Oorspronkelijke tekst (Engels): wolfgangstreeck.com

door Wolfgang Streeck
Wolfgang Streeck is een Duitse socioloog, gespecialiseerd in economische sociologie. Hij is directeur emeritus van het Max Planck Instituut voor Sociale Wetenschappen in Keulen. Sinds ca. 2013 doet hij ook opgeld als publieksintellectueel, met een boek en een serie artikelen over de gevolgen van de kredietcrisis, de eurocrisis en het fundamentele conflict tussen kapitalisme en democratie.
Hoe heeft de Europese Unie gereageerd op de Covid-19-pandemie? Het eerste deel van dit artikel analyseert de logica van de EU-politiek op verschillende niveaus met betrekking tot de relatie tussen de nationale en supranationale besluitvorming in een internationale noodsituatie. Pogingen van de kant van de EU om haar bevoegdheden uit te breiden mislukten grotendeels, terwijl de lidstaten in wezen aan hun lot werden overgelaten, mede vanwege de onzekerheid van de situatie en de verscheidenheid van plaatselijke omstandigheden en voorkeuren. Het tweede deel gaat over de duidelijke afwezigheid van de EU in de wereldpolitiek van de ʻbioveiligheid,ʼ die grotendeels wordt gedomineerd door de Verenigde Staten, hun wereldwijde farmaceutische industrie en – in indrukwekkende mate – door het militaire establishment van de VS. In deze context geeft het artikel een samenvatting van de huidige stand van de internationale discussie over de oorsprong van het nieuwe coronavirus en over het virologisch onderzoek dat onder meer wordt verricht in het virologisch laboratorium van Wuhan.
De Europese Unie was niet klaar voor SARS-CoV-2, ook wel bekend als het corona-virus, evenmin als haar centrale instellingen en lidstaten. Hoe verbazingwekkend het ook moge lijken, deze beide entiteiten beschouwden de pandemie als Europese business as usual, die door de Europese politiek als gebruikelijk moest worden afgehandeld. Bijna instinctief zagen de Europese Commissie en het Europees Parlement de pandemie als een kans om de macht te grijpen, d.w.z. om hun jurisdictie over de lidstaten uit te breiden. Die bleven op hun beurt het oude spel van probleemverplaatsing en schuldvermijding spelen: verantwoordelijkheden van zich afschuiven die zij moeilijk aankonden, of op Europees niveau mandaten voor zichzelf creëren die zij van hun nationale electoraat nooit zouden hebben gekregen. Geen van de spelers maakte zich zorgen over de grote vragen, en in ieder geval vermeden ze strikt er in het openbaar over te spreken: waar het virus zijn oorsprong vond – in de natuur of in een of andere menselijke activiteit; of het een eenmalige gebeurtenis was, of dat er nog andere virussen in de coulissen lagen te wachten; hoe we een herhaling zouden kunnen voorkomen, door de ʻveerkrachtʼ van de Europese samenlevingen te versterken of door toekomstige virussen bij de bron te bestrijden, waar die zich ook mocht bevinden.
Als het gaat om de georganiseerde – of ongeorganiseerde – onmiddellijke reactie van Europa op de pandemie is het allesbehalve verrassend dat deze verre van toereikend was. In operationeel opzicht, d.w.z. wat de beleidsvorming en de beleidsuitvoering betreft, was en bleef de EU disfunctioneel, terwijl zij op stereotiepe wijze bleef hameren op ʻEuropese oplossingen.ʼ Maar hoe graag de nationale regeringen het virus ook hadden willen europeaniseren door het aan Brussel over te dragen, uiteindelijk zouden hun kiezers niet toestaan dat zij zich ontdeden van de hete aardappel van een potentieel hardnekkige en politiek explosieve crisis. Zelfs zonder een publiek debat over de bedroevende rol van de EU op het gebied van de Europese volksgezondheid, eisten de burgers dat hun gekozen regeringen de verantwoordelijkheid namen voor wat hun was voorgespiegeld als een zaak van leven en dood. Gezien de grote verscheidenheid van zowel de nationale verschijningsvormen van Covid-19 als de werking van de nationale gezondheidszorgstelsels, lijkt het meer dan redelijk dat de nationale publieke opinie een nationaal in plaats van een supranationaal beleid verlangde – een beleid waarover publiekelijk en in de eigen taal gedebatteerd kon worden, in de hoop het te kunnen beïnvloeden. Het zou inderdaad vreemd zijn geweest als het anders was gegaan en de Europese burgers hadden toegestaan dat Covid-19 zou zijn aangepakt door een verafgelegen centrale techno-bureaucratie, waarvan de vertegenwoordigers enthousiaster lijken over het ʻsteeds hechter verbond van de Europese volkerenʼ dan over de gezondheid van die volkeren; in ieder geval gaven deze vertegenwoordigers er blijk van vooral belangstelling hebben voor het laatste, voor zover dit het eerste zou kunnen bevorderen.
