Christopher Lynn Hedges is een Amerikaans journalist, auteur, commentator en Presbyteriaanse dominee.
De Amerikaanse democratie is vernietigd door de twee regerende partijen die ons hebben verraden aan bedrijven, militaristen en miljardairs. Nu betalen we de prijs.
Ruim twee decennia lang heb ik, samen met een handvol anderen zoalsSheldon Wolin,Noam Chomsky, Chalmers Johnson,Barbara Ehrenreich enRalph Nader, gewaarschuwd dat de groeiende sociale ongelijkheid en de voortdurende erosie van onze democratische instellingen – waaronder de media, het Congres, de georganiseerde arbeid, de academische wereld en de rechtbanken – onvermijdelijk zouden leiden tot een autoritaire of christelijk-fascistische staat. Mijn boeken, waaronder ‘American Fascists: The Christian Right and the War on America’ (2007), ‘Empire of Illusion: The End of Literacy and the Triumph of Spectacle’ (2009), ‘Death of the Liberal Class’ (2010), ‘Days of Destruction, Days of Revolt’ (2012, geschreven met Joe Sacco), ‘Wages of Rebellion’ (2015) en ‘America: The Farewell Tour’ (2018), waren een opeenvolging van hartstochtelijke oproepen om het verval serieus te nemen. Het geeft me geen voldoening om gelijk te hebben gekregen. ‘De woede van degenen die door de economie in de steek gelaten zijn, de angsten en zorgen van een belegerde en onzekere middenklasse, en het verlammende isolement dat gepaard gaat met het verlies van gemeenschap, vormen het brandhout voor een gevaarlijke massabeweging,’ schreef ik in 2007 in American Fascists. ‘Als deze bezitslozen niet opnieuw worden opgenomen in de gewone maatschappij, als ze uiteindelijk alle hoop verliezen op het vinden van goede, stabiele banen en kansen voor zichzelf en hun kinderen – kortom, de belofte van een betere toekomst – zal het spook van het Amerikaanse fascisme de natie overspoelen. Deze wanhoop, dit verlies van hoop, deze ontkenning van een toekomst, drijven de wanhopigen in de armen van degenen die wonderen beloven en dromen van apocalyptische glorie verkopen.’
‘Trump en zijn coterie van miljardairs, generaals, halve garen, christelijke fascisten, criminelen, racisten en moreel afwijkenden spelen de rol van de Snopes-clan uit de romans van William Faulkner,’ schreef ik in America: The Farewell Tour. ‘De Snopes-clan vulde het machtsvacuüm in van het vervallen Zuiden en nam meedogenloos de controle over van de gedegenereerde, voormalige slavenhoudende aristocratische elites. Flem Snopes en zijn uitgebreide familie – waaronder een moordenaar, een pedofiel, een bigamist, een brandstichter, een geestelijk gehandicapte man die met een koe copuleert, en een familielid dat kaartjes verkoopt om dit tafereel te aanschouwen – zijn fictieve representaties van het uitschot dat nu tot de hoogste niveaus van de federale overheid is verheven. Ze belichamen de morele verrotting die voortkomt uit ongebreideld kapitalisme.’
‘De gebruikelijke verwijzing naar “amoraliteit,” hoewel accuraat, is niet voldoende onderscheidend en plaatst hen op zichzelf niet, zoals het hoort, in hun historische context,’ schreef criticus Irving Howe over de Snopes-clan. ‘Misschien is het belangrijkste om te zeggen dat zij zijn wat daarna komt: de wezens die opdoemen uit de verwoesting, met het slijm nog op hun lippen.’ ‘Laat een wereld instorten, bijvoorbeeld in het Mondiale Zuiden of in Rusland, en onmiddellijk komen er figuren bovendrijven met onbeschaamde ambitie. Ze banen zich een weg omhoog vanuit de diepste lagen van de samenleving, mannen voor wie morele principes niet alleen absurd lijken, maar simpelweg onbegrijpelijk zijn. Het zijn zonen van struikrovers of eenvoudige boeren die uit het niets opduiken en de macht grijpen met de rauwe, nietsontziende kracht van hun onverschrokkenheid,’ schreef Howe. ‘Deze mannen worden presidenten van lokale banken, voorzitters van regionale partijcomités, en later, enigszins opgepoetst, vechten ze zich een weg omhoog tot in het Congres of het Politbureau. Ze zijn aaseters zonder enige terughoudendheid. Ze hoeven niet te geloven in de instortende officiële regels van hun samenleving; het enige wat ze moeten doen, is de juiste geluiden imiteren.’ De politieke filosoof Sheldon Wolin omschreef ons bestuurssysteem als een vorm van ‘omgekeerd totalitarisme.’ Dit is een systeem waarin de oude symbolen, iconografie en taal van de democratie behouden blijven, maar de macht feitelijk is overgedragen aan bedrijven en oligarchen. We maken nu de overgang naar een meer herkenbare vorm van totalitarisme, gekenmerkt door de opkomst van een demagoog en een ideologie die draait om de demonisering van ‘de ander,’ overdreven mannelijkheid en irrationeel, magisch denken. Fascisme ontstaat altijd als het bastaardkind van een failliet liberalisme. ‘We leven in een rechtssysteem met twee gezichten: aan de ene kant worden arme mensen lastiggevallen, gearresteerd en opgesloten voor onbeduidende overtredingen, zoals het verkopen van losse sigaretten – een praktijk die in 2014 leidde tot de fatale wurging van Eric Garner door de politie in New York City. Aan de andere kant worden misdaden van enorme omvang, gepleegd door oligarchen en bedrijven – zoals olielekkages of bankfraude ter waarde van honderden miljarden dollars, die veertig procent van de wereldwijde rijkdom hebben vernietigd – afgedaan met lauwe administratieve maatregelen, symbolische boetes en civiele procedures. Dit systeem biedt de rijke daders feitelijke immuniteit tegen strafrechtelijke vervolging,’ schreef ik in America: The Farewell Tour. De utopische ideologie van het neoliberalisme en het mondiale kapitalisme is een enorme oplichterij. In plaats van de rijkdom eerlijk te verdelen, zoals de neoliberale pleitbezorgers beloofden, werd het grootste deel ervan omhoog gesluisd naar een roofzuchtige, oligarchische elite. Dit heeft geleid tot de ergste economische ongelijkheidsinds het tijdperk van de roofridders. De werkende armen, van wie de vakbonden en rechten werden afgebroken en van wie de lonen de afgelopen veertig jaar zijn gestagneerd of zelfs gedaald, zijn in een toestand van chronische armoede en werkloosheid terechtgekomen. Hun leven, zoals Barbara Ehrenreich beschrijft in ‘Nickel and Dimed, is een eindeloze, stressvolle strijd om te overleven. De middenklasse verdwijnt langzaam maar zeker. Steden die ooit bloeiden dankzij productie en fabrieksbanen zijn veranderd in verlaten, dichtgetimmerde gebieden. De gevangenissen raken overvol. Tegelijkertijd hebben bedrijven de afbraak van handelsbarrières bevorderd, waardoor ze 1,42 biljoen dollar aan winsten bij buitenlandse banken kunnen parkeren om belasting te ontwijken.
