterdammer en Follow The Money, over thema’s als de filosofie van techniek, ethiek, taal en het leven in een post-digitaal tijdperk. Haar laatste boek Frictie: Ethiek in tijden van dataïsme kwam in 2020 uit bij uitgeverij De Bezige Bij. Hierin pleit ze tegen de ontwikkeling van dataïsme: het geloof dat alles wat bestaat te vertalen is naar data, en dat de wereld op die manier beheersbaar en stuurbaar is. Daarmee won ze de Socratesbeker in 2021, de prijs voor het prikkelendste filosofieboek.
Tevens is Rasch onderzoekscoördinator bij de Willem de Kooning Academy (WdKA), de Rotterdamse kunstacademie.
Waarschuwing: dit stuk gaat over de metaverse, maar evenzeer over datakolonialisme. Nu zijn beide termen waarschijnlijk voldoende om een groot deel van de mensen weg te jagen, inclusief mezelf. Is de metaverse niet gewoon de zoveelste lege belofte waar de tech-industrie geld tegenaan smijt? En is datakolonialisme niet een overtrokken concept dat enerzijds het eeuwenlange lijden van miljoenen bagatelliseert, en anderzijds data een onrechtvaardig grote schuld toebedeelt?
Dit en meer heb ik allemaal gedacht, en toch: hoe meer ik me verdiepte in datakolonialisme, hoe scherper ik de metaverse voor me zag – en hoe meer ik las over de metaverse en het onderliggende web3, des te zinniger het idee van datakolonialisme me voorkwam. Laat ik proberen uit te leggen waarom.
Web3
Allereerst, wat zijn web3 en de metaverse? De helderste beschrijving van het eerste las ik bij Sander Duivestein, die web3 omschrijft als ‘een logische evolutie op het statische web1 (lezen) en het interactieve web2 (lezen en schrijven). Web3 voegt hier eigenaarschap aan toe. Dankzij cryptotechnologie is het voortaan mogelijk om een stukje van het internet, een stukje internetgeschiedenis of een stukje internetcultuur te bezitten.’
Dat laatste woord is belangrijk: web3 draait om bezit. Zo schrijft venture capitalist firma a16z, dat een grote rol speelt in de ontwikkeling ervan: ‘In web3, ownership and control are decentralized. Users and builders can own pieces of internet services by owning tokens, both non-fungible (NFTs) and fungible. Tokens give users property rights: the ability to own a piece of the internet. NFTs give users the ability to own objects, which can be art, photos, code, music, text, game objects, credentials, governance rights, access passes, and whatever else people dream up next.’ [italics door mij toegevoegd]
Hoezeer ook wordt gehamerd op ‘decentralisatie’ als het vernieuwende aspect van web3, de financialisering is even opvallend, zo niet meer. We dachten misschien dat alles al te koop was, maar web3 breekt geheel nieuwe markten open. En uiteindelijk zal de logica van de beurs, waaraan ‘art, photos, code, music, text, game objects, credentials, governance rights, access passes, and whatever else people dream up next’ worden onderworpen, zorgen voor de aloude centralisering van de opbrengsten. De rijken worden rijker, daar is niets vernieuwends aan. [Zie bijvoorbeeld dit stuk en dit stuk over financialisering vs decentralisatie.]
Metaverse
De metaverse is gebouwd op of met web3. Het is op z’n simpelst gezegd een virtuele 3D-wereld, die plaats biedt aan alle activiteiten die we nu ook al ondernemen, zoals werken, huizen kopen, de liefde bedrijven, en natuurlijk: winkelen. Zodra je er meer over wilt zeggen dan dit, is het bijna onmogelijk om neutraal te blijven. Dat is niet zo gek, want de metaverse ís nog niet zoveel en beschrijvingen ervan zijn daarom vooral toekomstvisioenen. En die zijn gekleurd door degene die in de toekomst kijkt. Evgeny Morozov noemt daarom het gepraat over de metaverse ‘zelfreferentieel’ en ‘performatief’, er is namelijk nog niks om het echt over te hebben – ‘there’s no there there’. Hetzelfde geldt trouwens voor veel van de kritiek, zoals de kanonskogel van Ian Bogost, die de metaverse uitmaakt voor ‘an überversum for an übermensch.’
Aan de andere kant kun je beweren dat de metaverse al bestaat, van gamewerelden als Fortnite tot aan de NFT-kunstbubbel. Wat het begrip doet is ze onder één sexy noemer brengen, zodat het publiek wordt klaargestoomd en er een gevoel van FOMO (Fear of Missing Out) ontstaat, aldus John Herrman. Het woord belooft disruptie van elk aspect van ons (samen)leven, precies waar de tech-industrie van houdt. En omdat er gigantisch veel geld mee gemoeid is – geld dat al geïnvesteerd is en geld dat ervoor gereserveerd wordt – kan het niet anders of er gaat iets gebeuren. Reden genoeg om er, ondanks terechte scepsis over iets wat erg lijkt op een marketingstunt of pyramidespel, toch over te praten en over na te denken.
Datakolonialisme
Dat kan op allerlei manieren, maar hier wil ik er dus die ene uitlichten: het perspectief van het datakolonialisme. Het idee van datakolonialisme gaat al een paar jaar mee (zie bijvoorbeeld dit artikel uit 2018 van Nick Couldry en Ulises A. Mejias, en hun boekThe Costs of Connection. How Data Is Colonizing Human Life and Appropriating It for Capitalism, Stanford University Press, 2019). Voor sommigen is het begrip een metafoor, voor anderen beschrijft het een feitelijke werkelijkheid. Iedereen moet toegeven dat de schaal van fysiek geweld en onderdrukking van het historische kolonialisme niet aan de orde is. Dat laatste maakt dat het begrip weerstand kan oproepen, zo ook bij mij.
Maar laat ik weer een poging doen tot neutrale beschrijving. De kern van kolonialisme, ook van de datavariant, is de uitbuiting en toe-eigening van grondstoffen, of dat nu natuurlijke grondstoffen zijn, menselijke arbeid of informatie. De wereld wordt zo ingericht dat de extractie zo efficiënt mogelijk kan worden uitgevoerd en dat de opbrengsten kunnen worden vermarkt. Belangrijk is ook de naturalisering met behulp van morele termen. Data worden bijvoorbeeld voorgesteld als natuurlijke resten (‘exhaust’), als olie of als zonlicht, en het is voor ons aller bestwil dat ze worden verzameld. Als we dat niet doen, zou dat niets meer of minder zijn dan het parasiteren op de vooruitgang.
Datakolonialisme wil expliciet verder gaan dan de bekende (socialemedia-)kritiek die de nadruk legt op ‘gratis arbeid.’ Het gaat om veel meer dan arbeid: dataverzamelaars maken jouw leven te gelde. Het maakt ook duidelijk waarom ‘bezit je eigen data’ geen oplossing is. Ik wil mijn leven helemaal niet financialiseren (dat is in feite wat influencers doen, en die krijgen niet voor niets allemaal een burn-out). Alles beschrijven in termen van bezit is een koloniale manier van denken.
Techkolonialisme
De koloniale dynamiek is ook terug te zien bij de productie van technologie, stelt Sareeta Amrute, die het liever over techkolonialisme heeft dan over datakolonialisme. Behalve uitbuiting en toe-eigening van data, is er ook sprake van letterlijke extractie van grondstoffen, een oneerlijke verdeling van vervuiling en ongelijkheid tussen de westerse ‘opdrachtgever’ en producenten en programmeurs in bijvoorbeeld China en India. Dit kun je op zich ook zeggen van de kledingindustrie, of van wat voor industrie dan ook die gebruik maakt van lagelonenlanden, maar deze dynamieken zijn daarnaast ook tech-specifiek.
Dat zie je bijvoorbeeld in de manier waarop data de wereld beschrijven. Kolonialisme, zowel in zijn historische als in zijn hedendaagse vormen, is uit op het beheersen van kennis en betekenis. Het propageert één universele waarheid, één utopie van rationaliteit, waar de hele wereld in wordt gedrukt. Data en technologische innovaties zijn expliciet uit op zo’n kennis- en betekenismonopolie.
Kennen en (kunnen) zijn
Nu is het de vraag of we hiervoor de beladen term kolonialisme nodig hebben; eerder heb ik dit ‘dataïsme’ genoemd. Het was de discussie over de metaverse die me deed inzien dat datakolonialisme belangrijke inzichten toevoegt. En niet alleen omdat de retoriek van de ‘digital frontier’ (opnieuw) opduikt, bij techgoeroes maar ook bijvoorbeeld bij filosoof David Chalmers, die stelt: ‘We’re moving to a new, uninhabited country and setting up a society.’
Vooral maakt (het idee van) de metaverse duidelijk dat wat er wordt beoogd verder gaat dan goedkope arbeid en de verspreiding van een universele vorm van rationaliteit. Het openbaart de ambitie van de ontwikkelende en investerende bedrijven om zich de totaliteit van onze ervaring toe te eigenen. En dat draait, om met Rolando Vázquez te spreken, niet slechts om kennen, maar om (kunnen) zijn. Zo bezien gaat datakolonialisme nog niet ver genoeg in zijn analyse.
Bezien door de lens van het datakolonialisme, maakt de metaverse het gehele sociale en individuele leven klaar om te worden gedataficeerd en gekapitaliseerd. Dat gebeurt natuurlijk nu ook al verregaand, maar er lekt blijkbaar nog te veel weg. De pandemie heeft ons geleerd wat er aan ‘new, uninhabited country’ openligt: vergaderingen en sollicitatiegesprekken, lessen en examens, familiecontacten, borrels, leesclubs, het nachtleven…
De metaverse kan dit alles frictieloos opvangen. Wat het kolonialistisch maakt, is dat er uiteindelijk geen manier zal zijn om aan het systeem te ontsnappen. Er zal geen ‘buiten’ meer zijn, geen plek buiten de kapitalistische productie, in de woorden van Couldry en Mejias. De enigen die wél zo’n externe plek hebben, zou ik daaraan willen toevoegen, zijn de tech-entrepeneurs zelf. Een extreem belangrijke vraag is daarom: wie krijgt er toegang, hoe kom je er weer uit – en wie beslist daarover?
Vrij lichaam, vrije geest
Toegang heeft zowel een fysieke als een geestelijke dimensie. Juist bij zoiets als de metaverse zal het lichaam heel belangrijk zijn, als bron van data maar ook als drager van hardware. Tegelijkertijd is de mentale beheersing door technologie nu al niet te onderschatten.
De psychiater en schrijver Frantz Fanon analyseerde het kolonialisme als een overmeestering niet alleen van het lichaam en het land, maar ook van de psyche, met alle gevolgen voor de geestelijke gezondheid van dien. De gekolonialiseerde moet gaan geloven in zijn eigen inferioriteit, in de noodzaak te worden opgevoed en gevormd. Het doel – ingeleid worden in verlichting en rationaliteit – rechtvaardigt zijn onderwerping. Fanon wees erop dat behalve land en volk daarom ook de geest bevrijd moet worden uit koloniale onderdrukking. De metaverse laat evenzeer zien hoezeer een vrije geest moet samengaan met een vrij lichaam. Beide komen precies in de ervaring samen.
Ten slotte zal kolonialisme, met zijn idee van een universele rationaliteit, ook onteigening van betekenisgeving met zich meebrengen. Behoor je tot de kant van de onderdrukten, dan heb je niets in te brengen over de betekenis van de als universeel gepresenteerde kennis. Het roept de vraag op wie in de metaverse betekenis geeft. Web3 doet zich voor als een neutrale, louter technische aangelegenheid, maar we hebben gezien dat de inzet van betekenis ook daar hoog is. Of wordt die ook gedecentraliseerd?
Als het gaat om betekenis en internet denk je al gauw aan nepnieuws en deepfakes, maar dit gaat verder dan feiten, leugens of waarheid. Dit heeft evenzeer betrekking op zeggenschap over de ervaring, op (kunnen) zijn. Wie mag ik wezen? Wat kan ik weten, maken, delen, en onder welke voorwaarden? Hoe krijgen relaties vorm en wie bepaalt dat? Op welke manier worden opgehaalde data geïnterpreteerd? En mag ik daar zelf over meebeslissen? Zelfs als ik geen kaas gegeten heb van de werking van de techniek?
Antwoorden zijn nog niet te geven. Dit zijn echter belangrijke vragen die het datakolonialisme bij mij opriep. Ja, het is een heftig frame. Maar als kolonialisme een bepaalde relatie aanduidt, aldus Sareeta Amrute, ‘dan kan die relatie verschuiven door collectieve actie.’ Het voordeel is dat de metaverse nog niet bestaat. Vooralsnog staan we er allemaal buiten. En juist dat geeft de mogelijkheid om ertegenaan te schoppen en er iets van te vinden.
Wolfgang Streeck is een Duitse socioloog, gespecialiseerd in economische sociologie. Hij is directeur emeritus van het Max Planck Instituut voor Sociale Wetenschappen in Keulen. Sinds ca. 2013 doet hij ook opgeld als publieksintellectueel, met een boek en een serie artikelen over de gevolgen van de kredietcrisis, de eurocrisis en het fundamentele conflict tussen kapitalisme en democratie.