Zoals zo vaak bleken de voorkeuren van de bevolking realistisch te zijn. Zelfs achteraf, na bijna twee jaar, is er geen uniform patroon van besmetting in de Europese landen te ontdekken. Infectiegolven variëren qua intensiteit en duur, van land tot land en van regio tot regio, zonder dat volledig wordt begrepen waarom, hetgeen in ieder geval geïmproviseerde en uiteenlopende lokale in plaats van vooraf bepaalde en uniforme centrale reacties vereist. De Europese samenlevingen zijn blijkbaar te verschillend voor een uniforme aanpak. De klimatologische omstandigheden lopen uiteen, evenals de demografische structuren, de algemene gezondheidstoestand van de bevolking, de plaatselijke luchtkwaliteit, de wijze van gezinsleven en het leven in het algemeen, in het bijzonder van de zogenaamde ʻrisicogroepen,ʼ alsook de religieuze en culturele tradities met betrekking tot gezondheid en het menselijk lichaam. Ook de mate waarin de mensen vertrouwen hebben in hun regering lijkt van belang te zijn, hetgeen een verklaring zou kunnen zijn voor de aanzienlijke verschillen tussen de nationale vaccinatiepercentages, bijvoorbeeld tussen die van Duitsland en Denemarken. Bovendien hebben nationale samenlevingen verschillende ʻwaardenʼ die aanleiding geven tot verschillende politieke prioriteiten – zie Zweden, dat gedurende de gehele pandemie zijn scholen openhield, tegenover Duitsland, waar het onderwijsbeleid werd bepaald door docenten die eerst bang waren om besmet te raken, en vervolgens om gevaccineerd te worden. Niet in de laatste plaats verschillen ook de nationale economieën, bijvoorbeeld in de mate waarin hun welvaart afhankelijk is van het internationale toerisme; sommige landen wilden derhalve hun grenzen zo open mogelijk houden, terwijl sommige landen van herkomst van die toeristen hun burgers wellicht juist wilden beletten om te reizen, teneinde te voorkomen dat zij infecties zouden importeren.
Toen de pandemie uitbrak, beschikte de EU al enige tijd over een instelling met de naam Europees Centrum voor Ziektepreventie en -Bestrijding (ECDC), gevestigd in Stockholm, met 280 voltijdse personeelsleden in dienst en een jaarlijks budget van 57 miljoen euro. Bijna niemand had er ooit van gehoord, behalve virologen en epidemiologen uit de hele wereld die er steevast bijeenkwamen voor internationale conferenties. Hoe weinig we ook van het Centrum afweten, het heeft de EU en haar lidstaten zeker niet geholpen zich goed voor te bereiden op zoiets als Covid-19. Het Centrum had er bijvoorbeeld bij landen op aan kunnen dringen voldoende gezichtsmaskers, andere beschermingsmiddelen en beademingsapparatuur in te slaan; hen kunnen vertellen dat ze voldoende opgeleid personeel achter de hand moesten hebben; cursussen kunnen aanbieden voor nationale volksgezondheidsdeskundigen en toezichthouders met betrekking tot ziekenhuishygiëne en ziektepreventie in verpleeghuizen; oefeningen kunnen organiseren voor besluitvormers in de lidstaten over wat te doen en hoe samen te werken bij een pandemie in heel Europa; en het Europese publiek kunnen waarschuwen dat het mondiale leven dodelijk kan zijn, als zij en hun nationale gezondheidszorgstelsels er niet goed op voorbereid zijn.
Een van de redenen dat al deze dingen niet zijn gebeurd was waarschijnlijk dat dergelijke waarschuwingen in strijd zouden zijn geweest met de strenge aanbevelingen die jaarlijks worden gedaan in het kader van de verschillende bezuinigings- en begrotingscoördinatie-exercities van de EU. Deze vloeien voort uit het EMU-stelsel van harde valuta, dat de lidstaten verplicht om te snijden in de overheidsuitgaven, teneinde de begrotingstekorten en de staatsschulden terug te dringen, inclusief de uitgaven aan de gezondheidszorg. Tussen 2011 en 2018 heeft de Europese Commissie 63 formele verzoeken aan de lidstaten gericht om te bezuinigen op hun overheidsuitgaven aan de gezondheidszorg en om hun gezondheidszorgstelsels te privatiseren. Toen Covid-19 toesloeg, hadden de bezuinigingen in de economisch zwakkere landen van de Unie de uitgaven aan de gezondheidszorg teruggebracht tot 8,8 procent van het bbp in Italië en 8,9 procent in Spanje. Daarvan bestond respectievelijk slechts 6,5 en 6,3 procent uit overheidsuitgaven, terwijl de rest door de burgers uit eigen zak werd betaald, of via vrijwillige ziektekostenverzekeringsstelsels. Ter vergelijking: de Duitse uitgaven aan de gezondheidszorg bedroegen 11,2 procent, waarvan 9,5 procent bestond uit overheidsuitgaven. (Drie procent van het bbp – het verschil tussen de overheidsuitgaven aan de gezondheidszorg in Italië en Duitsland – komt overeen met ruim 2,3 maal het Duitse defensiebudget, dat nu 1,35 procent van het bbp bedraagt). Het is duidelijk dat de Commissie het buitensporig vond om 9,5 procent van het bbp aan de gezondheidszorg uit te geven, zodat er bij de Duitse regering op werd aangedrongen dit percentage naar beneden bij te stellen. In 2019 begon de Duitse regering inderdaad met een campagne om ziekenhuizen te sluiten. Toen de pandemie arriveerde, kwam daar abrupt een einde aan, en het memoreren ervan wordt door alle ʻpro-Europeseʼ politieke krachten zorgvuldig vermeden.