Het neoliberalisme heeft, ondanks zijn belofte om de democratie te versterken en wereldwijd te verspreiden, in werkelijkheid regelgeving uitgehold en democratische systemen ontmanteld. Deze zijn omgevormd tot machtsapparaten die bedrijven dienen. In de neoliberale orde zijn termen als ‘liberaal’ en ‘conservatief’ betekenisloos geworden. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een Democratische presidentskandidaat die trots opschepte over de steun van Dick Cheney, een oorlogsmisdadiger die zijn ambt van vice-president onder president George W. Bush verliet met een goedkeuringspercentage van slechts dertien procent. De aantrekkingskracht van Trump ligt erin dat hij, hoewel verwerpelijk en clownesk, het faillissement van de politieke schijnvertoning genadeloos blootlegt en bespot.
‘De permanente leugen is de apotheose van het totalitarisme,” schreef ik in America: The Farewell Tour.
Het maakt niet langer uit wat waar is, alleen wat als ‘juist’ wordt beschouwd. Federale rechtbanken worden bevolkt door incompetente en onkundige rechters die trouw zijn aan de ‘juiste’ ideologie: die van het corporatisme en de strenge sociale normen van christelijk rechts. Zij hebben een diepe minachting voor de werkelijkheid, inclusief de wetenschap en de rechtsstaat, en proberen degenen die leven in een wereld gebaseerd op realiteit en intellectuele en morele autonomie buitenspel te zetten. Totalitaire regimes verheffen altijd de brute kracht en de domheid. Deze regerende idioten hebben geen echte politieke filosofie of concrete doelen. Ze rechtvaardigen hun hebzucht en machtswellust met holle clichés en tegenstrijdige slogans. Dit patroon is net zo zichtbaar bij christelijk rechts als bij de corporatisten die het evangelie van de vrije markt en mondialisering prediken. De samensmelting van deze twee groepen – corporatisten en christelijk rechts – is als een huwelijk tussen Godzilla en Frankenstein.
De illusies die via onze schermen worden verspreid – inclusief de fictieve persoonlijkheid die voor Trump werd gecreëerd in The Apprentice – hebben de werkelijkheid verdrongen. Politiek is verworden tot een burleske voorstelling, zoals de saaie, met beroemdheden doorspekte campagne van Kamala Harris treffend illustreerde. Het is niets meer dan een show, opgebouwd uit rook en spiegels, geproduceerd door een leger van agenten, publicisten, marketingafdelingen, promotors, scriptschrijvers, televisie- en filmproducenten, videotechnici, fotografen, bodyguards, kledingadviseurs, fitnesstrainers, opiniepeilers, nieuwslezers en televisiecoryfeeën. We leven in een cultuur die wordt overspoeld door leugens. ‘De cultus van het zelf domineert ons culturele landschap,’ schreef ik in Empire of Illusion.
Deze cultus vertoont de klassieke eigenschappen van psychopaten: oppervlakkige charme, grootheidswaan en zelfingenomenheid; een onverzadigbare behoefte aan constante prikkels, een voorkeur voor liegen, bedriegen en manipuleren, en een totaal gebrek aan wroeging of schuldgevoel. Dit is precies de ethiek die bedrijven promoten: de ethiek van onbelemmerd kapitalisme. Het is het misplaatste geloof dat persoonlijke stijl en persoonlijke vooruitgang – vaak verward met individualisme – gelijk staan aan democratische gelijkheid. In werkelijkheid is persoonlijke stijl, gedefinieerd door de goederen die we kopen en consumeren, een compensatie geworden voor het verlies van echte democratische gelijkheid. In de cultus van het zelf geloven we dat we recht hebben op alles wat we willen. We mogen alles doen – zelfs onze vrienden kleineren of vernietigen – om rijkdom, geluk en roem te bereiken. En zodra roem en rijkdom bereikt zijn, worden ze hun eigen rechtvaardiging, hun eigen moraal. Hoe je daar gekomen bent, doet er niet meer toe. Zodra je de top hebt bereikt, stelt niemand die vragen nog.
Mijn boek Empire of Illusion begint in Madison Square Garden tijdens een tournee van World Wrestling Entertainment. Ik realiseerde me dat professioneel worstelen een blauwdruk vormde voor ons sociale en politieke leven, maar ik had nooit verwacht dat het uiteindelijk een president zou voortbrengen. ‘De gevechten zijn gestileerde rituelen,’ schreef ik destijds, in woorden die net zo goed een beschrijving van een Trump-rally hadden kunnen zijn:
Het zijn openbare uitingen van pijn en een intens verlangen naar wraak. Het zijn niet de worstelwedstrijden zelf, maar de groteske en gedetailleerde verhalen achter elke wedstrijd die het publiek in extase brengen. Deze geritualiseerde gevechten bieden de mensen in de arena een tijdelijke, uitbundige ontsnapping uit hun dagelijkse bestaan. De zware last van echte problemen wordt getransformeerd tot brandstof voor een energieke en meeslepende pantomime.