In 2021, het jaar voorafgaand aan de invasie van Oekraïne, gaf Rusland het equivalent van 65,9 miljard dollar uit aan zijn strijdkrachten, wat neerkomt op 4,1 procent van zijn bbp. Duitsland, met een bevolking van iets meer dan de helft van die van Rusland, gaf 56,0 miljard dollar uit, ofwel 1,3 procent van zijn bbp. De respectieve cijfers waren 68,4 miljard dollar (2,2 procent) voor het Verenigd Koninkrijk, 56,6 miljard dollar (1,9 procent) voor Frankrijk en 32,0 miljard dollar (1,5 procent) voor Italië. Samen gaven de vier grootste EU-lidstaten meer dan drie keer zoveel uit dan Rusland. De militaire uitgaven van de Verenigde Staten, goed voor 38 procent van het wereldtotaal, overtroffen de Russische uitgaven met een factor twaalf, en samen met de vier grote Europese NAVO-landen met een factor vijftien.
Cijfers over militaire uitgaven zijn minder betrouwbaar dan die over bijvoorbeeld gemiddelde temperaturen. Maar als de gegevens van het meest gerenommeerde onderzoeksinstituut op dit gebied ook maar voor de helft kloppen, rijst bij de Russische invasie de vraag waarom een duidelijk inferieure mogendheid de confrontatie met een veel sterker blok heeft gewaagd. Dat Rusland aanviel vanuit een positie van zwakte blijkt ook uit het feit dat zijn invasiemacht van naar schatting 190.000 man in februari 2022 volgens militaire deskundigen veel te klein was; men lijkt het erover eens te zijn dat die minstens twee keer zo groot had moeten zijn om het veronderstelde doel te verwezenlijken, de verovering van Oekraïne – een land met veertig miljoen inwoners en een landoppervlakte die bijna twee keer zo groot is als die van Duitsland. En hoewel het defensiebudget van Oekraïne in 2021 nog geen zes miljard dollar bedroeg (ofwel 3,2 procent van het bbp van een van de armste landen van Europa), onderging het een indrukwekkende stijging van 142 procent sinds 2012, veruit het hoogste groeipercentage onder de veertig landen die de wereld leiden qua militaire uitgaven. Het is niet echt een geheim dat de stijging vooral te danken is aan omvangrijke Amerikaanse militaire hulp, gericht op de ʻinteroperabiliteitʼ van het Oekraïense en Amerikaanse leger. (Volgens NAVO-bronnen is deze interoperabiliteit in 2020 bereikt.) Hierdoor werd Oekraïne de facto, zij het niet officieel, lid van de NAVO.
Ongeacht het feit dat de Russische invasie plaatsvond vanuit een positie van dramatische militaire inferioriteit (hoewel de VS en de NAVO voortdurend openbare verzekeringen gaven, die tot op de dag van vandaag bijna elke week zijn vernieuwd, dat zij nooit troepen zouden sturen om de Oekraïners op het slagveld te helpen), stond Duitsland vanaf de eerste dag van de oorlog onder aanhoudende politieke en morele druk van de VS om zijn militaire uitgaven te verhogen, teneinde eindelijk te voldoen aan de aloude doelstelling van de NAVO dat de lidstaten twee procent van hun bbp moeten besteden aan wat ʻdefensieʼ wordt genoemd. Al eind jaren negentig hadden de Verenigde Staten er bij de Europese NAVO-lidstaten op aangedrongen meer uit te geven aan hun strijdkrachten, zoals de VS toen ook zelf begonnen te doen. Op de NAVO-top van 2002 in Praag werd de doelstelling van twee procent van het bbp voor defensie-uitgaven voor het eerst besproken, tegen de achtergrond van 9/11, de ontluikende ʻWar on Terror,ʼ de op handen zijnde invasie van Irak, de uitbreiding van het NAVO-mandaat tot operaties buiten het kerngebied, en het besluit om het NAVO-lidmaatschap uit te breiden tot Oost-Europa, te beginnen met de ʻVisegrádʼ-staten Polen, Hongarije en Tsjechië. Dat besluit maakte een einde aan eerdere gesprekken over een ʻgemeenschappelijk Europees huisʼ (Gorbatsjov) of een ʻPartnerschap voor de vredeʼ (Bill Clinton), waaraan ook Rusland deelnam, en betekende een terugkeer naar de grens uit de Koude Oorlog tussen West- en Oost-Europa, inmiddels feitelijk gereduceerd tot alleen Rusland.
De doelstelling van twee procent werd formeel aangenomen op de NAVO-top van 2006 in Riga. In 2008 slaagden Merkel en Sarkozy er op het laatste moment in een formele uitnodiging aan Oekraïne en Georgië om toe te treden tot de NAVO – de voorgestelde derde en laatste stap van de NAVO-uitbreiding in Oost-Europa – te blokkeren. In 2014 werd, na de Maidan-revolutie in Oekraïne en de daaropvolgende annexatie van de Krim door Rusland, het streven naar de doelstelling van twee procent hernieuwd. Hoewel het formeel voor alle NAVO-leden in dezelfde mate gold, was dit streven vooral gericht op Duitsland, het enige land waar een relatieve verhoging van de militaire uitgaven vanwege zijn omvang een aanzienlijke absolute toename van de militaire kracht van de NAVO zou opleveren. Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk gaven al enige tijd twee procent of daaromtrent uit aan defensie: het Verenigd Koninkrijk 2,49 procent en Frankrijk 2,10 procent in 2002, 2,48 procent en 1,90 procent in 2008, en 2,17 procent en 1,86 procent in 2014. Ter vergelijking: Duitsland gaf slechts 1,33 procent uit in 2002, 1,21 procent in 2008, en 1,15 procent van 2014 tot 2018, waarna een bescheiden stijging begon tot 1,34 procent in 2021.
Er schijnen verschillende redenen te zijn geweest waarom de vier opeenvolgende regeringen Merkel, van 2005 tot 2021, zich niet konden of wilden houden aan de tweeprocentsnorm. Vaak worden de al te formalistische aanbestedingsbureaucratie en het vermeende diepgewortelde pacifisme van het Duitse electoraat als gevolg van de nederlagen in twee wereldoorlogen genoemd. Sinds het begin van de oorlog in Oekraïne wordt ook beweerd dat Merkel de beloften van Poetin geloofde om te respecteren wat het Westen beschouwt als het internationaal recht – dat, terwijl het de VS en hun ʻcoalitie van bereidwilligen,ʼ inclusief Oekraïne, toestond om Irak binnen te vallen, vermoedelijk Rusland verbood om Oekraïne binnen te vallen. Of Poetin ooit dergelijke beloften heeft gedaan, moet worden overgelaten aan toekomstig historisch onderzoek; gezien zijn sinds 2002 onvermoeibaar herhaalde publieke waarschuwingen tegen de toetreding van Oekraïne en Georgië tot de NAVO, lijkt dit twijfelachtig.
Drie andere factoren zijn misschien belangrijker: dat Duitsland geen kernwapens heeft, die in het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk een groot deel van de militaire uitgaven opslorpen, zodat de Duitse conventionele strijdkrachten, ondanks een lager algeheel defensiebudget, ongeveer gelijk zouden kunnen zijn aan die van Groot-Brittannië en Frankrijk; dat alle Duitse strijdkrachten, in tegenstelling tot die van andere landen, zonder uitzondering in de NAVO zijn geïntegreerd, wat betekent dat elke verhoging van de defensie-uitgaven vooral de VS ten goede zou komen; en dat het naoorlogse Duitsland, in samenhang hiermee, geen militaire doctrine heeft, zelfs geen generale staf om uit te zoeken waarvoor het zijn leger überhaupt nodig heeft. Toen Duitsland na de invasie van Oekraïne op zoek ging naar een verklaring voor de vermeende verwaarlozing van de Bundeswehr in de afgelopen twee decennia, bleek uit een journalistiek onderzoek in de Süddeutsche Zeitung dat het aankoopbeleid lange tijd had geschipperd tussen territoriale verdediging in Duitsland en Europa (Landes- und Bündnisverteidigung) en missies buiten het kerngebied, zoals in Afghanistan en Mali, uit beleefdheid jegens de VS en Frankrijk, waarvoor heel ander materieel nodig was en die duurder bleken dan verwacht.
Niettemin onderschreef de doorsnee Duitse en internationale publieke opinie maar al te graag de bewering dat Rusland Oekraïne niet zou zijn binnengevallen als Duitsland zijn NAVO-verplichtingen zou zijn nagekomen. Daaruit volgde dat Duitsland dringend tot inkeer moest komen, ook om te voorkomen dat Rusland nog andere Europese landen zou aanvallen: niet alleen Polen en de Baltische staten, maar ook Finland en Zweden. (Het feit dat Rusland niet eens Kiev kon veroveren, een paar kilometer van de Russische grens, kwam in het mainstream-‘discours’ nooit ter sprake. Evenmin werd overwogen dat als ‘Poetin’ inderdaad gek genoeg was om te proberen Finland te veroveren, hij misschien ook gek genoeg zou zijn om kernwapens te gebruiken).
Deze lijn, afkomstig van de media en de NAVO, werd niet alleen overgenomen door de oppositie in de Bondsdag (Merkels CDU/CSU), maar ook door elementen binnen de regeringscoalitie. De ‘defensie-expert’ van de liberale FDP is een parlementslid uit Düsseldorf, de vestigingsplaats van Rheinmetall, de op één na grootste Duitse wapenproducent na Airbus. En de Groenen doen hard hun best om zich te ontdoen van het peacenik-imago uit hun beginjaren. Drie dagen na de Russische invasie, op 27 februari, riep Scholz een speciale Bondsdag-zitting bijeen waarin hij namens Duitsland schuld bekende voor het verwaarlozen van de verplichtingen jegens de NAVO en het Westen. De invasie is volgens Scholz een Zeitenwende – een historisch keerpunt – waarna niets meer hetzelfde zal zijn. Dit vereist dat Duitsland zijn leger opwaardeert in overeenstemming met de verwachtingen van zijn bondgenoten, vooral door eindelijk zijn belofte na te komen om zijn defensie-uitgaven te verhogen naar twee procent van het bbp, en nóg meer als de Duitse economie weer begint te groeien.
Daartoe kondigde Scholz een buitengewone begrotingsmanoeuvre aan: de oprichting van een speciaal fonds, een Sondervermögen, van honderd miljard euro, uitsluitend bestemd voor militaire uitgaven, volledig met schulden gefinancierd en – een Duitse specialiteit – in de grondwet opgenomen. Tijdens de jaren van de pandemie had Duitsland een (althans voor Duitse begrippen) ongekende staatsschuld opgebouwd, die hoger was dan de in 2011 ingestelde grondwettelijke ‘schuldrem’ toestaat. Om de schuldrem te omzeilen werd het speciale fonds buiten de reguliere begroting om opgericht via een grondwetswijziging, waarvoor een supermeerderheid vereist was, alleen mogelijk met instemming van de oppositie. (De Duitse grondwet wordt elk jaar langer en langer dankzij dit soort amendementen). Om de CDU/CSU aan boord te krijgen, moest Scholz de Groenen ompraten over de eis van hun leden om het begrip ‘defensie’ zó te definiëren dat ook vredesmissies en ontwikkelingshulp hieronder zouden vallen. Aangezien de leiders van de Groenen al waren veranderd in fervente aanhangers van militaire macht als instrument ter bevordering van de algemene menselijke bloei, duurde dit niet lang. Moeilijker was het om de CDU/CSU binnen te halen, omdat deze partij erop stond dat het extra geld uitsluitend zou worden besteed aan militaire hardware, in plaats van aan modieuze producten zoals cyberbeveiligingsinfrastructuur.
Het is niet helemaal duidelijk hoe het speciale fonds zich zal verhouden tot de reguliere defensiebegroting, met name de tweeprocents-doelstelling. Het plan lijkt te zijn dat het fonds over meerdere jaren wordt uitgegeven, waarbij de reguliere uitgaven elk jaar worden aangevuld tot een totaal van twee procent, terwijl de reguliere uitgaven zelf geleidelijk worden verhoogd, zodat wanneer het speciale fonds is uitgeput, de twee procent voorgoed zal zijn bereikt. In zijn toespraak van 27 februari ging Scholz zo ver dat hij beloofde dat Duitsland ʻjaarlijks zelfs meer dan twee procent van zijn bbp in defensie zou investerenʼ – een overdrijving die vervolgens uit regeringsdocumenten verdween. Ondertussen werd besloten dat ongeveer veertig miljard euro naar de luchtmacht zou gaan, negentien miljard naar de marine en zeventien miljard naar het leger; 21 miljard zou worden besteed aan wat wordt genoemd ‘commandocapaciteit en digitalisering,’ van satellieten tot digitale radio’s voor de troepen.