Voor het overige ging het typische pingpongspel tussen ʻEuropaʼ en zijn lidstaten, mogelijk gemaakt en in feite aangemoedigd door de institutionele opzet van de EU, gewoon door, waarbij Brussel deed alsof het een continentale hoofdstad was en de staten ofwel het spel meespeelden ofwel hun eigen ding deden, afhankelijk van hoe hun regeringen hun belang of dat van hun natie interpreteerden.1 Een belangrijk voorbeeld betreft de aanschaf van vaccins, die in het voorjaar van 2020 begon toen het waarschijnlijk was geworden dat verschillende vaccins van verschillende producenten in het najaar en aan het begin van de winter beschikbaar zouden komen. Op nationaal niveau hadden diverse ministers, belast met de gezondheidszorg, een consortium gevormd voor gezamenlijke onderhandelingen met potentiële leveranciers, toen Duitsland het roulerend halfjaarlijks voorzitterschap van de EU overnam. Dit zou de laatste keer zijn dat Angela Merkel het voorzitterschap bekleedde, en ter voorbereiding daarop droeg zij haar minister van Volksgezondheid op de aanschaf van vaccins over te dragen aan de Europese Commissie. Er zijn verschillende theorieën over haar beweegredenen hiervoor, aangezien de Commissie geen ervaring had met dergelijke zaken en moest onderhandelen namens 27 soevereine landen, die waarschijnlijk uiteenlopende ideeën hadden over hoeveel ze bereid waren uit te geven aan welk soort vaccin. Eén van de verklaringen is dat Merkel bang was dat Duitsland, rijk geworden dankzij de monetaire unie, eerder dan andere landen zou beginnen met vaccineren, wat tijdens Merkels voorzitterschap tot ruzies tussen de lidstaten had kunnen leiden. De onderhandelingen sleepten zich voort door onenigheid tussen de lidstaten en de Commissie over volumes, prijzen en leveringsdata, alsmede over productielocaties en de subsidiëring van productiefaciliteiten. Uiteindelijk betaalden de landen daardoor meer en moesten zij langer op hun vaccins wachten dan anders het geval zou zijn geweest. Een bijkomende factor waren blijkbaar de Franse eisen om ruimte te laten in de Europese bestelling voor een Frans vaccin, te produceren door een Frans bedrijf, Sanofi. Begin 2021 moest Sanofi op de valreep toegeven dat zijn ontwikkelingsinspanningen tot niets hadden geleid. Dat Groot-Brittannië er na de Brexit in was geslaagd zijn vaccinatiecampagne eerder te beginnen en toch minder te betalen, werd een schande voor de EU-leiders en leidde tot incidentele exportverboden voor vaccins die op het Europese vasteland voor het Verenigd Koninkrijk waren geproduceerd.
De belangrijkste reactie van de EU op de pandemie was wat in eurojargon de ʻNextGenerationEU Recovery and Resilience Facilityʼ wordt genoemd, kortweg NGEU, die in juli 2020 door de Europese Raad werd opgericht als een uiting van ʻEuropese solidariteitʼ in moeilijke tijden. In het kader van de NGEU zal de Unie 175 miljard euro (inmiddels 807 miljard) – in prijzen van 2018 – over een periode van zeven jaar, van 2021 tot 2007, verdelen onder haar lidstaten, om hen te helpen zich te herstellen van corona, en hun samenlevingen en economieën beter voor te bereiden op toekomstige virussen. Bij nader inzien heeft de nieuwe faciliteit echter weinig te maken met corona of met Europese solidariteit; meer dan wat ook wordt corona aangegrepen om een ouder, in wezen Frans project voor een ʻEuropese begrotingscapaciteitʼ te verwezenlijken, dat oorspronkelijk alleen voor de Europese Monetaire Unie was opgezet. De NGEU wordt gefinancierd door de EU schulden te laten maken, in weerwil van de Europese Verdragen. Daartoe moesten alle 27 lidstaten aan boord worden gebracht, waarbij ieder een deel van het nieuwe geld zou krijgen, ongeacht of en hoe zij door de pandemie waren getroffen. Iets meer dan de helft van de middelen zal worden uitgekeerd als subsidies, de rest als leningen. De toewijzingen per land zijn bijna tot op het laatste cijfer achter de komma gespecificeerd, volgens een ingewikkelde formule die niet makkelijk te begrijpen is. Italië zal het leeuwendeel ontvangen – 172,7 miljard, waarvan 81,8 miljard als schenking; Spanje volgt met 140,4 (77,3) miljard. Interessant is dat Polen, met een zeer laag percentage Covid-besmettingen, de derde plaats inneemt, met respectievelijk 63,8 en 37,7 miljard. Frankrijk krijgt 38,8 miljard euro, en het rijke Duitsland een symbolische 28,8 miljard, beide als subsidies. (Ter relativering: Duitsland leende alleen al in 2020 in totaal 219 miljard). De terugbetaling, vanaf nu uit de gewone EU-begroting, moet in 2028 beginnen en dertig jaar later eindigen. De hoop bestaat dat de EU tegen het einde van de jaren twintig onafhankelijke bronnen van inkomsten zal hebben gekregen of, wat waarschijnlijker is, van haar lidstaten toestemming zal krijgen om haar schulden met nieuwe schulden te (her)financieren, naar het model van de neoliberale schuldenstaat.