Het wordt er niet beter op. De middelen om afwijkende meningen de mond te snoeren zijn diep verankerd. Onze democratie is al jaren geleden ingestort. We verkeren in de greep van wat Søren Kierkegaard omschreef als de ‘ziekte tot de dood’ – een verdoving van de ziel door wanhoop, die leidt tot morele en fysieke vernedering. Het enige wat Trump hoeft te doen om een openlijke politiestaat te vestigen, is een schakelaar omzetten. En dat zal hij doen. ‘Hoe erger de realiteit wordt, hoe minder een belegerde bevolking erover wil horen,’ schreef ik aan het einde van Empire of Illusion, ‘en hoe meer ze zichzelf afleidt met smakeloze pseudo-evenementen vol beroemdheden, roddels en trivia. Dit zijn de vulgaire feesten van een stervende beschaving.’
Thomas Fazi is columnist en vertaler bij UnHerd. Zijn jongste boek is The Covid Consensus, dat hij samen met Toby Green schreef. Dit boek komt binnenkort in Nederlandse vertaling uit bij Starfish Books.
AI zal worden ingezet om de wereld te domineren.
Vlak voordat hij in januari 1961 het Witte Huis verliet, waarschuwde president Eisenhower op beroemde wijze voor het ‘militair-industriële complex’ en beschreef hij hoe defensiebedrijven en militaire functionarissen samenwerkten om het overheidsbeleid op ongepaste wijze te beïnvloeden. Ruim 64 jaar later sloot Joe Biden zijn eigen ambtstermijn af met een vergelijkbare waarschuwing. In zijn afscheidsboodschap sprak hij over een nieuwe oligarchie: een ‘techno-industrieel complex’ dat de macht steeds meer naar Silicon Valley trekt, ten koste van het Amerikaanse volk.
Biden doelde duidelijk op de warme banden tussen Donald Trump en Big Tech-miljardairs zoals Elon Musk. Hoewel de kritiek van de vertrekkende president enigszins hol klinkt – niet in de laatste plaats vanwege de nauwe banden van zijn eigen regering met het bedrijfsleven – zit er toch een kern van waarheid in zijn woorden. De groeiende samenwerking tussen Big Tech en de Amerikaanse overheid speelt inderdaad een grote rol in het vormgeven van de toekomst van het land en zal naar verwachting een flinke impuls krijgen onder Trump.
Bij de start van zijn tweede termijn zijn Trumps banden met de techindustrie onmiskenbaar. Musk, om een voorbeeld te noemen, heeft aanzienlijke bedragen in Trumps campagne gestoken. Hij is benoemd tot mede-leider van het nieuwe ministerievan Overheidsefficiëntie, een functie die hem directe invloed geeft op federale begrotingsbeslissingen. Om niet achter te blijven hebben alle grote techbedrijven miljoenen gedoneerd aan Trumps inauguratiefonds. Maandag zaten prominenten zoals Jeff Bezos en Tim Cook op de eerste rij, wat wijst op een belangrijke politieke verschuiving binnen de elite van Silicon Valley, traditioneel een bolwerk van progressief liberalisme. Een teken van deze herschikking kwam eerder deze maand, toen Zuckerberg aankondigde dat hij factcheckers van zijn platforms zou verwijderen.
Dit gaat echter verder dan politiek opportunisme, het partij kiezen voor een winnaar of het zich aanpassen aan een nieuwe politieke realiteit. Deze toenadering kan niet alleen worden verklaard door wat Trump de miljardairs heeft beloofd, zoals een afwachtende houding ten opzichte van crypto en AI. Wat zich hier afspeelt, maakt deel uit van een veel groter verhaal, waarin het militair-industriële verleden van Eisenhower samenkomt met het technisch-industriële heden van Biden. Welkom in de techno-militaire toekomst van Amerika. Met de steun van reuzen uit de privésector zal de Amerikaanse veiligheidsstaat dodelijker en krachtiger worden dan ooit tevoren. Tegelijkertijd legt hun afhankelijkheid van federale contracten zowel de hypocrisie van de techmiljardairs als de continuïteit van Trumps beleidsprogramma pijnlijk bloot.
Dit is geen totaal nieuw fenomeen: de nauwe banden tussen industrie en overheid, geworteld in het militarisme van de Koude Oorlog, waren precies waar Eisenhower begin jaren zestig voor waarschuwde. Wat nu echter anders is, is hoe Amerikaanse militaire en inlichtingenoperaties zijn uitbesteed aan Big Tech. Neem Amazon als voorbeeld, een belangrijke leverancier van cloudcomputingdiensten aan zowel het ministerie van Defensie als de CIA. Daarnaast ontwikkelt Amazon actief AI-tools voor logistieke optimalisatie en analyse van het slagveld, waardoor het bedrijf zich nog dieper inbedt in defensieoperaties. Ook concurrenten bewegen in dezelfde richting. Zo heeft Google met Project Maven technologie ontwikkeld die AI inzet om dronebeelden te analyseren voor surveillance en doelbepaling. Hoewel interne protesten Google dwongen zich uit het project terug te trekken, blijft het bedrijf essentiële clouddiensten leveren aan overheidsinstanties.
Microsoft heeft op zijn beurt veel defensiecontracten binnengehaald, waaronder de ontwikkeling van het Integrated Visual Augmentation System voor het Amerikaanse leger. Dit 22 miljard dollar kostende project verbetert het situationeel bewustzijn van troepen via augmented reality. Hoewel het van oudsher minder banden heeft met het Pentagon, heeft Meta zich de laatste tijd ook op dit terrein begeven en zijn Llama-groottaalmodel beschikbaar gemaakt voor militaire klanten. Dit laatste voorbeeld onderstreept hoe Big Tech bedrijven geavanceerde AI-tools inzetten voor militaire doeleinden, waardoor de grenzen tussen privé-innovatie en buitenlands beleid van de VS verder vervagen.