Het uitgeven van honderd miljard euro is verre van eenvoudig. Het bedrag komt overeen met ongeveer de helft van het bedrag dat Italië zal ontvangen in het kader van het coronaherstelfonds van de EU, en zal officieel over een periode van zeven jaar worden uitgegeven. Het eerste item op de boodschappenlijst bestaat uit vijfendertig Lockheed Martin F-35 stealth jachtbommenwerpers, een speciale wens van de Groene minister van Buitenlandse Zaken, die de SPD tijdens de coalitiebesprekingen dwong de aankoop ervan tot topprioriteit van de nieuwe regering te maken. De F-35 is door de Amerikaanse luchtmacht gemachtigd om Amerikaanse kernbommen te vervoeren in het kader van de zogenaamde ‘nucleaire participatie’-regeling tussen de VS en Duitsland, iets wat het Duitse leger na aan het hart ligt, ook al is de selectie van doelen natuurlijk strikt voorbehouden aan de VS. Het vliegtuig, dat de Tornado-jachtbommenwerper moet vervangen, is het belangrijkste gevechtsvliegtuig van de VS, die er in april 2022 wereldwijd 790 in bedrijf hadden en van plan zijn hun vloot uit te breiden tot 2.456 in 2040. Eén toestel zou honderd miljoen euro kosten, maar deze prijs zal zeker stijgen, tot misschien wel 150 miljoen, tegen de tijd dat ze over drie of vier jaar worden geleverd. Er schijnt besloten te zijn dat de Luftwaffe daarnaast ongeveer zestig Chinook CH47 transporthelikopters krijgt, die op zijn vroegst over vier tot vijf jaar beschikbaar zullen zijn, voor een bedrag van ongeveer vijf miljard euro. Ook 140 bewapende Israëlische Heron TP drones staan op het boodschappenlijstje.
De komende jaren zullen de wapenindustrieën van Europa en de VS in een ongebreidelde worsteling verwikkeld raken, omdat ze graag willen profiteren van de Duitse geldsmijterij. Frankrijk zal het speciale fonds beschouwen als een nieuwe kans voor een door Frankrijk geleid industrieel beleid voor de Europese ‘defensie’-industrie, waarbij Franse en Duitse producenten worden samengevoegd tot mondiale spelers die sterk genoeg zijn om met hun Amerikaanse tegenhangers te concurreren – wederom tevergeefs natuurlijk. Om de Fransen tevreden te houden, zal Duitsland een deel van het geld besteden aan de nieuwe ECR (Electronic Combat Role)-versie van de Eurofighter, en waarschijnlijk een nog groter deel aan het FCAS (Future Combat Air System), een Frans sciencefictionproject dat satellieten, drones en jachtbommenwerpers combineert. Niets van dit alles zal van nut zijn in de oorlog in Oekraïne, die op de een of andere manier beëindigd zal zijn tegen de tijd dat het nieuwe materieel operationeel wordt. Dit is echter niet gezegd tegen het Duitse publiek, dat er als vanzelfsprekend van uitgaat dat de honderd miljard zal helpen een einde te maken aan het lijden van het Oekraïense volk onder de wreedheden van het Russische leger. In feite krijg je soms de indruk dat het fonds fungeert als een rookgordijn waarachter de Duitse regering een merkwaardige terughoudendheid verbergt met betrekking tot de levering van zware wapens aan Oekraïne, ondanks de hevige druk van de Oekraïense ambassadeur – die in Duitsland een morele autoriteit is geworden door zijn gastland bijna dagelijks op Twitter te beschuldigen van een gebrek aan moraal en ʻEuropese waardenʼ – evenals de Duitse en internationale media en natuurlijk de CDU/CSU-oppositie.
De levering van wapens aan Oekraïne is echter veel meer dan een louter technische aangelegenheid en heeft belangrijke strategische implicaties. Een daarvan heeft betrekking op de vraag hoe en wanneer een derde land een combatant wordt: een bondgenoot van de ene partij die op grond van het internationaal recht door de andere partij als vijand mag worden aangevallen. Blijkbaar is er een drempel, die niet gemakkelijk te bepalen is, waar steun van buiten het slagveld overgaat in deelname op het slagveld. Degenen die verantwoordelijk zijn voor het produceren van Duitse publieke instemming doen alsof er geen dergelijke grens is, en impliceren dat Duitsland Oekraïne alles mag geven wat het eist zonder een legaal Russisch doelwit te worden. (Natuurlijk geeft wat ʻPoetinʼ wordt genoemd volgens dezelfde bronnen geen moer om het internationaal recht). Dat dit misschien niet zo is, is wellicht een van de redenen waarom de regering-Scholz trager dan andere regeringen was in het toezeggen van zware wapens aan Oekraïne en, toen ze eenmaal toegezegd waren, in het daadwerkelijk leveren ervan. Van alle betrokken NAVO-machten ligt Duitsland immers het dichtst bij het oorlogstoneel en bij Rusland zelf. Het land heeft ook geen nucleaire verdediging, en het transport van tanks en zware artillerie naar Oekraïne over land kan door ʻPoetinʼ makkelijk worden onderschept voordat het zijn bestemming bereikt.
Terwijl de Duitse volkenrechtelijke gemeenschap zwijgt over dit onderwerp, dat volledig wordt gemeden door mainstream-journalisten, kon de FAZ het op 18 mei in een moment van waarheid niet laten een ingezonden brief te publiceren van een van Duitslands meest vooraanstaande volkenrechtelijke experts, Jochen Abraham Frowein. Frowein, een oer-conservatief, merkte laconiek op dat Duitsland door het leveren van wapens aan Oekraïne mogelijk ‘partij wordt in een gewapend conflict,’ ongeacht of Rusland artikel 2 van het VN-Handvest heeft geschonden, dat aanvalsoorlogen verbiedt. Volgens Frowein hield dit in dat ‘Duitse strijdkrachten, inclusief hun posities op Duits grondgebied, door Rusland zouden kunnen worden aangevallen.’ Verwijzend naar wat de anti-Scholz-fronde beschouwt als een moreel delinquente onwil om een aangevallen land te hulp te komen, concludeerde Frowein dat ‘de voorzichtigheid van de federale regering over haar status als partij’ – d.w.z. als partij in de oorlog – ‘volkomen gerechtvaardigd’ is.
De Oekraïense eisen op het gebied van militaire hardware zijn verre van bescheiden. Een adviseur van president Zelensky liet half juni weten dat het land, om de oorlog te ‘winnen,’ minstens duizend 155-millimeter houwitsers, driehonderd meervoudige raketwerpers, vijfhonderd tanks, tweeduizend pantservoertuigen en duizend drones nodig had. Vergelijk dit eens met de zeven houwitsers die Duitsland in samenwerking met Nederland leverde en de vier raketwerpers die Duitsland twee weken later aan Oekraïne leverde. De VS, die militaire bases hebben in 85 van de tweehonderd landen in de wereld (tegen acht Russische bases in landen die aan Rusland grenzen en één basis in Syrië), zouden Oekraïne natuurlijk geheel zelfstandig kunnen voorzien van de enorme hoeveelheden materiaal waar het om heeft gevraagd, nu zij de groei van de Oekraïense militaire uitgaven sinds 2014 al hebben gesteund. (Onlangs heeft de regering-Biden het Congres zover gekregen om nog eens veertig miljard dollar te reserveren voor militaire hulp aan Oekraïne). Dat er niettemin pogingen worden ondernomen om andere landen binnen en buiten de NAVO – ongeveer veertig in totaal, waaronder zelfs zeer kleine – ertoe te bewegen ook bij te dragen, lijkt vooral politieke doelen te dienen, met name het demonstreren van de eenheid van een herrezen ‘Westen’ onder Amerikaans leiderschap. Zoals bij de moord op Julius Caesar, toen elke samenzweerder zijn mes in het slachtoffer moest steken (‘Et tu, Brute?’), zal dit dienen om de verantwoordelijkheid te verdelen, zodat niemand later betrokkenheid kan ontkennen en, als het zover komt, veilig kan blijven voor Russische tegenaanvallen. Grootschalige wapenleveranties, waardoor een land een quasi-combatant wordt, zouden tevens kunnen verijdelen dat dat land later gaat bemiddelen tussen de strijdende partijen. Vanuit Amerikaans perspectief zou dit vooral welkom zijn ten aanzien van Duitsland en Frankrijk.
Een ander strategisch aspect van de bewapening van Oekraïne betreft de Oekraïense oorlogsdoelen en de mate waarin Oekraïneʼs bondgenoten daar iets over te zeggen hebben. Hoe meer wapens Oekraïne krijgt, des te ambitieuzer de politieke doelstellingen van het land kunnen worden. Onder invloed van extreem rechts binnen de Oekraïense nationalistische beweging, die net als de Oekraïense ambassadeur in Duitsland de antisemitische terrorist Stepan Bandera als een nationale held beschouwt, heeft de huidige Oekraïense regering zich afgekeerd van zowel de Minsk-protocollen van 2014 en 2015 als van de regeling die werd beoogd in het kader van het zogenaamde ʻNormandy Formatʼ – een in 2014 opgerichte groepering om het Donbas-conflict op te lossen, waarbij Oekraïne, Rusland, Duitsland en Frankrijk betrokken waren. (De VS bleven buiten beide processen.) De voorwaarden van de Normandische regeling omvatten Oekraïense neutraliteit, regionale autonomie voor de Russischtalige provincies van Oekraïne – met name de Donbas – en toekomstige onderhandelingen over de status van het Krim-schiereiland.
Tot de verklaarde oorlogsdoelstellingen van Oekraïne behoren momenteel het terugdrijven van alle Russische troepen naar Rusland, de onvoorwaardelijke teruggave van de Krim aan Oekraïne, het terugbrengen van de afgescheiden provincies onder het centrale gezag van Kiev, en het Oekraïense lidmaatschap, zo niet van de NAVO, dan toch van de EU. De NAVO en de EU hebben publiekelijk toegezegd het aan de Oekraïners over te zullen laten om te beslissen waarnaar zij streven, wanneer zij willen onderhandelen en wat zij overeenkomen. Tot vreugde van de Oekraïense regering hebben ook de VS en andere westerse landen, waaronder het Verenigd Koninkrijk, aangegeven dat voor hen het doel van de oorlog een ʻoverwinningʼ op Rusland is die het leger en de economie van dat land ʻbeslissend verzwakt,ʼ terwijl Poetin voor een internationaal strafhof moet worden gebracht. (Scholz zegt hierover dat Rusland de oorlog niet mag winnen en dat Oekraïne niet mag verliezen, in plaats van dat Oekraïne moet winnen en Rusland moet verliezen). Het is tegen deze achtergrond dat de toegang van Oekraïne tot geavanceerde militaire apparatuur van belang is, omdat dit van invloed is op de vraag of Oekraïne, dat in zijn eentje vecht, zonder Amerikaanse en NAVO-troepen aan zijn zijde, in staat zou zijn een oorlog te doorstaan die mogelijk verscheidene jaren zou kunnen duren, met een kans, hoe gering ook, om die op de een of andere manier te ʻwinnen.ʼ Daartoe zou de Oekraïense regering haar burgers moeten vragen enorme verliezen aan mensenlevens en welvaart te accepteren ten bate van maximalistische nationale doelstellingen, in een conflict dat neerkomt op een proxy-oorlog namens het ʻWesten,ʼ gericht op de uitschakeling van Rusland als onafhankelijke economische en politieke macht.
Door te bepalen welke en hoeveel wapens zij aan Oekraïne leveren, hopen de bondgenoten kennelijk de doelstellingen, de duur en de uitkomst van de oorlog te kunnen beïnvloeden, door de krachtsverhoudingen op het slagveld aan te passen aan de uitkomst die zij het meest wenselijk achten. Voor de VS garandeert het bewapenen van Oekraïne dat de stemming in Oekraïne niet omslaat naar ʻdefaitistischeʼ steun voor een Minsk-achtige regeling. Maar deze strategie is wellicht niet in het belang van Duitsland of Frankrijk, niet in het minst omdat het risico dat Rusland aan de noodrem trekt en zijn nucleaire capaciteit gebruikt, in de loop der tijd zou kunnen toenemen. Voor Europa zou de nuclearisering van de Oekraïense oorlog een catastrofe zijn, terwijl de VS er niet of nauwelijks last van zouden hebben. Met name Duitsland is minder geïnteresseerd dan de VS in een lange oorlog die wordt uitgevochten met gratis geleverd westers materieel. Voor Scholz kunnen trage wapenleveranties neerkomen op een poging, zij het een zwakke, om de Oekraïense regering ertoe te bewegen een regeling te overwegen zonder dat Poetin hoeft te worden uitgeleverd aan Den Haag, mits een Normandië-achtige deal nog mogelijk is. (Pogingen om de Oekraïense oorlogsdoelen te beïnvloeden door een land dat door nucleaire fall-out wordt bedreigd, zouden tot uiting kunnen worden gebracht in een slogan als ʻGeen vernietiging zonder vertegenwoordigingʼ). De situatie is wellicht vergelijkbaar in Frankrijk en Italië, terwijl het Verenigd Koninkrijk, dat verder van het oorlogstoneel verwijderd is, zoals altijd de gelederen heeft gesloten met de VS.