Het NGEU-geld moet binnen de zeven jaar van de looptijd van het programma worden uitgegeven. Landen moeten hun programmabegroting ter goedkeuring voorleggen aan de Commissie, en hun herstel- en veerkrachtfondsen aan drie hoofddoelen toewijzen: de schade van corona herstellen en hun landen ʻveerkrachtigerʼ maken; hun nationale industrieën en levenswijzen ʻvergroenen,ʼ in overeenstemming met de zogenaamde Green Deal van de EU; en de ʻdigitaliseringʼ bevorderen, wat dat ook moge inhouden (afgezien van een buitenkansje voor Silicon Valley). Daarnaast willen het Parlement en de Commissie de uitbetaling aan individuele lidstaten afhankelijk maken van de voorwaarde dat zij hun rechtssystemen de-nationaliseren en de LGBTQ+-rechten uitbreiden. In het najaar van 2021 waren de uitbetalingen aan sommige landen al begonnen, terwijl de bestedingsplannen van verschillende andere landen nog op goedkeuring door de Commissie wachtten. Over het algemeen bleek, zoals te verwachten was, dat voor de besteding van het geld voor herstel en veerkracht deskundige planning, bekwaam openbaar bestuur en industriële capaciteiten nodig zijn die niet overal op korte termijn beschikbaar waren. Bovendien konden de gezondheidszorgstelsels, net als het openbaar bestuur en de onderwijsinstellingen, om te herstellen van de schade die zij hebben opgelopen door de bezuinigingen van de EU en de pandemie, waarschijnlijk niet opnieuw opgebouwd en gemoderniseerd worden door een eenmalige injectie van middelen, en zouden zij beter gefinancierd moeten worden, op doorlopende basis. Uiteindelijk vereist dit dat de fundamentele economische verschillen tussen de lidstaten, veroorzaakt door de Monetaire Unie, worden aangepakt.
Tenslotte is de Europese Unie vrijwel geheel afwezig in de wereldpolitiek van corona, evenals de Europese natiestaten en het Europese publiek. Af en toe werd betreurd dat de Europeanen weigerden vaccins te delen met het Mondiale Zuiden, vooral toen er nog geen vaccins waren. Eind 2021 werden de Europeanen en de Noord-Amerikanen door de Wereldgezondheidsorganisatie aangespoord om restdoses vaccins niet te gebruiken voor zogenaamde boostershots voor hun reeds gevaccineerde burgers, en ze in plaats daarvan te doneren aan arme landen met een lage vaccinatiegraad. Of dit meer was dan retorische dikdoenerij kunnen we niet weten zonder bijvoorbeeld de mogelijkheden van dergelijke landen te kennen om gedoneerde vaccins aan hun burgers te leveren. Waar wel over werd gesproken waren pogingen van de EU en sommige lidstaten om Oost-Europese landen als Hongarije zover te krijgen dat zij de goedkopere Russische en Chinese vaccins níet zouden kopen. Er is geen informatie over de mate waarin dit gelukt is, of over wat het gekost heeft om de Oost-Europeanen hun vaccins in het Westen te laten betrekken.
Een kort moment waarop de wereldpolitiek van corona aan de oppervlakte kwam, betrof een publieke controverse tussen de Europese landen en de Verenigde Staten over patentrechten voor de nieuw ontwikkelde zogeheten mRNA-vaccins, die het meest geschikt zouden zijn voor de bestrijding van het coronavirus. Tot verbazing van de Europeanen drong de nieuwe, verondersteld eurofiele Amerikaanse president Biden er bij hen op aan afstand te doen van hun intellectuele eigendomsrechten en arme landen toe te staan de nieuwe SARS-2-vaccins te produceren zonder licentierechten te hoeven betalen. Dit was verrassend omdat de Verenigde Staten, met het grootste onderzoeksestablishment ter wereld, doorgaans de grootste voorstanders zijn van patentbescherming. De Europeanen, die over het algemeen als soft op het gebied van intellectuele eigendom worden beschouwd, tekenden onmiddellijk bezwaar aan en wezen er onder meer op dat het feit dat men iets mag produceren niet betekent dat men het ook daadwerkelijk kán produceren zolang er geen functionerende productiecapaciteiten zijn. De strijdbijl werd kort daarna begraven, waardoor waarnemers zich afvroegen wat er achter had gezeten. Mogelijk was de controverse het gevolg van het feit dat belangrijke patenten op dit gebied in handen zijn van Europese bedrijven, zoals het Duitse BioNTech. Hoewel Europese producenten, die de wegen van de gemondialiseerde wereld kennen, al vroeg samenwerking zochten met grote Amerikaanse farmaceutische bedrijven – zoals BioNTech met Pfizer – hebben zij hun patenten wellicht niet met hen gedeeld. Hoe dan ook geeft Duitsland nog steeds de voorkeur aan het delen van vaccins via liefdadige donaties. Intussen zijn vaccinproducenten uitgegroeid tot geldmachines: het piepkleine BioN-Tech is nu een van de best gekapitaliseerde bedrijven in Europa, met een marktwaarde van 88 miljard euro, meer dan de helft van reuzen als Mercedes en Volkswagen, terwijl hun eigenaars, die nu 14 miljard waard zijn, op de lijst van de tien rijkste Duitsers zijn gekomen.