De Big Tech bedrijven zijn ook niet de enigen; in hun kielzog is een nieuwe golf van kleinere bedrijven ontstaan. Ze noemen zichzelf Little Tech – hoewel ze in werkelijkheid miljarden dollars waard zijn en hun rijkdom vaak te danken is aan lucratieve defensiecontracten. Een voorbeeld: Het Starlink satellietsysteem van SpaceX is onmisbaar geworden voor militaire operaties van de VS en zorgt voor veilig en betrouwbaar internet in conflictgebieden zoals Oekraïne. Musk ontwikkelt ook een constellatie van op maat gemaakte spionagesatellieten voor inlichtingendiensten, waardoor zijn rol in de nationale veiligheid verder wordt versterkt. Anduril, opgericht door Palmer Luckey, doet vergelijkbaar werk. Het bedrijf kreeg aanvankelijk aandacht met zijn bewakingstorens die migranten detecteerden, maar is nu ook bezig met het bouwen van autonome drones, raketten, robots en andere defensietechnologieën.
Maar geen enkel bedrijf belichaamt het techno-militarisme beter dan Palantir. Het bedrijf is opgericht door Peter Thiel, die in een vroeg stadium financiering ontving van de risicokapitaalafdeling van de CIA, en hij heeft zijn bedrijf ontwikkeld in nauwe samenwerking met verschillende Amerikaanse inlichtingendiensten. Eén Palantir-product, Gotham, integreert surveillance- en verkenningsgegevens om inzichten te verschaffen voor terrorismebestrijding en inlichtingen op het slagveld. Een ander programma, Foundry, biedt logistiek en supply chain management. Deze systemen bewijzen hun nut in het veld: ze hebben Oekraïne geholpen in de strijd tegen Rusland en Israël in de strijd tegen Hamas-strijders in Gaza.
Niet minder belangrijk is dat deze nieuwe generatie techno-militaristen ook het publieke debat vormgeeft. Hun leiders, met name Thiel en Luckey, staan erom bekend dat ze een agressieve neo-imperialistische ideologie omarmen die oorlog en geweld verheerlijkt als fundamentele uitingen van patriottische plicht. “Samenlevingen hebben altijd een krijger klasse nodig gehad die enthousiast en opgewonden is over het uitvoeren van geweld op anderen om goede doelen na te streven,” legde Luckey uit in een recente toespraak. “Je hebt mensen zoals ik nodig die op die manier ziek zijn en die niet wakker liggen van het maken van geweldswerktuigen om de vrijheid te behouden”. Alex Karp, de CEO van Palantir, heeft soortgelijke beweringen gedaan. Hij stelde dat om de legitimiteit te herstellen en de nationale veiligheid te versterken, de VS hun vijanden “bang wakker moeten laten worden en bang naar bed moeten laten gaan” – iets wat bereikt zou kunnen worden door collectieve straffen.
Wat deze zelfbenoemde techno-oorlogsvoerders verenigt, is hun overtuiging dat de VS technologie, vooral AI, moet gebruiken om de wereldwijde dominantie van hun land te laten gelden – een ontwikkeling waar ze overigens enorm van zullen profiteren. Het voor de hand liggende doelwit is China, dat door Thiel en de rest wordt gezien als een existentiële bedreiging voor de Amerikaanse hegemonie. Cruciaal is dat ze stellen dat de traditionele defensie kolossen, evenals de Big Tech monopolisten, niet geschikt zijn voor deze taak, niet in de laatste plaats vanwege hun logge bedrijfsstructuren.
Vorig jaar publiceerde Palantir zelfs een manifest waarin het de gevestigde aanbestedingspraktijken van het Pentagon aanvalt. Het zei onder andere dat het Ministerie van Defensie concurrentie moet aanmoedigen en ontwikkeling moet versnellen – uiteraard door zich verder open te stellen voor Little Tech. Dit is niets minder dan een oorlogsverklaring aan de gevestigde aannemers, zeker als je bedenkt dat Palantir en Anduril naar verluidt in gesprek zijn met een tiental concurrenten, waaronder SpaceX en ChatGPT-maker OpenAI, om samen mee te dingen naar contracten uit het kolossale defensiebudget van 850 miljard dollar van de VS.
In elk geval onderstreept deze activiteit de voosheid van de libertaire en anti-statistische ideologie die wordt aangehangen door tech bros als Thiel. Hoezeer ze ook beweren dat ze tegen een grote overheid zijn, de waarheid is dat het techno-militaire complex volledig afhankelijk is van de staat: om buitenlandse markten af te snoepen, fondsen van veiligheidsagentschappen door te sluizen – en natuurlijk om oorlogen te voeren. Als ideologische goeroe van Little Tech heeft Thiel inderdaad uitgebreide banden opgebouwd met Magaworld. Hij doneerde $15 miljoen aan de senaatscampagne van JD Vance in 2022, die op zijn beurt in Anduril investeerde.
Wie de dreigende burgeroorlog tussen Big Tech en zijn meer agressieve neefje ook wint, het is duidelijk dat het techno-militaire complex niet alleen de nieuwe regering – maar ook de Amerikaanse samenleving – vorm zal geven en de groeiende onderlinge afhankelijkheid tussen staatsmacht en bedrijfsbelangen zal verergeren. Maar het meest opvallende is misschien wel wat het techno-militaire complex zegt over het beleidsplatform van Trump. De nieuwe president heeft zichzelf gepresenteerd als een anti-interventionist en als een kandidaat voor vrede, maar zijn regering is nauw verbonden met bedrijven die afhankelijk zijn van het bestendigen van het Amerikaanse militarisme. De fixatie van de techno-oorlogsvoerders op China is een goed voorbeeld van deze dynamiek, omdat spanningen met de Volksrepubliek volop kansen bieden aan hightech defensiebedrijven. Zolang bedrijven die gedijen op oorlog invloed blijven uitoefenen op het Amerikaanse buitenlands beleid, is het onwaarschijnlijk dat het land ooit zal kunnen afkicken van zijn oorlogszuchtige neigingen.