Hoe zit het nu met de Zeitenwende? Hoe omvangrijk het ook lijkt, het speciale Duitse fonds van honderd miljard euro weerspiegelt slechts een langdurige trend in de wereldpolitiek na het einde van het ʻvredesdividendʼ van 1990 en de Nieuwe Wereldorde van de oudere Bush. De mondiale militaire uitgaven, gerekend in dollars van 2020, begonnen in 1989 te dalen en bereikten tien jaar later een dieptepunt op een niveau dat tweederde bedroeg van dat van 1988. Vanaf dat moment – de echte Zeitenwende – zijn ze gestaag gestegen, om in 2007 terug te keren op het niveau van 1988; ze bleven stijgen tot 2010 en nog verder na 2015, tot een recordniveau in 2020-ʼ21: een derde boven dat van 1988, het laatste jaar van de Koude Oorlog.
De drijvende krachten hierachter waren de VS en China. Tussen 1990 en 2001 waren de militaire uitgaven van de VS met een kwart gedaald; in 2002 begonnen ze snel te stijgen, met bijna twee derde in de negen jaar tot 2010. In 2016 waren de Amerikaanse militaire uitgaven weer gedaald naar het niveau van 2004, om van 2017 tot 2021 weer met 11,3 procent te stijgen. Tegelijkertijd ontmantelden de VS stap voor stap de Amerikaans-Russische wapenbeheersingsarchitectuur. In 2002 hebben zij zich formeel teruggetrokken uit het ABM (Anti-Ballistic Missile)-verdrag uit 1972, dat de anti-ballistische raketafweersystemen beperkte; in 2009 hebben zij het verdrag inzake de beperking van strategische wapens (START I) laten verstrijken; in 2000 hebben zij door hun terugtrekking uit het ABM-verdrag de bekrachtiging van het in 1993 overeengekomen START II-verdrag verhinderd; later weigerden zij te onderhandelen over een START III-verdrag inzake de beperking van kernkoppen; en in 2019 trokken zij zich, opnieuw eenzijdig, terug uit het Intermediate-Range Nuclear Forces (INF)-verdrag, zodat ze konden beginnen met het plaatsen van raketafweersystemen in Europese landen als Roemenië, Polen en Tsjechië. Terwijl dit zogenaamd was om Europa te beschermen tegen Iraanse kernraketten, annuleerden de VS in 2018 ook de nucleaire non-proliferatieovereenkomst die in 2015 met Iran was gesloten en waarover samen met de grote Europese mogendheden was onderhandeld.
Terwijl het Amerikaanse vertrek uit ABM, START en INF vooral Rusland aanging, was en wordt China steeds meer de tweede belangrijke speler in de wereldwijde opbouw van vernietigingsmiddelen na het einde van het einde van de geschiedenis. Tot eind jaren negentig waren de Chinese militaire uitgaven bijna verwaarloosbaar, niet meer dan acht procent van het Amerikaanse equivalent. Daarna namen ze toe en groeiden ze van jaar tot jaar sneller – zelfs nog sneller dan de snel groeiende uitgaven van de VS. In 2005 waren ze gestegen tot tien procent, vijf jaar later tot vijftien procent; in 2015 bedroegen ze zelfs 29 procent, en in 2021 35 procent. Ter vergelijking: de Russische militaire uitgaven lijken te verwaarlozen. In 1998, een jaar voordat Amerikaʼs favoriet, Jeltsin, Vladimir Poetin een land in totale wanorde overhandigde, was het Russische militaire budget gedaald tot 3,1 procent van dat van de VS. Ondanks enorme inspanningen na 2004, toen te voorzien was dat Poetins oorspronkelijke Europese project ʻvan Lissabon tot Vladivostokʼ zou mislukken, steeg de relatieve omvang van de Russische militaire uitgaven tot niet meer dan 10,7 procent in 2016, om in 2021 weer te dalen naar 8,2 procent. Verwijzend naar de Griekse historicus Thucydides en zijn analyse van het ontstaan van de Peloponnesische Oorlog (431-404 voor Christus), hebben westerse militaire strategen het over een Thucydidesiaans moment als een dominante macht zich gedwongen voelt oorlog te voeren tegen een opkomende macht om te voorkomen dat deze een drempel overschrijdt waarboven zij niet meer veilig kan worden verslagen. Zoʼn moment lijkt voor de VS en China om de hoek te liggen, zoals dat in 2021 misschien het geval was voor Rusland, toen het de bewapening van Oekraïne door de Verenigde Staten gadesloeg. (Merk op dat Athene op de harde manier moest leren dat het het magische moment had gemist en Sparta te laat aanviel).
Hoe vreselijk hij ook is voor het Oekraïense volk, de oorlog in Oekraïne is niet meer dan een bijzaak in een veel groter verhaal: dat van een naderende oorlog tussen een aftakelende en een opkomende wereldmacht. Een functie die de Oekraïense oorlog in dit verband vervult, is de consolidatie van de greep van de VS op hun Europese bondgenoten, die nodig zijn als ruggensteun voor de Amerikaanse ‘draai naar Azië’ (Obama) – naar wat vroeger de Zuid-Chinese Zee was en nu door de loyale westerse mediacratie de Indo-Pacific wordt genoemd. De taak voor Europa in dit verband is te voorkomen dat Rusland profiteert van het feit dat de VS hun gewapende aandacht op andere delen van de wereld richten – en, indien nodig, zich bij de VS aan te sluiten op hun Aziatische expeditie (iets waarop het Verenigd Koninkrijk zich momenteel actief voorbereidt). Er is geen garantie dat er onderweg geen nucleaire explosies zullen plaatsvinden, niet in de laatste plaats in West-Europa. Voor de landen daar zal de steeds dringender vraag zijn of zij méér willen zijn dan een Amerikaans hulpje dat Rusland moet controleren en moet helpen in de komende strijd met China – een vraag die Scholz, Macron en anderen moeten beantwoorden voordat het te laat is.
Thomas Fazi is schrijver, journalist en vertaler. Zijn jongste boek Reclaiming the State verscheen bij Pluto Press.
Biden wil niet alleen Rusland verzwakken
Heel Europa lijdt onder de energiecrisis, maar voor de grootste economie van het continent is dit meer dan een economische crisis – het is een existentiële crisis. Duitsland werd ooit geprezen als de economische motor van Europa, maar wordt nu bestempeld als de ʻzwakste schakel.ʼ
Een recessie volgend jaar wordt nu vrijwel zeker geacht; de industriële productie ligt negen procent lager dan vorig jaar; de inflatie is voor het eerst sinds de Tweede Wereldoorlog met dubbele cijfers gestegen. Gezien Duitslands diepgewortelde inflatiefobie is dit alles al problematisch genoeg. Maar nóg traumatischer voor het land is het feit dat Duitsland nu een negatieve handelsbalans heeft – de eerste keer in ruim dertig jaar. Dit is een heel bittere pil om te slikken voor een land waar exportgeleide groei meer is dan een economisch model – het maakt deel uit van de nationale identiteit.
Maar de dagen van de exportgeleide groei zijn voorbij. De Duitse economische machine is vastgelopen. Eerst werd ze gehavend door de wereldwijde lockdowns van 2020 en 2021, die de mondiale aanbodketens ontwrichtten en Duitse industrieën dwongen meer te betalen voor steeds schaarsere onderdelen die ze vroeger in China kochten. De pandemie zorgde ook voor een lagere groei in belangrijke Aziatische exportmarkten – in de eerste plaats China.
Daarna kwamen het conflict in Oekraïne en de stroom van westerse sancties, die de gasprijs (en de prijzen van andere grondstoffen) de hoogte in hebben gejaagd en de aanbodketens nog verder hebben gedestabiliseerd. Onder druk van de stijgende energieprijzen vermindert bijna een op de zes industriële bedrijven in Duitsland zijn productie of staakt deze.
In het licht van het bovenstaande is het makkelijk te begrijpen waarom de Duitse kanselier Olaf Scholz waarschuwde voor een langdurige crisis, een die ʻniet in een paar maanden voorbij is.ʼ Dat is een understatement. Twee van de belangrijkste pijlers van Duitslands economisch succes in de eenentwintigste eeuw – de goedkope invoer van grondstoffen en energie (vooral uit Rusland), en een grote vraag vanuit de rest van de wereld – zijn onder de voeten van het land vandaan getrokken, en het ziet er niet naar uit dat ze snel zullen terugkeren.
Terugkijkend op de recente gebeurtenissen kan men echter niet anders dan zich afvragen: was dit slechts het resultaat van een reeks ongelukkige gebeurtenissen en, volgens sommigen, de toegevendheid van Duitsland jegens Rusland en de kortzichtige obsessie met de export, waardoor het land uiterst kwetsbaar werd voor externe schokken? Is Duitsland slechts een bijkomend slachtoffer van de proxy-oorlog van de Verenigde Staten tegen Rusland? Of was Duitsland misschien zelf het doelwit van economische oorlogsvoering?
Deze laatste vraag is onmogelijk te negeren na de recente aanslag op de Nord Stream-gaspijpleidingen die gedeeltelijk in Duits bezit zijn en die Rusland met Duitsland verbinden. Hoewel westerse regeringen en commentatoren snel met de vinger naar Rusland hebben gewezen, heeft de Amerikaanse econoom en Columbia-hoogleraar Jeffrey Sachs onlangs een mening geuit die door velen wordt gedeeld: dat het waarschijnlijker is dat de sabotagedaad tegen de pijpleiding een ʻAmerikaanse actieʼ is geweest – een actie die in de eerste plaats tegen Duitsland was gericht. Een soortgelijke bewering werd ook gedaan door Douglas Macgregor, een gepensioneerde Amerikaanse legerkolonel en voormalig adviseur van de Amerikaanse minister van Defensie in de regering-Trump. En dan is er de inmiddels beruchte tweet (later verwijderd) van Radek Sikorski – Polens voormalige minister van Buitenlandse Zaken en huidige voorzitter van de EU-VS delegatie van het Europees Parlement – die een afbeelding van het Nord Stream-lek publiceerde met de woorden ʻDank u, VS.ʼ
Het is niet moeilijk te begrijpen waarom zoveel mensen geneigd zijn om dit eerder als een Amerikaanse dan als een Russische actie te zien. Terwijl het onduidelijk is hoe Rusland zou kunnen profiteren van het verlies van de invloed die de pijpleiding op Duitsland en andere Europese staten bood, heeft de VS daarentegen veel te winnen bij het buiten werking stellen van Nord Stream – mogelijk voor altijd, aldus Duitse bronnen. (Rusland betwist de schade en beweert dat de pijpleiding binnenkort hersteld en heropend kan worden, maar dat de westerse autoriteiten Rusland niet toestaan de pijpleidingen te inspecteren).
Het is geen geheim dat de VS altijd tegen Nord Stream is geweest, en in het bijzonder tegen Nord Stream 2, een nieuwe pijpleiding parallel aan Nord Stream 1 (in bedrijf sinds 2011), die in 2021 werd voltooid en in 2022 in gebruik genomen had moeten worden, waardoor de jaarlijkse levering van Russisch gas aan Duitsland zou zijn verdubbeld. Het is makkelijk in te zien waarom het Amerikaanse establishment niet blij was met deze ontwikkeling: meer gas zou sterkere Russisch-Duitse betrekkingen hebben betekend, wat waarschijnlijk zou hebben geleid tot een uitbreiding van de handel, meer culturele uitwisselingen en uiteindelijk tot een nieuwe veiligheidsarchitectuur die de veiligheidsparaplu van de Navo steeds overbodiger zou hebben gemaakt en de Amerikaanse hegemonie over het Europese continent zou hebben verzwakt.
Daarom proberen de Verenigde Staten het project al sinds 2017 te torpederen, toen het Amerikaanse Congres onder Trump de Countering America’s Adversaries Through Sanctions Act (CAATSA) aannam, die de Amerikaanse president machtigde om sancties op te leggen aan bedrijven die betrokken zijn bij de aanleg van Russische energie-exportpijpleidingen. Vervolgens ondertekende Trump in 2019 de Protecting Europe’s Energy Security Act (PEESA), die de aanleg van de pijpleiding wilde verhinderen door middel van Amerikaanse sancties tegen de betrokken bedrijven, waardoor de aanleg van de pijpleiding een jaar lang werd stilgelegd. Meer recentelijk hadden zowel Biden als Victoria Nuland, onderminister van Buitenlandse Zaken in de regering-Biden, bekend om haar beroemde ʻFuck the EUʼ– telefoontje, gedreigd Nord Stream 2 stil te leggen als Rusland Oekraïne zou binnenvallen.