Europa lijkt geen enkele rol te spelen in de nakende confrontatie tussen de Verenigde Staten en China over de wereldwijde veiligheid op gezondheidsgebied, vroeger ook wel ʻbioveiligheidʼ genoemd. Het topje van de ijsberg is de controverse over de oorsprong van SARS-CoV-2, en in het centrum van die controverse staat een virologisch laboratorium in de Chinese stad Wuhan.2 Het Wuhan-laboratorium schijnt een van ʼs werelds meest geavanceerde onderzoekscentra inzake coronavirussen te zijn, en het was in Wuhan dat SARS-CoV-2 voor het eerst mensen lijkt te hebben besmet, vermoedelijk eind 2019. Gezien dit toeval rees al snel de vraag of het nieuwe virus misschien uit het lab was ontsnapt, per ongeluk of met behulp van sabotage. De Chinese regering, evenals een groot deel van de internationale virologische gemeenschap, ontkende beide theorieën ten stelligste en houdt vol dat het nieuwe virus een cross-over was van een wild dier, hoogstwaarschijnlijk een vleermuis, en dat de plaats waar dit gebeurde waarschijnlijk een markt voor wilde dieren was – een ʻnatte marktʼ – die ook in Wuhan was gevestigd. Pogingen van de WHO om de kwestie op te helderen zijn verschillende malen mislukt, naar verluidt door een gebrek aan medewerking van de Chinese regering.
Waarom is dit belangrijk? Komt dit niet gewoon neer op het uit de sloot halen van oude koeien? Afgezien van een mogelijke noodzaak om de veiligheidsprocedures in virologische laboratoria te verbeteren of, in voorkomende gevallen, de handel in bepaalde dieren te reguleren of te verbieden, werd de kwestie onmiddellijk gepolitiseerd; naarmate het verhaal zich ontvouwde, nam het een aantal wendingen die niet minder dan verbazingwekkend zijn. De toenmalige president van de Verenigde Staten, Donald Trump, gooide olie op het vuur door SARS-CoV-2 ʻhet Chinese virusʼ te noemen, waarop China terugsloeg door te suggereren dat het virus mogelijk was ontsnapt uit een Amerikaanse militaire faciliteit, Fort Detrick, in het kader van onderzoek voor of naar biologische oorlogsvoering.3 Twee onderzoeksexpedities van vooraanstaande virologen naar Wuhan, onder auspiciën van de WHO, vonden de hypothese van de natuurlijke oorsprong aannemelijker, maar wilden evenmin een ongeluk in het laboratorium van Wuhan uitsluiten, mede op grond van het feit dat zij niet voldoende toegang tot het laboratorium hadden gekregen. Momenteel eisen de deelnemers aan de tweede expeditie een nieuw onderzoek, met weinig hoop, omdat het bewijsmateriaal in de loop der tijd is verslechterd. De opvolger van Trump, Biden, leek aanvankelijk te proberen de kwestie te laten overwaaien, maar maakte vervolgens een u-bocht en vroeg de Amerikaanse geheime diensten om een oordeel. Klaarblijkelijk stemde een meerderheid van de agentschappen voor een natuurlijke oorsprong, maar ten minste één agentschap vond de theorie van het labongeluk overtuigender.