De groeiende macht van het techno-militaire complex heeft ook gevolgen voor het binnenland. De bewakingstechnologieën die ontwikkeld zijn door bedrijven als Palantir kunnen uiteraard zowel in eigen land als in het buitenland worden ingezet – en dat is ook al gebeurd. In 2009 gebruikte JPMorgan immers een Palantir-programma genaamd Metropolis om gegevens van werknemers te monitoren, inclusief e-mails en GPS-locaties, om tekenen van ontevredenheid op te sporen. Nogmaals, figuren als Thiel prediken het libertarisme terwijl ze profiteren van autoritaire bewakingstechnologieën, een tegenstrijdigheid die de nieuwe regering zal achtervolgen. Het is nog vroeg, maar je hoeft geen Eisenhower te zijn om te raden hoe deze spanningen zullen uitpakken.
Voor Trump stond een handvol CEO’s met een gezamenlijke rijkdom van ruim 1,2 biljoen dollar. Zij, samen met de cryptofraudeurs, zijn de echte begunstigden van Trumps tweede ambtstermijn.
Presidentiële inauguraties zijn beladen met symboliek, van Jimmy Carter die te voet door de menigte op Pennsylvania Avenue wandelde, tot het mediagenieke post-Bush feest van Barack Obama. Het is dan ook treffend dat het meest opvallende beeld van Donald Trumps inauguratie als 47e president van de Verenigde Staten een foto was van de miljardairs op de eerste rij tijdens zijn beëdiging in de Capitol Rotunda. Elon Musk, Jeff Bezos en Mark Zuckerberg, vergezeld door andere minder bekende giganten van het informatietijdperk, maakten veel van de pracht en praal van de MAGA-ceremonies die dag overbodig. Hier zaten de echte begunstigden van Trumps tweede presidentschap, evenals de zelfgenoegzame facilitators die van het presidentschap een verlengstuk maakten van zijn merkenimperium. Om het beeld nog krachtiger te maken, mochten de aanwezige miljardairs – met een gezamenlijke nettowaarde van ruim 1,2 biljoen dollar – hun echtgenotes meenemen. Een privilege dat niet gegund werd aan hun ingehuurde bedienden die als leden van het Congres dienen.
Vier jaar geleden zou dit tafereel ondenkbaar zijn geweest, te midden van de smerige, haatgedreven nasleep van de mislukte couppoging op 6 januari en Trumps tweede impeachment in de laatste dagen van zijn eerste termijn. Maar zoals Cyndi Lauper op beroemde wijze zong: money changes everything. De leden van Trumps rij van miljardairs hadden allemaal donaties van zeven cijfers gedaan aan zijn inaugurele fonds – een veredeld slushfund dat opereert onder de Trump-merknaam – en plukken nu al overvloedig de vruchten van hun investering. Alleen al Elon Musk heeft zijn ongeëvenaarde rijkdom in razend tempo zien toenemen sinds hij 270 miljoen dollar aan schimmige donaties schonk aan Trumps herverkiezingscampagne. Met een extra 222 miljard dollar aan vermogen sinds verkiezingsdag staat zijn nettowaarde nu op ongeveer een half biljoen dollar. Het is dan ook niet verrassend dat een uitgelaten Musk zijn grote dag in de politieke schijnwerpers afsloot met wat leek op een Sieg Heil-groet tijdens een bijeenkomst na de inauguratie. In zijn toespraak herhaalde Trump de gebruikelijke MAGA-leuzen over de ‘radicale en corrupte gevestigde orde’ die het geboorterecht van de natie zou hebben geplunderd. Hij beweerde daarbij dat hij ‘door God was gered’ tijdens de moordaanslag op hem in Butler, Pennsylvania, afgelopen zomer, om ‘Amerika weer groot te maken.’ Deze retoriek, een echo van de Bannon-achtige klaagzangen over het ‘Amerikaanse bloedbad,’ was echter niets meer dan een standaard vertoning van verontwaardiging voor het publiek. De echte actie in Trumps regering is altijd voorbehouden geweest aan de rijken en ingewijde insiders. Dit was de onmiskenbare boodschap van Trumps eigen financiële stunt voorafgaand aan de inauguratie: de lancering van een memecoin met het Trump-merk in het weekend, die hem op maandagochtend rond 13.00 uur tijdelijk een papieren meevaller opleverde van ongeveer 41 miljard dollar aan marktwaarde. (Een vergelijkbare memecoin, gelanceerd voor zijn vrouw Melania, bereikte in dezelfde korte periode een marktwaarde van ongeveer 8,4 miljard dollar.) Zoals vaak het geval is met vluchtige cryptoproducten, kelderden beide munten snel in waarde. De daling werd versneld doordat Trump zijn cryptofanboys teleurstelde door hun stokpaardje niet eens te noemen in zijn inaugurele rede. Toch was deze symbolische vertoning rond de inauguratie veelzeggend, omdat crypto-promotors nog steeds hopen op gunstige beleidsveranderingen tijdens een tweede termijn van Trump. De Bitcoinprijs steeg naar een recordhoogte in 2025 van 109,000 dollar na berichten dat Trump van plan is een executive order te ondertekenen waarmee hij het beleid van Biden terugdraait dat de handel in crypto’s scheidde van traditionele bankactiviteiten. Ook zou hij een executive order voorbereiden om het huidige boekhoudsysteem – dat crypto’s classificeert als passiva op de balansen van financiële instellingen – te schrappen. Daarnaast is Trump van plan om Gary Gensler, het aftredende hoofd van de Securities and Exchange Commission (SEC) en een uitgesproken criticus van crypto, te