Tot niet zo lang geleden werd dit door het Duitse publiek nog gezien als een ongepaste inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van het land, zo niet – zoals toenmalig minister van Buitenlandse Zaken Sigmar Gabriel begin 2021 zei – als een inbreuk op de soevereiniteit van Duitsland, in strijd met het internationale recht. Duitse kranten bespraken openlijk hoe de VS tegen Nord Stream was, omdat de Amerikanen hoopten het Russische gas voor Europa te vervangen door de verkoop van hun eigen vloeibaar aardgas (LNG) aan het continent.
Een uitgesproken criticus van de Amerikaanse inmenging in Duitse energiezaken was het voormalige hoofd van het Duitse Energieagentschap, Stephan Kohler. In een interview in 2017 wees hij erop dat de VS in het CAATSA-wetsvoorstel openlijk aanvoerden dat het doel was betere marktkansen voor hun eigen LNG te creëren. Bij een andere gelegenheid zei Kohler dat dit deel uitmaakte van een bredere strategie om ʻeen politieke wig te drijven tussen Europa en Rusland.ʼ
Dit kan dus niet worden afgeschreven als een complottheorie. Een van Amerika’s bekendste geostrategen, George Friedman, voormalig directeur van het particuliere inlichtingenbureau Stratfor, schreef in 2010 in zijn bestseller The Next Decade: ʻRusland vormt geen bedreiging voor de wereldpositie van Amerika, maar alleen al de mogelijkheid dat het land gaat samenwerken met Europa en met name Duitsland vormt de belangrijkste bedreiging van het decennium, een langetermijndreiging die in de kiem gesmoord moet worden.ʼ Dit bracht hem tot de conclusie dat ʻhet handhaven van een krachtige wig tussen Duitsland en Rusland van overweldigend belang is voor de Verenigde Staten.ʼ Meer recentelijk stelde Friedman dit in nog grimmiger bewoordingen: ʻHet allesoverheersende belang van de Verenigde Staten, waarvoor wij een eeuw lang oorlogen hebben gevoerd – de Eerste en de Tweede Wereldoorlog, en de Koude Oorlog – betreft de relatie tussen Duitsland en Rusland, omdat zij samen de enige kracht zijn die ons kan bedreigen. En we moeten ervoor zorgen dat dat niet gebeurt.ʼ
Dit is dus al geruime tijd semi-officieel beleid van de VS. En hoewel men het oneens kan zijn met de theorieën rond de aanslag op de pijpleiding, en rond de oorsprong van het conflict in Oekraïne meer in het algemeen, is het moeilijk het oneens te zijn over de gevolgen: die aanslag en die oorlog hebben de Russische leveringen (voor de nabije toekomst) in gevaar gebracht, het exportgerichte groeimodel van Duitsland vernietigd, en ʻeen krachtige wig gedrevenʼ tussen Duitsland en Rusland.
Tegelijkertijd heeft Duitsland zich, in zijn streven om het Russische gas te vervangen, gewend tot de Verenigde Staten, die nu (tegen ʻastronomische prijzen,ʼ aldus de Duitse minister van Economische Zaken) 45 procent van de Europese LNG-import leveren – tegenover 28 procent in 2021. Het valt dus moeilijk te ontkennen dat de VS duidelijk profiteren van de Europese energiecrisis in het algemeen, en van de recente aanslag op de pijpleidingen in het bijzonder. Ongetwijfeld is dat de reden waarom de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Antony Blinken zei dat de aanslag op Nord Stream een ʻgeweldige kansʼ biedt om Europaʼs afhankelijkheid van Russische energie te beëindigen – een vreemde taalkeuze voor wat in feite neerkomt op een terroristische aanslag op de strategische infrastructuur van een NAVO-bondgenoot. Hij bevestigde ook dat de actie de VS rechtstreeks ten goede zou komen: ʻWij zijn nu de belangrijkste leverancier van LNG aan Europa,ʼ voegde Blinken eraan toe.
Ook moet worden opgemerkt dat de aanval plaatsvond op een moment dat de Duitse regering steeds meer onder druk kwam te staan om de sancties op te heffen. Slechts een week eerder hadden in Duitsland grote demonstraties plaatsgevonden waarin werd opgeroepen tot de ingebruikname van Nord Stream 2 om de energiecrisis op te lossen.
Dit alles kan heel goed een geval zijn van onbedoeld voordeel voor Amerika. Het toenemende bewijs dwingt ons echter een ongemakkelijke vraag te stellen: zou de Amerikaanse strategie in Oekraïne niet alleen gericht kunnen zijn op het verzwakken van Rusland, maar ook van Duitsland? Het is een angstaanjagend vooruitzicht, maar één dat de Duitse elites niet mogen veronachtzamen.
Malcolm Harris is een Amerikaanse journalist en criticus. Hij is redacteur bij The New Inquiry en schreef Kids These Days: the Making of Millennials (2017). Harris was betrokken bij de Occupy Wall Street-beweging.
Stel je een nabije toekomst voor waarin Amazon begint mee te dingen naar gemeentelijke sanitaire en rioolcontracten. Het bedrijf heeft vuilnisbakken, vrachtwagens en leidingen vol met sensoren ontwikkeld, zodat het waardevolle gegevens kan genereren uit het afval van de samenleving. Gemeenten doen hun best om deze nieuwe nutsvoorzieningen en de bijbehorende kostenbesparingen te omarmen. In een dergelijke situatie zouden we ons kunnen gaan voelen als louter vazallen van het Bezos-imperium, die steeds meer informatie uitpissen voor zijn uiteindelijke winst.
Dit is de visie die ten grondslag ligt aan de these van het technofeodalisme, die stelt dat het kapitalisme van de eenentwintigste eeuw is vervangen door een nieuw economisch systeem onder toezicht van Big Tech. De kern van het argument is het idee dat de huidige kapitalisten hun winsten in het algemeen niet herinvesteren om nieuwe capaciteiten te ontwikkelen teneinde de productie uit te breiden of de arbeidsproductiviteit te verhogen. Integendeel, een steeds belachelijker deel van de groei komt in de vorm van surveillanceplatforms met een vage relatie tot werknemers die widgets maken voor de winst.
Het technofeodalistische model omvat het verwerven van een monopoliepositie en het gebruik van geavanceerde gegevensextractie om die positie veilig te stellen. ʻOnmisbaar geworden,ʼ schrijft de Franse econoom Cédric Durand in zijn boek Technoféodalisme: Critique de l’Économie Numérique uit 2020, ʻmoeten de platforms worden beschouwd als infrastructuur, in dezelfde categorie als elektriciteitsleveranciers, spoorwegen of telecombedrijven.ʼ Durand heeft een Engelstalige uitlaatklep gevonden in het eerbiedwaardige New Left Review, dat zijn redactionele aandacht heeft gericht op het technofeodalisme-debat. Medewerkers van NLR hebben in 2022 gedebatteerd over de these, waarbij Evgeny Morozov het standpunt innam dat het nog steeds om louter kapitalisme gaat, tegenover Durand, Jodi Dean en Timothy Erik Ström.
Schrijvers hebben het einde van het kapitalisme verkondigd zolang het systeem bestaat, maar de huidige these heeft weerklank gevonden bij serieuze linkse denkers. Zou dit echt het einde zijn van de kapitalistische productiewijze?
Ik denk het niet.
Ik denk dat de these van het technofeodalisme is voortgekomen uit de onwaarschijnlijke bestseller uit 2018 van Harvard Business School-hoogleraar Shoshana Zuboff, The Age of Surveillance Capitalism: The Fight for a Human Future at the New Frontier of Power, ook al gebruikt ze de term zelf niet. Het boek, een goed getimede kritiek op Big Tech, werd geprezen door gevestigde instellingen als de New York Times en de Financial Times, en door Barack Obama. Het boek van Zuboff biedt een model van ʻgedragsoverschot,ʼ waarbij tech-monopolisten gebruikers cultiveren voor data, die zij verfijnen en gebruiken om hun positie te handhaven. Haar belangrijkste voorbeeld is Google, dat zich als bedrijf niet zozeer onderscheidde door een beter zoekalgoritme te ontwerpen, maar door zijn advertenties te personaliseren. Toen die doorbraak eenmaal was bereikt, werd informatie over mensen waardevol op zich, of die nu werd gebruikt voor het aan de man brengen van een bepaald product of niet. Zuboff en haar volgelingen in de technofeodalistische stroming denken dat deze bedrijven – met name Google, gevolgd door Facebook, Microsoft en Amazon – de glibberige helling van de digitale surveillance hebben veranderd in een hamsterwiel, een nieuw zichzelf in stand houdend systeem van uitbuiting.
Bij degenen onder ons die tegenwoordig voortdurend actief of passief in contact staan met elektronische apparaten die informatie registreren en rechtstreeks doorsturen naar ’s werelds meest waardevolle bedrijven, vindt de technofeodalistische kritiek weerklank: we besteden technisch gezien minder tijd aan het werken voor onze bazen dan aan het verstrekken van informatie over onszelf aan techbedrijven. En voor wie we ook werken, en of we nu wel of niet werkelijk bij hen in dienst zijn, we genereren waarde voor Bezos en Zuck. Niet alleen registreert het tech-oligopolie naadloos onze voorkeuren, gewoonten en keuzes, het gebruikt die gegevens ook om onze toekomstige keuzes te sturen, waardoor we steeds nuttiger worden voor de techbedrijven en nuttelozer voor onszelf. Durand roept de wereld op van Jean-Luc Godards dystopische sciencefictionfilm Alphaville uit 1965, waarin een dictatoriale, voelende computer de samenleving regeert tot in de meest persoonlijke beslissingen.
Dit is de reeds lang gevreesde wereld van de cybernetische controle, waarin feedback-loops de bevolking automatisch besturen, zonder dat er echte keuzes nodig zijn. ʻDe menselijke vervulling, voortvloeiend uit de mislukkingen en triomfen van het benadrukken van voorspelbaarheid en oefening tegenover pure wilskracht, in het licht van de natuurlijke onzekerheid, maakt plaats voor de leegte van de eeuwige naleving,ʼ schreef Zuboff in een artikel voor de Journal of Information Technology uit 2015, waarmee zij de technofeodalistische lijn inzette. ʻIn plaats van nieuwe contractuele vormen mogelijk te maken, beschrijven deze regelingen de opkomst van een nieuwe universele architectuur ergens tussen de natuur en God in, die ik de Big Other noem.ʼ
Lezers van de Franse psychoanalyticus Jacques Lacan of zijn beter verkopende vertolker, de filosoof Slavoj Zizek, zullen wellicht verbaasd zijn te lezen dat Zuboff, een management-consultant, de eer opeist voor deze term. In Lacans gebruik kan LʼAutre verwijzen naar iemands moeder, het superego, de analist, de taal, de hele symbolische orde, en meer – het heeft veel weg van Zuboffs ʻuniversele architectuur die ergens tussen de natuur en God in staat.ʼ Maar in deze herformulering neemt Mark Zuckerberg zijn plaats in naast mama en God in het pantheon van alziende, alwetende entiteiten.
Ik twijfel er niet aan dat dit ook is hoe Zuckerberg graag gezien wil worden, maar als hij écht zo machtig is, waarom probeert Facebook dan wanhopig gebruikers te krijgen voor zijn zogenoemde metaverse? Volgens de technofeodalisten hebben we geen keuze, en toch zet bijna de hele mensheid geen beeldschermen op haar gezicht om in Zucklandia rond te hangen. En trouwens, monopolistische nutsbedrijven verliezen doorgaans geen veertig procent van hun marktwaarde in acht maanden tijd.
De technofeodalisten hebben de slechte gewoonte om de zelfpromotie van de industrie te herhalen. Ook al veranderen ze de toon van naïviteit naar scepsis en zelfs afschuw, ze zijn het met Silicon Valley eens dat computers en het onderling verbinden daarvan via internet een revolutie teweeg hebben gebracht in de productiewijze. Het is waar dat beleggers veel geld hebben ingezet op klassiek improductieve bedrijven als Facebook, maar de kapitalisten zijn nog steeds de baas. Kostenbesparing is een groeisector die de bedrijfswinsten steeds verder omhoog drijft, zelfs als de productie afneemt. Facebook is veel minder dan wat de technofeodalisten ervan maken: het is een reclameplatform dat centen haalt uit de vrije tijd van zijn gebruikers – aandacht die anders verloren zou gaan, althans vanuit kapitalistisch perspectief. Achter alle beweringen over het veranderen van de wereld met technologie gaat een bende digitale voddenrapers schuil.
Omdat hun focus halfjaarlijks verandert, kun je bijna elk stuk technofeodalistische kritiek dateren aan de hand van de ademloze claims van de industrie die erdoor worden aangehaald. Surveillance Capitalism is bijvoorbeeld nog maar een paar jaar oud, maar Zuboffs bezorgdheid over Facebooks plannen om over te stappen op organische videoʼs – een fameus mislukte strategie, gebaseerd op de leugens van het bedrijf over de betrokkenheid van gebruikers – was ten tijde van de publicatie al achterhaald. Als alles wat de zogenaamde cryptocurrency-koningen en metaverse-vastgoedontwikkelaars zeiden waar was, zouden we geregeerd worden door cyberbaronnen, dus het is maar goed dat ze allemaal onzin uitkramen. De echte bazen van het internet zijn niet eens de techbedrijven, zoals onderzoeker Daniel Greene opmerkt in een nieuw artikel; het zijn de vastgoedfondsen die de overgrote meerderheid van de datacenters en de verbindingen daartussen bezitten. Als je achter de schermen naar de kabels kijkt, zijn Google en Amazon gewoon huurders.