In de periferie doken enkele vreemde verbanden op. Zoals gedeeltelijk gerapporteerd door journalistieke bloggers, bleek het Wuhan-lab een hotspot te zijn voor internationaal virologisch onderzoek, gerund door in de VS opgeleide Chinese wetenschappers en deels indirect gefinancierd via subsidies van de National Institutes of Health, een Amerikaanse overheidsinstelling, en direct door particuliere Amerikaanse bedrijven en stichtingen. Een deel van die financiering werd blijkbaar gekanaliseerd via een in New York gevestigd onderzoekscentrum waarvan de directeur, ene Peter Daszak, nauwe banden onderhield met het Wuhan-laboratorium; hij maakte later deel uit van de twee onderzoeksteams van de WHO in Wuhan. Hij was ook een van de medeondertekenaars, waarschijnlijk zelfs de initiatiefnemer, van een open brief, gepubliceerd in The Lancet, een toonaangevend tijdschrift voor medisch onderzoek, een paar dagen nadat CoVid-19 op het toneel was verschenen, waarin een groep wereldberoemde virologen categorisch ontkende dat het virus uit het Wuhan-lab kon zijn ontsnapt, en deze hypothese een ʻcomplottheorieʼ noemde.4
Het gebruik van die term in deze context had van belang moeten zijn voor onderzoeksjournalisten. Waarom zou je immers niet kunnen spreken van een ʻtheorie van het lab-ongeluk,ʼ als het ging om een ontkenning van wat toen door sommigen als een ongeluk werd beschouwd, terwijl niemand het over een complot had? In dit verband kan het relevant zijn dat de term ʻcomplottheorieʼ lange tijd een prominente rol heeft gespeeld in een reeks internationale oefeningen, die kennelijk in de jaren tachtig zijn begonnen, ter voorbereiding op het uitbreken van een pandemie tijdens een internationale oorlog of, later, een terroristische aanslag.5 Bij deze oefeningen, die werden georganiseerd door de Verenigde Staten, waren regeringen, internationale organisaties als de WHO – maar niet de EU, zo lijkt het –, multinationale farmaceutische bedrijven, stichtingen, militaire en inlichtingendiensten, public relations firmaʼs en de massamedia betrokken. Een van de vragen was hoe tijdens een pandemie met het publiek moest worden gecommuniceerd om de mensen te laten doen wat men meende dat gedaan moest worden om de besmettingen een halt toe te roepen, door bijvoorbeeld quarantaineregels in acht nemen, zich te laten vaccineren, vertrouwen te hebben in de leiders, en te geloven in hun bekwaamheid en hun mededelingen. In dit verband werd ook besproken hoe moest worden omgegaan met ʻcomplottheorieënʼ die haaks staan op waarheidsgetrouwe of strategische informatie die door regeringen wordt verstrekt.
Het is heel goed mogelijk dat journalisten uit angst om als complotdenker te worden gebrandmerkt – met alle gevolgen van dien, zoals uitsluiting van officiële overheidsinformatie – zich hebben onthouden van onafhankelijke verslaggeving, of zelfs van álle verslaggeving, over de wereldwijde achtergrond van de politiek van de huidige pandemie. Die achtergrond bestaat uit een uitgebreid web van internationale en nationale, publieke en particuliere organisaties die zich bezighouden met de dreiging van en de voorbereiding op biologische oorlogsvoering – een wetenschappelijk-militair-industrieel complex rond bioveiligheid, verweven met het medisch-industrieel complex (een relatie die onlangs heeft geleid tot de vervanging van de term bioveiligheid door een minder verdacht begrip: veiligheid op het gebied van de gezondheid). Er is zeer weinig bekend over dit complex, behalve dat het door de VS wordt geleid, met zware betrokkenheid van de Amerikaanse inlichtingendiensten, en dat het onder meer de armlastige WHO en de geldverslindende Big Pharma omvat. Wat wel bekend is, is dat het netwerk de afgelopen twee decennia diverse bijeenkomsten heeft gehouden waar internationale en publiek-private samenwerking werd geoefend voor toekomstige noodsituaties. Achteraf gezien was het meest opmerkelijke evenement van deze aard er een in Hotel Pierre in New York op 18 oktober 2019, genaamd ʻEvent 201,ʼ waarbij werd doorgenomen hoe moest worden gereageerd op een wereldwijde pandemie veroorzaakt door een SARS-achtig coronavirus, nadat eerdere oefeningen betrekking hadden gehad op pokken, pest, miltvuur, en SARS-CoV-1. Slechts een paar weken later zag SARS-CoV-2 het licht.
Niemand die bij zijn volle verstand heeft geopperd dat de verschijning van het nieuwe virus eind 2019 – als dat al op dat moment was, en niet een paar weken eerder; ook dat wordt namelijk betwist – zoiets was als een levend experiment dat door het wereldwijde establishment in de nasleep van de Pierre-conferentie op de volkeren van de wereld is uitgevoerd. Uit de opeenvolging der gebeurtenissen blijkt echter wel dat SARS-CoV-2 niet onverwacht kwam. De basisstructuren ervan waren al bekend toen het virus opdook, omdat er uitgebreid wetenschappelijk onderzoek op hoog niveau aan vooraf was gegaan. (Dit kan overigens ook verklaren waarom het nieuwe type vaccin, mRNA, dat blijkbaar bijna op maat voor het nieuwe virustype is gemaakt, in recordtijd beschikbaar kwam toen het eenmaal nodig was). Nog interessanter is echter de manier waarop het virologisch onderzoek, dat ook in het laboratorium van Wuhan wordt verricht, onder meer onder leiding van een voormalig doctoraalstudent van genoemde Peter Daszak, gekoppeld lijkt te zijn aan internationale voorbereidingen, zowel tegen als in specifieke zin voor biologische oorlogsvoering – een koppeling die nogal vergelijkbaar lijkt met de koppeling van de kernfysica tijdens de Koude Oorlog aan de voorbereidingen zowel voor als tegen een atoomoorlog. Gezien de risicoʼs van het bioveiligheidsonderzoek – die zeker niet geringer zijn dan de risicoʼs van kernwapens – lijkt het van essentieel belang dat het publiek een beter inzicht krijgt in de mondiale politieke dimensie van SARS-CoV-2, iets waarover in Europa bijna nooit wordt gesproken.