vervangen door Paul Atkins. Atkins, een crypto-voorstander en voormalig medevoorzitter van de crypto-promotiegroep Token Alliance, staat bekend om zijn steun aan de cryptomarkt en belooft een veel vriendelijker beleid richting deze sector. Voor de goede orde heeft Trump David Sacks, een zakenbankier en prominent lid van de PayPal-maffia in Silicon Valley, aangesteld als zijn AI- en crypto-adviseur. Het is veelzeggend dat cryptomarkten zo instabiel zijn dat ze al reageren op een enkele tegenslag in een inaugurele toespraak. Maar na te hebben gezien hoe zijn eigen merkimperium kortstondig op epische schaal werd gestimuleerd door de cryptomarkt, lijkt Trump vastberaden om precies die deregulerende gunsten te blijven uitdelen waar cryptobaronnen zo naar verlangen. Crypto-deregulering is ook een belangrijk thema in het pas bijeengeroepen 119e Congres – een ontwikkeling die nauwelijks verrassend is, aangezien de crypto-industrie de grootste bron van politieke donaties was tijdens de laatste verkiezingscyclus. Hoewel crypto-enthousiastelingen misschien niet naast Musk en andere miljardairs stonden tijdens de eigenlijke inauguratie, volgden ze wel snel het voorbeeld van de ultrarijken. De cryptosector droeg ruim tien miljoen dollar aan donaties bij aan de inauguratie van Trump en organiseerde afgelopen vrijdag een onofficieel inauguratiebal, met een optreden van de met MAGA sympathiserende rapper Snoop Dogg. Het bal vond plaats in het Andrew Mellon Auditorium in Washington DC, een opvallende keuze voor de weinig productieve cryptosector. Mellon, die in de jaren twintig van de vorige eeuw diende als minister van Financiën tijdens het tijdperk van de robber barons, is vooral bekend van zijn beruchte advies aan president Herbert Hoover bij het begin van de Grote Depressie om ‘arbeid te liquideren, aandelen te liquideren, boeren te liquideren, onroerend goed te liquideren,’ een ironische associatie voor een sector die zichzelf graag presenteert als een revolutie tegen gevestigde machten. Trumps absurde voorstel voor een ‘cryptoreserve’ – een speculatief noodfonds om de overheidsuitgaven tegen inflatie te beschermen – zou een gigantische cadeau zijn voor de cryptosector. Dit onofficiële financiële plan leidde eerder al tot een korte rally in cryptoprijzen, gevolgd door de gebruikelijke ineenstorting die dichter bij de realiteit kwam. Toch maken deze marktbewegingen weinig uit voor de insider-financiers die de macht zullen hebben in Trumps nieuwe regering. Niet alleen de inauguratie was bezaaid met ultra-rijken; zijn team omvat maar liefst dertien miljardairs. Eén van hen, Vivek Ramaswamy, lijkt echter al snel buitenspel te staan. Hij wist in zijn twijfelachtige rol als covoorzitter van het ministerie vanOverheidsefficiëntie vóór Trumps aantreden al een groot deel van zijn federale collega’s tegen zich in het harnas te jagen, wat hem mogelijk een snelle exit oplevert – een scenario dat doet denken aan de korte ambtstermijn van Antonio Scaramucci.
Het marktvuurwerk zal vooral rampzalig zijn voor de late instappers die uiteindelijk met lege handen zullen blijven staan. In die zin lijkt het cryptocircus sterk op de retoriek die het einde voorspelt voor de deep state en haar vermeende bondgenoten. De enige cryptoboodschap die er echt toe doet, is de garantie die Trump tijdens zijn campagne aan zijn crypto-achterban gaf: ‘Vanaf nu worden alle regels geschreven door mensen die van jullie industrie houden.’
In Greener Than You Think, een roman uit 1947 van de linkse sciencefictionschrijver Ward Moore, rekruteert een gestoorde vrouwelijke wetenschapper in Los Angeles een straatarme verkoper genaamd Albert Weener – beschreven als iemand met ‘alle eigenschappen van een hardnekkige profiteur’ – om haar uitvinding te promoten: een stof genaamd Metamorphizer, die de groei van grasachtige gewassen bevordert en deze laat gedijen op onvruchtbare en rotsachtige grond. De wetenschapper droomt ervan de wereldhonger voorgoed te beëindigen door de productie van tarwe en andere granen enorm te vergroten. Weener, die niets van wetenschap begrijpt, ziet slechts een kans om snel rijk te worden door het middel huis-aan-huis als gazonverbeteraar te verkopen. Omdat ze dringend geld nodig heeft om haar onderzoek voort te zetten, gaat de wetenschapper met tegenzin akkoord, waarna Weener op pad gaat naar de vergeelde gazons van uitgebluste bungalowwijken.
Tot zijn grote verbazing blijkt de stof, die de genetica van grasachtigen verandert, veel te effectief. In de tuin van de familie Dinkman verandert het vingergras in een ware nachtmerrie, een ‘duivelsgras’ dat immuun is voor maaien en onkruidverdelgers, en zich al snel over de stad begint uit te breiden. ‘Het kronkelde en wrikte zich voort in een nachtmerrieachtige vaart… het bedekte onverbiddelijk alles op zijn pad. Een scheur in de weg verdween onder het gras, een struik werd opgeslokt, een stuk muur verdween.’ Het gras blijft groeien, vreet zich een weg door straten en huizen, en slokt uiteindelijk de hele stad op: een monsterlijke nieuwe natuur, die onstuitbaar voortkruipt.