Het probleem met het bombarderen van de Big Other tot de basis van een nieuwe productiewijze is dat het louter fantasie is. Lʼautre nʼexiste pas, zeggen de Fransen: God is dood, je moeder en je analist zijn gewoon mensen, en de symbolische orde bestaat uit een heleboel mensen in een grote regenjas. Er bestaat geen universele architectuur tussen de natuur en God in – en dat is Facebook al helemaal niet. Facebook is ook geen openbaar nutsbedrijf. Facebook is een ooit alomtegenwoordig, door reclame gefinancierd entertainmentbedrijf, zoals het televisieprogramma Friends. Op een basaler niveau is Facebook niets meer dan een bende servers vol vernederende code en een stel werknemers dat door hun bazen wordt uitgescholden. Als Mark Zuckerberg een tovenaar is, dan is hij van het type-Oz, zoals hij ons voortdurend in herinnering brengt door als een sukkel over zijn eigen benen te struikelen.
Als oplossing voor de klassenstrijd die de Amerikaanse samenleving bezielt, is het terugwinnen van de controle over onze data via regulering niet veel anders dan het hamsteren van kranten of het pissen in potjes om onze rotzooi uit de klauwen van Big Techʼs afvalverwerkende algoritmen te houden. En dan? Zij kunnen stukjes data opeten, maar wij niet. En zo weet je dat dit nog steeds kapitalisme is: morgen moeten we weer werk gaan zoeken.
Het centrale mysterie van onze tijd is waarom, op een moment dat het hele politieke en sociale systeem uit de hand loopt en in totale chaos verkeert, niemand in staat lijkt zich een alternatief voor te stellen. Het economisch systeem levert niet het goede leven dat het ooit beloofde, maar creëert in plaats daarvan chaos en ontberingen voor miljoenen. Ondertussen profiteren degenen die verantwoordelijk zijn voor het systeem massaal van die chaos en voeden zij zich met de onzekerheid. En de politieke klasse is verslaafd aan een economische theorie die absurd en corrupt is geworden.
Ik heb net TraumaZone gemaakt, een serie films over een andere tijd waarin dit ook is gebeurd. Dat was in Rusland in de jaren negentig, na de ineenstorting van het communisme. De verantwoordelijken begonnen een experiment om een extreme vorm van kapitalisme te creëren. Ik heb deze serie gemaakt omdat ik denk dat wij in het Westen niet begrijpen wat de Russen destijds hebben doorgemaakt: een cataclysme dat de fundamenten van de samenleving verscheurde.
De films zijn gemaakt met behulp van een unieke bron: duizenden uren onbewerkt beeldmateriaal dat destijds door BBC-ploegen in Rusland is opgenomen, maar waarvan een groot deel nooit eerder is gezien. Wat het zo bijzonder maakt, is dat het de ervaringen van Russen op elk niveau van de samenleving vastlegt op het moment dat hun wereld in elkaar stortte: van het Kremlin tot de bevroren mijnsteden in de poolcirkel, van het leven in de kleine dorpjes op de uitgestrekte steppen tot de vreemde oorlogen die werden uitgevochten in de bergen en bossen van de Kaukasus.
Toen ik de beelden voor het eerst bekeek, besloot ik dat ik mijn stem niet moest gebruiken of er muziek overheen moest plakken. Het materiaal was zó sterk dat ik me er niet in wilde mengen, maar de kijkers gewoon wilde laten ervaren wat er is gebeurd, want het is hieruit – de woede, het geweld, de wanhoop en de overweldigende corruptie – dat Vladimir Poetin naar voren is gekomen. Maar terwijl ik de films maakte, zag ik door de toenemende chaos hier in Groot-Brittannië parallellen. Er zijn natuurlijk grote verschillen tussen onze samenleving en het Rusland van dertig jaar geleden, maar hoe meer je te weten komt over het extreme economische experiment daar en ziet wat nu hier gebeurt onder de huidige regering, des te meer je erachter komt dat beide experimenten zeer vergelijkbare wortels hebben die niets te maken hebben met kapitalisme of communisme.
Een aanwijzing hiervoor schuilt in de man die Rusland het experiment met de ʻschoktherapieʼ oplegde. Zijn naam was Yegor Gaidar en hij was afkomstig uit het hart van het communistische establishment. Zijn grootvader was de beroemdste schrijver van kinderboeken in de Sovjet-Unie, en Gaidar was getrouwd met de dochter van een van de gebroeders Strugatsky, sciencefiction-schrijvers die de roman schreven waarop de film Stalker is gebaseerd. Deze econoom, die waarnemend premier zou worden, wilde in Rusland een perfect kapitalistisch systeem creëren. Hij moest dat snel doen, zei hij, om te voorkomen dat het communisme ooit zou terugkeren. In één klap schafte hij alle prijscontroles af, terwijl de regering elke poging om het systeem te beheren opgaf. Het doel, zei Gaidar, was een nieuwe zone van perfecte vrijheid te creëren waarin het systeem, ondanks de aanvankelijke pijn, zijn eigen natuurlijke evenwicht zou vinden.
Maar als je beter kijkt, zie je dat zijn plan weinig te maken had met vrijheid. Het kwam in feite voort uit een vreemde, machine-achtige visie op de wereld, gedreven door pseudo-wetenschappelijke ideeën. Gaidar geloofde dat door op extreme schaal ʻvrije marktkrachtenʼ los te laten, deze zouden fungeren als ʻmarktprikkelsʼ die mensen dan automatisch tot ʻrationeleʼ gedragspatronen zouden leiden. In werkelijkheid was het een simpele technologische fantasie die ten doel had mensen om te vormen tot het juiste soort wezens om het nieuwe systeem te laten werken. In die zin was het het omgekeerde van het oorspronkelijke Sovjet-plan. Het was nog steeds een manier om gedrag te controleren via hefbomen, maar dan op een andere manier.
En het werkte niet. Het leidde tot totale chaos.
De huidige Britse regering onder Liz Truss heeft onlangs haar eigen experiment met extreem kapitalisme aangekondigd. De wortels van dit idee liggen bij de beroemde Oostenrijks-Britse econoom Friedrich Hayek. Zowel rechts als links zien hem als de man die het brein was achter de terugkeer van de vrije markt, hetgeen men ʻneoliberalismeʼ noemt. Maar ik denk dat Hayek, die een grote invloed had op Gaidar, eigenlijk veel vreemder was dan dat.
Hayek geloofde dat de economie de sleutel was tot de toekomst van de wereld, omdat zij regeringen zou weerhouden van het bedenken van nieuwe soorten samenlevingen. Hij schreef een boek, The Road to Serfdom, waarin hij stelde dat het in het nieuwe tijdperk van de massa onmogelijk was miljoenen mensen een visie op de toekomst op te leggen zonder dat dit tot verschrikkingen zou leiden – zoals bij het fascisme en het communisme was gebeurd. In plaats daarvan had Hayek een epische visie waarin miljoenen mensen samen een stabiel sociaal systeem zouden creëren door de signalen die zij elkaar gaven. De kern daarvan was het prijssysteem. Regeringen zouden zich op de achtergrond moeten houden en de prijzen niet mogen controleren, maar in plaats daarvan zouden zij een ʻspontane ordeʼ zonder centrale controle moeten toestaan. De mensen, niet de politici, zouden samen als ʻeconomische actorenʼ de nieuwe maatschappij creëren.
Tot dan toe was de economie ook wel belangrijk geweest voor regeringen, zij het louter als instrument om de samenlevingen te helpen beheren die politici wilden opbouwen. Maar in 1979, toen Margaret Thatcher aan de macht kwam, begon zij een experiment dat de economische logica in het hart van het politieke systeem bracht. Het probleem was dat het bijna onmiddellijk verkeerd afliep. Het zorgde niet alleen voor enorme inflatie, maar was ook een van de belangrijkste redenen voor de de-industrialisatie van de Britse samenleving. Zoals haar voornaamste adviseurs hebben erkend, gaf Thatcher het experiment al snel op en wendde zij zich in plaats daarvan tot de banken om mensen geld te lenen. En een golf van goedkoop geld en schulden onttrok de problemen aan het oog, tot de financiële crash van 2008.
In werkelijkheid hadden de grootse ideeën van Gaidar en Hayek weinig te maken met ideeën over de vrije markt. Ze waren eigenlijk geworteld in de oude droom uit de negentiende eeuw dat wetenschap en rationele systemen op grote schaal konden worden gebruikt om de politiek te vervangen, omdat daardoor de menselijke rommeligheid en onzekerheden vermeden zouden kunnen worden die de politiek voortdurend uit koers duwen. In feite was het systeem dat Gaidar wilde vervangen – het Sovjetplan – eveneens geworteld in die pseudowetenschappelijke dromen. Het had in ieder geval weinig te maken met communisme.
In de jaren dertig viel in de Sovjet-Unie onder Stalin de oude ideologie weg, om te worden vervangen door een gigantisch experiment. Mensen werden teruggebracht tot onderdelen van een systeem dat op een rationele manier kon worden beheerd, met voorspelbare resultaten. Die ideeën floreerden ook in het Amerika van de jaren dertig. Daar kwam een massabeweging genaamd ʻtechnocratieʼ op. Honderden mannen en vrouwen, ʻrationeelʼ gekleed in grijze outfits, trokken door de VS en riepen op tot wat zij een ʻTechnateʼ noemden, een nieuw soort maatschappij die rationeel geleid zou worden door technologen. Een van de leidende figuren was de grootvader van Elon Musk.
Maar al deze bewegingen waren in werkelijkheid het product van een bizarre overreach van de wetenschap die probeerde het politieke domein in te palmen en te koloniseren. En in werkelijkheid mislukken deze experimenten altijd. Of het nu in de Sovjet-Unie was, of in het Engeland van de jaren tachtig, of onder Gaidars schoktherapie, of nu met Liz Truss, ze creëren nooit een rationeel systeem, maar eigenlijk het tegenovergestelde: een systeem dat steeds ongelijker wordt en openstaat voor uitbuiting door een kleine elite. En er zijn geen politieke hefbomen om die elite te stoppen.
In Rusland tonen de filmbeelden momenten die de angstaanjagende snelheid weergeven waarmee de kloof tussen arm en rijk zich openbaarde. Duizenden hadden niets te eten en konden de verwarming niet betalen, terwijl de gezondheidszorg om hen heen instortte. Het verbijsterde winkelende publiek krijgt te horen: ʻEr zijn geen aardappelen in Moskou,ʼ terwijl de nieuwe elite uitgebreide achttiende-eeuwse dansfeesten organiseert in oude paleizen buiten Sint-Petersburg.
We zien het meedogenloze eigenbelang van managers en gangsters, terwijl ze steeds meer manieren ontdekken om de falende staat te plunderen, met machines in de ʻbankenʼ van de oligarchen die eindeloos miljoenen roebels tellen, voordat ze naar het buitenland worden gesluisd. En niemand in het politieke systeem kon dit tegenhouden. En te midden van dit alles een steeds dronkener president Jeltsin, die in het Kremlin naar de muur zat te staren en tegen zijn lijfwacht zei: ʻZe beroven Rusland.ʼ
In Groot-Brittannië zijn de kwantitatieve versoepeling van na de crisis van 2008, en de extreme stijging van de aandelenkoersen en de prijzen van onroerend goed die dit met zich meebracht, even destructief gebleken voor het leven van miljoenen gewone mensen als de plundertocht van de oligarchen in het Rusland van de jaren negentig. Het soort vrijheid dat dit ʻTechnateʼ biedt is steevast zeer beperkt: mensen zijn slechts onderdelen van een systeem, vrij om te doen wat ze willen, maar louter binnen de enge logica van de ijzeren kooi van de pseudowetenschappelijke economie. Een wereld waarin zij mogen dansen, zij het in ketenen.
In deze tijd van economische chaos lijkt het noodzakelijk om opnieuw na te denken over wat zowel het Westen als Rusland de afgelopen vijftig jaar hebben doorgemaakt. Misschien was het noch het communisme, noch de vrije markt die heeft gefaald, maar het ʻTechnate.ʼ We moeten de pseudowetenschap van de economie, die politici in een wurggreep houdt, opruimen – en zowel het kapitalisme als het communisme opnieuw beoordelen op hun menselijke waarden en aspiraties. En daaruit kunnen dan misschien échte alternatieve visies op de toekomst voortkomen.
Thomas Fazi is schrijver, journalist en vertaler. Zijn jongste boek Reclaiming the State verscheen bij Pluto Press.