Kortom: het wereldwijde bioveiligheidsnetwerk dat een groot deel van het huidige geavanceerde virologisch onderzoek blijkt te sponsoren, lijkt zijn oorsprong te vinden in een internationaal verdrag inzake biologische wapens, dat in 1971 door de Algemene Vergadering van de VN werd goedgekeurd en dat niet alleen biologische oorlogsvoering verbiedt, maar ook al het onderzoek ter voorbereiding daarvan.6 Onderzoek naar de manier waarop men zich tegen biologische wapens kan verdedigen, is echter wel toegestaan – en dat vereist, zo lijkt men te begrijpen, kennis over de eigenschappen van dergelijke wapens. Alleen specialisten kunnen weten welke mogelijkheden dit opent voor onderzoek naar biowapens, en hoe dit zich op zijn beurt weer verhoudt tot virologisch onderzoek voor medische doeleinden – meer dan één ʻdual useʼ-probleem, zo lijkt het. Het lijdt geen twijfel dat met name de Verenigde Staten enorme centra voor bioveiligheidsonderzoek onder militair toezicht hebben, bijvoorbeeld in het bovengenoemde Fort Detrick, waar sinds SARS-CoV-1, dat de zogenaamde vogelgriep veroorzaakte, coronavirussen bovenaan de onderzoeksagenda lijken te staan. Hoe belangrijk de Verenigde Staten een verdediging tegen dit soort virussen – of ze nu uit de natuur of uit een laboratorium voortkomen – achten, moge blijken uit het feit dat de wargame-oefening van oktober 2019 in Hotel Pierre (het duurste onder de dure hotels in de stad New York), waarbij de veronderstelde vijand een nieuw soort virus van onbekende oorsprong was, werd geleid door de voormalige Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, Madeleine Albright, die zich gedroeg als niemand minder dan POTUS zelf. Ook aanwezig was, naast vele anderen, ene Avril Haynes, die adjunct-directeur van de CIA en plaatsvervangend nationaal veiligheidsadviseur onder Obama was geweest. Ten tijde van de Pierre-oefeningen werkte zij voor een lobbyfirma in Washington die contacten met het Pentagon en de geheime diensten verkoopt. Kort na Event 201 benoemde president Biden haar tot directeur van de nationale inlichtingendienst, de hoogste post in het Amerikaanse inlichtingenbestel, belast met het toezicht op en de coördinatie van het grote aantal inlichtingendiensten van de Verenigde Staten.
De politiek rond internationale verdragen inzake wapenbeheersing kan vreemde bedgenoten voortbrengen, en dit lijkt ook het geval te zijn met betrekking tot biologische oorlogsvoering. Wetende wat men weet over de paradoxale wereld van de wederzijdse afschrikking, waarin je je tegenstander een deel van je kennis laat kennen terwijl je het beslissende restant verbergt, en waarin het internationaal recht bestaat naast uiteenlopende nationale wetgevingen, waardoor iets in het ene land wel en in het andere land niet verboden kan zijn, lijkt het helemaal niet ondenkbaar dat potentieel vijandige mogendheden samenwerken bij wetenschappelijk onderzoek, waarbij zij elkaar tegelijkertijd observeren en bedriegen. Een gebied dat zich hiervoor zou kunnen lenen in de virologie zou het zogenaamde ʻgain of functionʼ-onderzoek kunnen zijn, dat wordt gebruikt om te leren hoe een virus genetisch kan worden gewijzigd teneinde het besmettelijker en dodelijker te maken. Om zich tegen biologische aanvallen te verdedigen, zou het legitiem kunnen zijn te willen weten hoe deze ʻgain-of-functionʼ-technologie een virus als het ware kan opwaarderen. Als ʻgain of functionʼ-onderzoek op virussen in het ene land illegaal is, maar in het andere land niet, zou je het onderzoek misschien daar kunnen laten uitvoeren, op voorwaarde dat de resultaten worden gedeeld. Het is duidelijk dat hier een kans ligt voor allerlei James Bond-achtige fratsen, en wie zou durven uitsluiten dat er zowel in de Verenigde Staten als in China krachten zijn, zowel op wetenschappelijk als op defensiegebied, die graag op deze manier willen samenwerken?