Greener Than You Think is zowel hilarisch als lichtelijk zenuwslopend. Wat ooit een absurde premisse leek, krijgt door de klimaatverandering een onverwachte actualiteit. Ons moderne ‘duivelsgras’ is dravik, een geslacht van invasieve, bijna onuitroeibare grassoorten met vreemde namen zoals stijve dravik, zwenkdravik en boskortsteel. Sommige van deze soorten komen oorspronkelijk uit het Middellandse Zeegebied en het Midden-Oosten en vestigden zich in Californië tijdens de Gold Rush, toen overbegrazing het agressieve dravik en gewone glanshaver in staat stelde om inheemse planten te verdringen. Tegenwoordig zijn vuur en de oprukkende stedelijke bebouwing de katalysatoren van hun verspreiding, en nemen deze grassen vrijwel elk ecosysteem in de staat over.
De oostelijke Mojavewoestijn is een schrijnend voorbeeld. Als je vanuit Los Angeles over de Interstate 15 naar Las Vegas rijdt, kun je twintig minuten voor de staatsgrens de afslag nemen naar een tweebaansweg genaamd Cima Road. Deze onopvallende weg leidt naar een van de meest magische bossen van Noord-Amerika: kilometers aan oeroude Joshua Trees die de Cima Dome bedekken, een gebied met kleine Pleistocene vulkanen. De grootste bomen van dit bos, sommige tot wel dertig meter hoog en eeuwenoud, vormen het hart van dit unieke ecosysteem. In augustus werden naar schatting 1,3 miljoen van deze indrukwekkende reuzenyucca’s verwoest door de Dome Fire, een brand die werd veroorzaakt door blikseminslag.
Het was niet de eerste keer dat de oostelijke Mojavewoestijn werd getroffen door brand. In 2005 woedde er een megabrand die een miljoen hectare woestijn verschroeide, maar toen bleef de Cima Dome gespaard. De afgelopen decennia heeft een invasie van Spaanse dravik echter een brandbare onderlaag gecreëerd die het risico op branden sterk heeft vergroot en de Mojave heeft veranderd in een vuurgevoelig ecosysteem. (Invasieve soorten zoals zwenkdravik en wire grass hebben een vergelijkbare rol gespeeld in het Great Basin en de Pacific Northwest).
In tegenstelling tot Californische eiken en chaparral zijn de meeste woestijnplanten niet bestand tegen vuur, waardoor hun herstel hoogst onzeker is. Debra Hughson, hoofd wetenschap van het Mojave National Preserve, noemde de brand in een interview met de Desert Sun een uitstervingsgebeurtenis. ‘Joshua Trees zijn zeer brandbaar. Ze sterven af en komen niet meer terug.’
Onze brandende woestijnen zijn regionale voorbeelden van een wereldwijde trend: de door vuur veroorzaakte transformatie en vervanging van inheemse vegetatie, van Groenland tot Hawaï. Zelfs het Antarctisch Schiereiland kampt inmiddels met een probleem van invasief onkruid. In de meeste gevallen zijn exotische planten – vooral eenjarige grassen en kruidachtige struiken (‘forbs’) – de boosdoeners. In de bossen van het zuidoosten van de VS is Japans bloedgras uit Oost-Azië het grote probleem; in Australië is dat buffelgras uit India; en in Hawaï guinea grass uit Afrika.
Dravik, perfect aangepast aan de omstandigheden van het Antropoceen, domineert de Amerikaanse westkust. Zoals Travis Bean, onkruidspecialist aan de universiteit van Californië te Riverside, vorig jaar waarschuwde: ‘We hebben hier in Californië te maken met allerlei hardnekkige uitheemse dravik-soorten, en deze onkruiden zijn belangrijke veroorzakers van de toename in brandfrequentie.’ Die verhoogde brandfrequentie creëert op zijn beurt weer ruimte voor de voortplanting van deze snelgroeiende, makkelijk verspreidbare soorten. Waar zich herstellend chaparral bijvoorbeeld twintig jaar nodig heeft om volgroeid te raken en opnieuw brandbaar te worden, heeft dravik slechts één of twee regenrijke winters nodig om genoeg brandbare biomassa te produceren voor een grote brand. Eenmaal gevestigd is de daaropvolgende cyclus van graswoekering en brand vrijwel onomkeerbaar.
Dit geldt vooral voor mediterrane ecosystemen, ondanks het feit dat hun vegetatie van nature geëvolueerd is met vuur en periodieke branden nodig heeft om zich voort te planten. De huidige golf van jaarlijkse extreme branden op het Iberisch Schiereiland, in Griekenland, Australië en Californië overstijgt echter de natuurlijke aanpassingen die zich gedurende het Holoceen hebben ontwikkeld, en drijft inheemse ecosystemen – waarvan er vele al aangetast zijn – voorbij hun grens van overlevingsvermogen.
Hoewel ook Australië zwaar wordt getroffen, is Californië het meest illustratieve voorbeeld van de vicieuze cirkel waarin extreme hitte leidt tot steeds frequentere en intensere branden. Deze branden verhinderen de natuurlijke regeneratie en versnellen, mede door de verspreiding van boomziekten, de transformatie van iconische landschappen in verdroogde graslanden en boomloze berghellingen. Met het verdwijnen van de inheemse planten verdwijnt ook een groot deel van de inheemse fauna, van hagedissen tot zangvogels.
De klimaatverandering veroorzaakt op diverse manieren ingrijpende veranderingen in het landschap. Begin deze eeuw waren waterplanners en brandweerlieden vooral gericht op de dreiging van langdurige droogtes, veroorzaakt door versterkte La Niña-episodes en aanhoudende hogedrukgebieden. Hun grootste zorgen werden werkelijkheid tijdens de grote droogte van het afgelopen decennium, waarschijnlijk de zwaarste in vijfhonderd jaar. Deze droogte droeg bij aan de massale sterfte van naar schatting honderdvijftig miljoen bomen, die verzwakt waren door schorskevers. Deze dode bomen vormden vervolgens een enorme brandstofbron voor de verwoestende vuurstormen van 2017 en 2018.