De aanslagen markeren een gevaarlijke escalatie tussen het Westen en Rusland
De Deense strijdkrachten hebben dinsdagmiddag op Twitter verontrustende luchtbeelden vrijgegeven van een enorm gebied van opborrelend water in de Oostzee, nabij het Deense eiland Bornholm, veroorzaakt door gaslekken in zowel de Nord Stream 1- als de Nord Stream 2- gasleiding.
Nord Stream 1, in 2011 in gebruik genomen, loopt twaalfhonderd kilometer onder de Oostzee van de Russische kust bij Sint-Petersburg naar noordoost-Duitsland. Tot voor kort was het veruit de grootste Russische gasleiding naar Europa. Er wordt echter geen gas meer getransporteerd sinds augustus, toen Rusland de pijpleiding officieel sloot om ʻonderhoudsredenenʼ (Moskou zegt dat de sancties het onmogelijk hebben gemaakt de gasinfrastructuur goed te onderhouden, terwijl westerse regeringen Rusland ervan hebben beschuldigd de pijpleiding opzettelijk te hebben afgesloten als vergelding voor de westerse sancties en steun aan Oekraïne).
Nord Stream 2 is een parallelle pijpleiding die in 2021 werd voltooid en in 2022 in gebruik genomen had moeten worden – maar Duitsland heeft het project stopgezet nadat de Russische invasie van Oekraïne begon. Geen van beide pijpleidingen was dus operationeel op het moment van de lekken, dus deze laatste zullen geen onmiddellijk effect hebben op het aanbod, ook al zullen de gasprijzen naar verwachting verder blijven oplopen.
De gevolgen op de langere termijn zijn echter enorm. Vooral als we bedenken dat men het er algemeen over eens is dat dit geen ongeluk was, maar een opzettelijke sabotagedaad. De Zweedse, Deense en Poolse regeringen zijn hier heel duidelijk over geweest, en zelfs EU-commissaris Ursula von der Leyen is van mening dat de lekken veroorzaakt zijn door sabotage. Het Zweedse Nationale Seismische Netwerk zei zelfs dat er twee ʻwaarschijnlijke explosiesʼ waren geregistreerd in het gebied van de gaslekken. Klaarblijkelijk heeft de CIA de Duitse regering al weken geleden gewaarschuwd voor mogelijke aanslagen op gaspijpleidingen in de Oostzee.
De Verenigde Staten, Rusland en Duitsland hebben allemaal de mogelijkheid van een doelgerichte aanslag geopperd, maar nog geen definitief standpunt ingenomen.
Als het een opzettelijke daad was, is de vraag natuurlijk: wie heeft het gedaan? Ondanks het gebrek aan bewijs is het met de vinger wijzen al begonnen. Oekraïne heeft, niet bepaald verrassend, Rusland beschuldigd van het veroorzaken van de lekken in wat het land beschreef als ʻterroristische aanslagenʼ en ʻeen daad van agressie tegen de EU.ʼ
Het is echter onduidelijk hoe Rusland er baat bij zou kunnen hebben om ernstige schade te veroorzaken aan een pijpleiding waarvan de aanleg vijftien miljard euro heeft gekost, terwijl het, als het Europa wil schaden, ook gewoon de kraan kan dichtdraaien – zoals het volgens sommigen al heeft gedaan. Afgezien daarvan had Poetin iets meer dan een week vóór de lekken gezegd dat als Europa het gasprobleem wil oplossen, het alleen maar de sancties hoeft op te heffen en de Nord Stream 2-pijpleiding open te stellen. ʻDruk gewoon op de knop en alles komt weer op gang,ʼ zei Poetin.
Bovendien is de Nord Stream-pijpleiding deels in Duitse handen, en vonden de ʻaanslagenʼ plaats in Deense territoriale wateren. Daarom komt het in feite neer op agressie tegen twee NAVO-landen. Als Rusland een Derde Wereldoorlog wil ontketenen, zijn er minder ingewikkelde manieren om dat te doen.
Het is dus misschien niet verrassend dat een alternatieve theorie de ronde doet op de sociale media – dat de Verenigde Staten zelf achter de sabotage zitten. Velen hebben gewezen op een persconferentie in februari dit jaar waar de Amerikaanse president Biden zei: ʻAls Rusland Oekraïne binnenvalt… zal er geen Nord Stream 2 meer zijn. Wij zullen er een einde aan maken.ʼ Toen een verslaggever hem vroeg ʻMaar hoe gaat u dat precies doen, aangezien… het project in handen is van Duitsland?,ʼ antwoordde Biden: ʻIk beloof u, we zullen in staat zijn het te doen.ʼ
Het is zeker waar dat Biden veel dingen kan hebben bedoeld met deze opmerking. Maar het is ook geen geheim dat de VS altijd tegen het Nord Stream 2-project zijn geweest, dat zij zagen als de weg naar sterkere Russisch-Europese betrekkingen. Zelfs sommige figuren in Europa zijn achterdochtig, zoals Radek Sikorski – voormalig minister van Buitenlandse Zaken van Polen en huidig voorzitter van de EU-VS delegatie van het Europees Parlement –, die een afbeelding van het lek tweette met daarbij de woorden ʻDank u, VS.ʼ
Maar als het doel was om een einde te maken aan Nord Stream 2, dan was dat doel waarschijnlijk al bereikt: onlangs verklaarde de Duitse minister van Economische Zaken Robert Habeck namelijk dat hij ʻgeen scenario, of geen voorzienbaar scenario [zag] waarin Nord Stream 2 een rol zou spelen voor de energiezekerheid van Duitsland.ʼ Dus hoewel het altijd mogelijk is dat de VS een nog grotere staak in het hart van het project wilden steken, is het een beetje overdreven om Bidens woorden als een schuldbekentenis te beschouwen.
Uiteindelijk is het onwaarschijnlijk dat we ooit te weten zullen komen wie de echte schuldige is. Eén ding is echter duidelijk: de aanslagen markeren een gevaarlijke escalatie in de proxy-oorlog van het Westen met Rusland.
Thomas Fazi is schrijver, journalist en vertaler. Zijn jongste boek Reclaiming the State verscheen bij Pluto Press.
De Italiaanse kiezers weten dat er niets zal veranderen
De internationale reactie op de (alom voorspelde) overwinning van Giorgia Meloni bij de Italiaanse verkiezingen van afgelopen zondag kan in twee kampen worden verdeeld: de linkse liberalen vrezen dat een centrumrechtse regering onder leiding van Meloni Italië in een ʻilliberale democratieʼ à la Hongarije zal storten, terwijl de rechtse partijen haar opkomst als een dodelijke bedreiging voor het ʻglobalistischeʼ regime van de EU beschouwen. Beide kampen zitten er even ver naast.
Misschien wel de meest veelzeggende reactie op de verkiezingen is die van de financiële markten: onverschilligheid. De beurs van Milaan steeg de maandagochtend na de verkiezingen zelfs, terwijl de spread tussen Italiaanse en Duitse staatsobligaties met een looptijd van tien jaar een kleine opleving kende, maar niet groter is geworden dan een maand geleden. De markten verwachten duidelijk niet dat Meloni veel zal afwijken van het macro-economische pad dat de technocraten in Brussel en Frankfurt voor het land hebben uitgestippeld en dat door Mario Draghi is verankerd – laat staan dat zij de EU de voet zal dwarszetten.
En terecht. Meloni heeft zich met volle overtuiging uitgesproken vóór de Europese Unie, het Euro-Atlantisch partnerschap en de NAVO, en heeft zelfs voor het sturen van wapens naar Oekraïne gestemd. Wat alle belangrijke kwesties van dit moment betreft, denken de markten terecht dat zij de lijn van het establishment zal volgen. Vandaar hun relatieve rust – in schril contrast met de turbulentie na de verkiezingen van 2018, toen de Vijfsterrenbeweging en de Lega aan de macht kwamen, die destijds nog vrij eurosceptisch waren (voordat ze door het establishment van de EU tot overgave werden gedwongen).
Meloni’s pro-establishment benadering van het economisch beleid is niet alleen te wijten aan een gebrek aan verbeeldingskracht van haar kant, hoewel ze altijd vrij gangbare opvattingen over deze materie heeft gehad. Het is in de eerste plaats te wijten aan het feit dat ze zich er ten volle van bewust is dat Italië, door zijn toetreding tot de eenheidsmunt, niet langer een soeverein land is, en dat ze daarom de steun van het EU-establishment nodig heeft om aan de macht te blijven. Ze heeft in feite de les geleerd van de ʻpopulistischeʼ Vijfsterren-Lega-regering van 2018, toen de Europese autoriteiten hun toevlucht namen tot een breed scala aan instrumenten – waaronder financiële en politieke druk – om iedere potentiële afwijking van de status quo de kop in te drukken.
Tijdens een recente toespraak aan de Princeton-universiteit heeft de voorzitter van de Europese Commissie, Ursula von der Leyen, dit concept nader toegelicht. Op de vraag of zij zich zorgen maakte over de komende verkiezingen in Italië, antwoordde ze: ʻAls de dingen zich in “een moeilijke richting” bewegen, hebben we instrumenten [om met de situatie om te gaan].ʼ Daarmee liet ze zien hoe de heersende elites van de EU de lidstaten zien: niet als soevereine landen maar als protectoraten.
Meloni begrijpt dit. Een groot aantal Italianen begrijpt dit echter ook en deelt het oordeel van de financiële markten: de Italiaanse democratie is zó ingeperkt dat het niet meer uitmaakt wie de verkiezingen wint. Want ver weg van de gierende krantenkoppen was het meest opvallende aspect van de verkiezingen in feite de lage opkomst – 64 procent, de laagste in de geschiedenis van Italië. Dit betekent dat een derde van de Italianen niet heeft gestemd; deze mensen hebben de democratie opgegeven. Dit aantal zal alleen maar toenemen – een vernietigende aanklacht tegen de manier waarop de EU de Italiaanse democratie heeft uitgehold.
In die zin moet de overwinning van Meloni niet worden overdreven. Weliswaar is Broeders van Italië met 26 procent van de stemmen (tegen 4,4 procent in 2018) veruit de grootste partij van het land geworden – gevolgd door de Partito Democratico (19 procent) en de Vijfsterrenbeweging (15,6 procent) – maar dat is niets vergeleken met de 32,6 procent die de Vijfsterrenbeweging bij de verkiezingen van 2018 behaalde. Bovendien, als we kijken naar de totale aantallen, kregen de drie partijen van de centrum-rechtse coalitie – Broeders van Italië, Lega en Berlusconiʼs Forza Italia – gezamenlijk vrijwel hetzelfde aantal stemmen als in 2018: iets meer dan twaalf miljoen. Er is dus geen sprake van een massale ʻruk naar rechtsʼ onder het Italiaanse electoraat, zoals verschillende analisten hebben gesuggereerd; in feite zijn we vooral getuige geweest van een herschikking van de stemmen tussen de centrum-rechtse partijen.
Hetzelfde geldt voor de centrum-linkse coalitie – de Partito Democratico plus een stel kleinere partijen – die in totaal 7,2 miljoen stemmen haalde, slechts iets minder dan de 7,5 miljoen stemmen die zij in 2018 kreeg. Over het geheel genomen lijken de twee coalities dus een redelijk geconsolideerde basis te hebben die de afgelopen vier jaar grotendeels ongewijzigd is gebleven.
De echte uitschieter is de Vijfsterrenbeweging, die verbazingwekkend genoeg van 10,7 miljoen stemmen in 2018 naar 4,2 miljoen stemmen nu is gegaan – een verbijsterende daling van 6,5 miljoen. Interessant genoeg is zes miljoen ook het aantal mensen dat bij deze ronde niet is komen opdagen om te stemmen, in vergelijking met 2018. De implicaties zijn nogal duidelijk: voor miljoenen gemarginaliseerde, werkloze, precaire en lage-inkomensstemmers die hun hoop op een radicale breuk met de status quo hadden gevestigd op de Vijfsterrenbeweging – om vervolgens met lede ogen te moeten aanzien hoe die partij al haar beloften in de wind sloeg en zich in de loop van slechts een jaar aan het establishment verbond – heeft geen van de bestaande partijen iets te bieden, zelfs Broeders van Italië niet.
Hoewel Vijfsterrenleider Giuseppe Conte er de afgelopen weken in is geslaagd een klein deel van zijn achterban terug te winnen, vooral door de inkomenssteunregeling van de Vijfsterrenbeweging harder te verdedigen en kritiek te leveren op de militaire steun van Italië aan Oekraïne, was het voor de meeste kiezers een geval van te weinig en te laat. Veel van het anti-establishmentsentiment in de Italiaanse samenleving blijft dus springlevend; het heeft alleen geen politiek kanaal om zich te uiten.