In dit verband is het interessant dat onmiddellijk na de publicatie van de resultaten van de genetische sequencing van SARS-CoV-2 een aantal prominente virologen, de meesten gepensioneerd, lieten weten dat het nieuwe coronavirus volgens hen onmogelijk uit zichzelf kon zijn ontstaan en niets anders kon zijn dan een product van biotechnologische engineering. Nog interessanter is misschien de nerveuze reactie hierop van de kant van het virologisch establishment, met zijn rijkelijk gebruik van het begrip ʻcomplottheorie.ʼ Keer op keer werd het publiek verteld dat SARS-CoV-2 ontegenzeggelijk het resultaat was van natuurlijke evolutie, wat impliceerde dat noch de Chinese wetenschappers, noch hun Amerikaanse collegaʼs en sponsors het verdrag inzake biologische wapens hadden geschonden. Een van de meest uitgesproken pleitbezorgers van dit standpunt was de hoofdviroloog van de Duitse regering, Christian Drosten, een zelfverklaard frequent bezoeker van Wuhan, zowel van het laboratorium als van de ʻnatte markt.ʼ Om het vermoeden van ʻgain of functionʼ-onderzoek te weerleggen, voerde Drosten aan dat het nieuwe virus complexer was dan nodig zou zijn geweest om het gevaarlijk te maken voor de mens, hetgeen volgens hem bewees dat de modificatie in kwestie het resultaat moest zijn van natuurlijke evolutie en niet van menselijke manipulatie. Niet zonder beroepsmatige trots suggereerde Drosten zelfs aan een interviewer dat als hij het virus had moeten modificeren, hij wel een veel eenvoudiger en eleganter manier had geweten.7
Van hieruit bezien lijkt het begrijpelijk dat de op het eerste gezicht ietwat perifere vraag naar de oorsprong van het virus en de rol van het Wuhan-laboratorium zo hardnekkig in leven blijft. Parallel met de pogingen om het debat het zwijgen op te leggen, is de vraag waar SARS-CoV-2 vandaan kwam, uit een vleermuizengrot of uit een petrischaal, het voorwerp geworden van diverse, regelmatig gefrustreerde, internationale onderzoeken die gezien het explosieve karakter van de kwestie wellicht zó zijn opgezet dat ze geen uitsluitsel zullen geven. (Of waarom zou uitgerekend de genoemde Peter Daszak anders zijn uitgenodigd om zitting te nemen in de onderzoekscommissies van de WHO?). In ieder geval vraagt dit om een krachtig openbaar debat over de manier waarop de grote mogendheden van de wereld, en vooral de allergrootste, de Verenigde Staten, zich met of zonder Europese deelname voorbereiden op zowel biologische oorlogsvoering als de verdediging daartegen, waarbij die twee potentieel even gevaarlijk zijn en moeilijk uit elkaar te houden; en over de manier waarop medisch en militair biologisch onderzoek met elkaar in verband lijken te staan in de eerstelijns virologie. Het publiek moet weten wat voor bescherming de machthebbers voor ogen hebben, en hoe destructief een dergelijke bescherming kan zijn. ʻBioveiligheidʼ mag niet langer een geheime aangelegenheid zijn, en als de Europese landen in feite ʻweerbaarderʼ willen worden tegen nieuwe coronavirussen, moeten de voorbereidingen voor en tegen biologische oorlogsvoering een belangrijk punt op hun agenda zijn.
Vertaling: Menno Grootveld
1Een waardevol verslag is nu beschikbaar in de vorm van een boek van Luc van Middelaar, Pan-demonium: Saving Europe, Agenda Publishing, Newcastle upon Tyne 2021. Van Middelaars relaas verschilt op sommige punten van het hier gepresenteerde, en het volgt het traditionele verhaal over ʻEuropaʼ als een Phoenix die uit de as van een eindeloze keten van opeenvolgende crises oprijst. Het belangrijkste is dat het boek volledig voorbijgaat aan het verband tussen ʻEuropeseʼ politiek en beleid, en de kapitalistische ontwikkeling van Europa tijdens en na het neoliberalisme.
2Zie over het volgende onder meer N.WADE, The Origin of COVID? Did People or Nature Open Pandora’s Box at Wuhan?, Bulletin of the Atomic Scientists, 5 mei 2021, https://thebulletin.org/2021/05/the-origin-of-covid-did-people-or-nature-open-pandoras-box-at-wuhan/, voor het laatst bezocht op 21 september 2021. En recenter, met een actuelere inhoud, K.STACEY en I.KAMINSKA, Genetic engineering: why some fear the next pandemic could be lab-made, in de Financial Times van 17 november 2021.
3Vergeet niet het lemma over Fort Detrick op de Engelstalige Wikipedia-site te bekijken: https://en.wikipedia.org/wiki/Fort_Detrick.
4The Lancet, Vol. 395, 7 maart 2020.
5De beste bron die ik kon vinden is helaas alleen in het Duits beschikbaar: P.SCHREYER, Chronik einer angekündigten Krise: Wie ein Virus die Welt verändern konnte, Westend, Frankfurt am Main 2020.
6De volledige naam luidt ʻConventie inzake het Verbod op de Ontwikkeling, Productie en Opslag van Bacteriologische (Biologische) en Toxische Wapens en hun Vernietiging.ʼ De Verenigde Staten hadden in 1969, na een aantal incidenten die in de openbaarheid kwamen, het onderzoek naar biologische wapens verboden, voorzover dergelijk onderzoek burgers schade zou kunnen berokkenen.
7Herr Drosten, woher kam dieses Virus?, in Republik, 5 juni 2021, https://www.repub-lik.ch/2021/06/05/herr-drosten-woher-kam-dieses-virus, voor het laatst bezocht op 21 september 2021.