Het zoeken naar diepgaande sociologische implicaties die de overwinning van Meloni zouden kunnen verklaren, is dan ook tijdverspilling. De meeste mensen die op haar gestemd hebben, hebben niet echt op haar gestemd; ze verwachten althans niet dat ze het land op een betekenisvolle manier zal veranderen. Er is geen echte volksbeweging of sociale basis die Meloni steunt. Simpel gezegd was het voor de meeste centrumrechtse kiezers eenvoudigweg ʻhaar beurt.ʼ
Wat zal ze kunnen laten zien? Niet veel, aangezien het onwaarschijnlijk is dat Meloni het economische kader van de EU ter discussie zal stellen en omdat Brussel, samen met haar handlanger, de Italiaanse president, de ʻrechtsstaatʼ-kwesties nauwlettend in de gaten zal houden. Sommigen vinden dit misschien geruststellend. Maar nu Italië (en Europa als geheel) een zeer turbulente winter tegemoet gaat – die instrumenten voor economisch ingrijpen zal vereisen die Meloni niet heeft – zullen velen misschien de deugden van de Europese ʻbeperkte democratieʼ willen heroverwegen. En laten we niet vergeten: in Italië kan zó weer een nieuwe technocratische regering aantreden…
Andrew Marr is politiek redacteur van de New Statesman. Hij is een voormalig politiek redacteur van BBC News, en momenteel presentator van Tonight with Andrew Marr op LBC radio.
Terwijl een zware winter voor de deur staat, dreigen de vermoedelijke nieuwe premier en haar bende vrijemarktideologen Groot-Brittannië verder mee te sleuren in een economische catastrofe
De winter komt eraan. Er is deze zomer niets gebeurd, en dat is heel belangrijk. Met ʻnietsʼ bedoel ik de strijd om het leiderschap van de Britse Conservatieven, ondanks alle respect voor de verschillende organisaties en individuen die bijeenkomsten hebben georganiseerd. Aan het begin van het zomerreces van het Britse Lagerhuis in juli was het immers al overduidelijk dat Liz Truss Rishi Sunak zou verslaan.
Sindsdien zijn er veel grote woorden gevallen over gewonde hermelijnen, fantasie-economieën en nog veel meer. Intussen hebben we een verlamde regering zonder duidelijke nieuwe ideeën of beleid – en een voorsprong van Truss in de peilingen waar niets aan is veranderd. (Ik schrijf dit voordat de uitslag van de leiderschapsverkiezingen bekend is. Mocht Sunak tóch winnen, dan zal ik, net als alle andere commentatoren, volgende week misschien niet beschikbaar zijn om mijn excuses aan te bieden: ik zal dan plat op mijn rug liggen en te hard lachen om nog iets te kunnen doen).
Het ʻnietsʼ van deze strijd was van belang door wat er in de echte wereld daarbuiten gebeurde – het duizelingwekkende nieuws over torenhoge energierekeningen en de inflatie. Truss en Sunak spraken met een kleine, buitengewoon niet-representatieve groep mensen over belastingverlagingen en de beestachtigheid van buitenlanders. De meesten van ons maakten zich echter grote zorgen over de toestand van deze uitgedroogde en afbrokkelende archipel.
Geen wonder dat iets meer dan de helft van de kiezers volgens opiniepeiler Ipsos dit jaar nieuwe algemene verkiezingen wil, zodra de nieuwe premier is geïnstalleerd. Er moeten grote keuzes worden gemaakt, en dat moet op democratische wijze gebeuren. Helaas is daar weinig kans op.
Het resultaat is dat we nu een politieke paradox hebben die de komende twee jaar zal bepalen: één van de meest rechtse regeringen in honderd jaar – naar verwachting bestaand uit vrijemarktideologen en overtuigde Brexiteers – op een moment dat de stemming in het land sterk naar links is opgeschoven.
Waarom noem ik het de ʻmeest rechtseʼ? De belofte van Truss dat ze prioriteit zal geven aan belastingverlagingen boven ʻaalmoezenʼ is een wrede en naar ik denk onhoudbare keuze. Sunaks team noemt het regressief en gebrekkig, met weinig of geen hulp voor gezinnen met lagere inkomens.
Tenzij Truss de achterban van de Conservatieven opzettelijk misleidt, is dit wel waar we op af stevenen. Het geeft blijk van een soort rauwe eerlijkheid. Truss zegt dat haar beleid van belastingverlagingen niet inflatoir zal zijn, noch de voorzieningen zal schaden. Nou, dat zullen we snel genoeg zien. Ze denkt dat haar beleid tot een groeispurt zal leiden, die de crisis snel zal verlichten – zelfs als tienduizenden kleine bedrijven failliet dreigen te gaan door de hoge energierekeningen. Nou, nogmaals: laten we maar eens kijken.
Maar dit beleid is, tenzij er een ommekeer komt, zeer gevaarlijk. Of het nu gaat om de verlaging van de ziektekostenpremies of om het basistarief van de inkomstenbelasting, de geplande noodbegroting lijkt tot nu toe de mensen die het het hardst te verduren hebben buiten beschouwing te laten, en te weinig te bieden voor de rest. Paul Johnson, die aan het hoofd staat van het Institute for Fiscal Studies, heeft gezegd dat de plannen van Truss ʻde overheidsfinanciën volledig zullen ruïneren.ʼ Anderen zijn het daar niet mee eens. Natuurlijk zijn we er allemaal op tegen dat politici liegen, maar in dit geval hoop ik dat Truss haar woord niet zal houden.
Het is duidelijk dat zij volkomen gelijk heeft als ze zegt dat we meer groei nodig hebben. Op de middellange termijn is het begrotingsbeleid een volkomen redelijk instrument om dat te bereiken – al is het slechts een van de vele. Maar Groot-Brittannië staat voor een noodsituatie – een sociale en politieke noodsituatie, en een economische. En tenzij je accepteert dat het weigeren van iedereen om zijn rekeningen te betalen een vorm van ʻdereguleringʼ is (ik veronderstel dat dat letterlijk zo is), wat is dan het deregulerende vrije-markt antwoord op een noodsituatie die de armen het eerst en het hardst treft? Dat antwoord is er niet.
Maar deze keer zijn het natuurlijk niet alleen de armen. Relatief welvarende kiezers zullen eveneens drastisch moeten bezuinigen op hun uitgaven om hun energierekeningen te kunnen betalen. Nadhim Zahawi, de huidige minister van Financiën, heeft gezegd dat mensen met een middeninkomen, zoals hogere verpleegkundigen of leraren met een inkomen van 45.000 pond per jaar, het moeilijk zullen gaan krijgen. Alle lokale bedrijven zullen ten onder gaan. Café-eigenaren hebben op bijzonder luidruchtige wijze uiting gegeven aan hun ongenoegen, omdat van hen wordt verlangd dat zij enorme voorschotten betalen. Er wordt veel gesproken over ʻenergie-intensieveʼ bedrijven, maar in de moderne economie is het moeilijk bedrijven te bedenken die dat niet zijn. Tomatenkwekers, pluimveehouders, brouwerijen, zwembaden, staalfabrikanten, producenten van elektrische batterijen, cementfabrikanten, ingenieursbureaus… Dit is helaas een moment waarop alle crisissen zich tegelijkertijd voordoen.
Zal de stemming echter in die mate veranderen dat het land naar links opschuift? Dat is uiteraard een subjectief oordeel. Maar er zijn behoorlijk veel aanwijzingen die deze stelling ondersteunen: peilingen tonen aan dat de helft van de Tory-stemmers (en driekwart van de Labour-stemmers) vóór de nationalisatie van de energiebedrijven is; bijna de helft van het land steunt de stakende spoorwegwerknemers; en Labour gaat aan kop in de peilingen, met wel vijftien procent. Politiek gezien is het weer omgeslagen.
Er zijn ook nog andere krachten in het spel. De pandemie heeft ons herinnerd aan de waarde van een sterke staat. De oorlog in Europa maakt dit eveneens duidelijk. Dat geldt ook voor de mislukkingen van geprivatiseerde natuurlijke monopolies zoals het waterbedrijf. Maar de ideologische strijd die voor ons ligt zal hevig zijn. De echte strijd, en de enige strijd waarvan we iets zullen merken, vindt nu plaats op het ministerie van Financiën. Zowel Iain Duncan Smith, de voormalige Tory-leider, als John Redwood is getipt als kandidaat-minister. Beiden zijn hardcore: beiden hebben in het verleden gepleit voor inkrimping van de staat. Beiden zijn hartstochtelijke critici van de Bank of England en van haar falen om de inflatie eerder onder controle te krijgen. (Hoewel het interessant zal zijn te vernemen hoeveel Conservatieven de stijgende rentetarieven zullen toejuichen die daarvoor nodig zijn).
Laat ik het allemaal eens samenvatten. Tenzij Liz Truss haar kernbeloften niet nakomt, moeten we ons voorbereiden op een sensationele politieke confrontatie met een belastingverlagende, op een kleine overheid gerichte vrije-marktregering, in een tijd van economische ineenstorting.
Met het oog op de komende prijsstijgingen – en de gevolgen daarvan voor miljoenen Britten en een groot deel van de economische activiteit – is het duidelijk geworden dat een radicale noodaanpak de enige is die kan slagen. Dat betekent, zoals Labour eist, een maximering van de energieprijzen. Nog beter is dit te baseren op een sociaal tarief om de mensen met een laag inkomen te helpen, zoals de Resolution Foundation heeft voorgesteld.
Verder betekent dit dat het huidige systeem van toezicht moet worden afgeschaft, dat de torenhoge gasprijzen tot maatstaf maakt voor de elektriciteitsprijzen in het algemeen, ook al zijn kernenergie, windenergie en waterkracht veel goedkoper geworden. Deze radicale ingreep in de markt wordt aanbevolen door linkse economen zoals Richard Murphy, die het Tax Justice Network heeft opgericht. Het wordt verafschuwd door de energiebedrijven, die een systeem aanprijzen waarbij de belastingbetaler hun winsten op de langere termijn subsidieert, ook al is hun bedrijfsmodel in feite kapot. Een soortgelijke radicale marktinterventie wordt actief besproken in de Europese Unie – waardoor iets dergelijks vermoedelijk kan worden uitgesloten onder een regering-Truss.
De noodhulpaanpak betekent een confrontatie met de grote bedrijven en een nieuwe, enorme ronde van staatsleningen. Op dit punt zou het ministerie van Financiën kunnen aankloppen bij de Bank of England voor steun – ook al hebben de nieuwe premier en haar bondgenoten hun uiterste best gedaan om de BoE tot vijand te maken, naast de BBC, de Franse president en vele anderen.
Maar wat is er zo gevaarlijk dat het de moeite waard is om zó ver te gaan op de weg van een noodbeleid? Kortweg geformuleerd: sociale ineenstorting. De Britten staan te boek als een flegmatiek volk. Ze klagen, maar ze rellen niet. Ze betalen hun rekeningen, staan vrolijk in de rij, maken graag lange dagen en lossen de ergste problemen liever op met een kopje thee in plaats van met een molotovcocktail. Maar we staan misschien op het punt om te ontdekken dat het zelfs de Britten allemaal te veel kan worden.
Veel mensen voelen zich op dit moment hetzelfde. Een columnist maakt zich niet bijster populair als hij steevast een schril beeld van de situatie schetst. En als iemand die de zomer heeft doorgebracht met het observeren van vriendelijke, vreedzame mensen die zich vermaken in parken en pubs, en die zelfs herhaaldelijk in de zee van Devon heeft gezwommen, zonder ook maar een glimp van een drol te ontwaren, ben ik er huiverig voor om als zuurpruim te worden gezien.
Niettemin zijn de cijfers verschrikkelijk. Mensen die niet fatsoenlijk kunnen eten en zichzelf niet warm kunnen houden, kunnen zich onvoorspelbaar gedragen. Paul Goodman, voormalig parlementslid voor de Conservatieven en redacteur van ConservativeHome, zegt dat Liz Truss ʻop het punt staat te verdwijnen in een economische sneeuwstorm.ʼ De financieel journalist Martin Lewis voorspelt een ʻnationaal cataclysme.ʼ Stephen Crabb, het Welshe parlementslid voor de Conservatieven en een voormalig minister, vreest dat er de komende maanden een ʻsociale en economische catastrofeʼ zal plaatsvinden.
En dus liggen eindelijk de kaarten op tafel. Ik verwacht dat premier Truss – die aan het hoofd staat van een verdeelde partij, geen eigen nationaal mandaat heeft en omringd is met bewijzen van een ineenstorting die veelzijdiger en moeilijker op te lossen is dan die van na de financiële crisis van 2008 – haar beloofde belastingverlagingsagenda drastisch zal inperken, en zal kiezen voor een breed en genereus programma van noodsteun voor gezinnen en bedrijven.
Het zou belachelijk zijn om te denken dat een rechts-conservatieve regering deze adviezen van de New Statesman zou opvolgen. Maar als ze dat wel zou doen, zou Truss haar regering in ieder geval een kans geven. Doet ze dat niet, dan stevent ze af op een politieke ramp (wat prima zou zijn), terwijl ze de rest van ons zal meesleuren de afgrond in (wat absoluut niet prima is). Ben je nu echt een zuurpruim als je nog één keer, heel voorzichtig, zegt dat de winter eraan komt?