De afgelopen twintig jaar heeft een zich exponentieel verspreidende schimmelpandemie, bekend als plotselinge eikensterfte, miljoenen eiken vernietigd, van Big Sur tot het zuidwesten van Oregon. De klimaatverandering, dankzij toenemende hitte en droogte, bevordert deze ziekte en versnelt de verspreiding ervan. Vooral tan oaks, die vaak groeien in bossen met douglassparren, sequoia’s en ponderosa-dennen, vormen een gevaar. Hun dode stammen dienen als krachtversterkers in de vuurstormen die het kustgebergte en de uitlopers van de Sierra teisteren.
Naast de gebruikelijke droogtes hebben wetenschappers het nu ook over een nieuw fenomeen: de ‘hete droogte.’ Zelfs in jaren met een gemiddelde neerslag, volgens de normen van de twintigste eeuw, veroorzaakt de extreme zomerhitte – inmiddels ons nieuwe normaal – enorme watertekorten door verhoogde verdamping uit reservoirs, beken en rivieren. Voor de benedenloop van de Colorado-rivier, de levensader van Zuid-Californië, wordt voorspeld dat het debiet binnen enkele decennia met maar liefst twintig procent zal afnemen, ongeacht of de hoeveelheid neerslag verandert.
Maar het meest verwoestende effect van de Death Valley-achtige temperaturen (begin september bereikte de San Fernando Valley 49 graden Celsius) is het verlies van vocht uit planten en bodem. Een natte winter en vroege lente kunnen ons betoveren met spectaculair bloeiende wilde bloemen, maar deze omstandigheden zorgen ook voor een overvloed aan grassen en struiken. Die worden vervolgens in de verzengende zomers verdord en vormen een ideale brandstof wanneer de duivelse winden terugkeren.
Dravik en ander vuurminnend onkruid, zoals zwarte mosterd, zijn de belangrijkste nevenproducten én katalysatoren van dit nieuwe brandregime. Jarenlang onderzoek op experimentele terreinen, waar wetenschappers verschillende soorten vegetatie verbranden om hun brandgedrag te bestuderen, heeft hun evolutionaire voordeel overtuigend aangetoond.
Ze verbranden bij temperaturen die twee keer zo hoog zijn als die van inheemse kruidachtige bodembedekkers, waardoor essentiële voedingsstoffen in de bodem verdampen en de regeneratie van oorspronkelijke soorten wordt belemmerd. Bovendien gedijt dravik goed dankzij de luchtvervuiling, die als stikstofmest fungeert, ontwikkelen de plant snel resistentie tegen herbiciden en benut ze hogere niveaus van kooldioxide efficiënter dan de meeste andere planten. Deze eigenschappen geven haar een aanzienlijk evolutionair voordeel in de huidige strijd tussen ecosystemen.
Tot voor kort werd gedacht dat de dichtbegroeide bossen aan de Amerikaanse westkust grotendeels onkwetsbaar waren voor de dreiging van dravik, omdat het daar te koel en te schaduwrijk zou zijn. Maar onderzoekers van het College of Forestry van de Oregon State University en de US Forest Service waarschuwen bosbeheerders nu dat boskortsteel zich goed aanpast aan de schaduwrijke omgeving van het bos en dat zwenkdravik direct bosbrandplekken koloniseert. Zodra er een duurzame feedbacklus met vuur ontstaat, wordt de invasie van bosgrassen, zoals de onderzoekers het omschrijven, een ‘perfecte storm.’
Net als het ‘duivelsgras’ van Moore trotseren deze indringers de menselijke wil. ‘Beheermaatregelen zoals uitdunnen en gecontroleerd vuur, die vaak bedoeld zijn om de dreiging van bosbranden te verminderen, kunnen juist de invasie van grassen verergeren en de hoeveelheid fijne brandstoffen doen toenemen, met mogelijke gevolgen op landschapsschaal die grotendeels onderbelicht blijven,’ rapporteerde de onderzoeksgroep. Met andere woorden, sommige traditionele methoden om brandgevaar te verminderen kunnen deze risico’s in een andere vorm juist doen herleven – een probleem dat overheidsfunctionarissen vaak onvoldoende begrijpen.
Dit is het zwakke punt van de noodwetgeving die senator Dianne Feinstein uit Californië, met de steun van gouverneur Gavin Newsom van die staat, door het Congres probeert te loodsen. Het wetsvoorstel zou de federale milieuwetgeving terzijde schuiven om het verwijderen van dode bomen en het kappen van chaparral en kreupelhout te versnellen. Deze gerooide landschappen zouden echter een ideale voedingsbodem vormen voor dravik, dat in staat is jaarlijks enorme hoeveelheden brandstof te produceren. Bovendien zou het dode hout waarschijnlijk worden verbrand, wat haaks staat op de doelen voor koolstofreductie.
Alleen een voortdurende jaarlijkse inspanning om de verspreiding van grasbiomassa te verminderen – waarvoor een groot leger fulltime bosarbeiders en de medewerking van landeigenaren nodig zouden zijn – zou de opmars van het onkruid theoretisch kunnen vertragen. Daarnaast zou dit gepaard moeten gaan met een moratorium op nieuwbouw en wederopbouw na bosbranden in de meest risicovolle gebieden. Dit soort maatregelen is echter nauwelijks bespreekbaar in Sacramento, de hoofdstad van Californië, zelfs niet in een tijdperk waarin de Democratische partij een supermeerderheid heeft in de staat.
Na elke brandcatastrofe roepen gouverneur Newsom en andere progressieve leiders om dringende maatregelen teneinde de CO₂-uitstoot te verminderen. Maar daarbij vermijden ze bewust de vraag wat er hier en nu op lokaal niveau moet gebeuren. Een effectieve aanpak zou een directe confrontatie vergen met de ongebreidelde ontwikkeling langs de zogenaamde wildland-urban interface, het overgangsgebied tussen natuur en stedelijke gebieden dat uiterst kwetsbaar is voor branden.
Een aanzienlijk deel van de nieuwbouwwoningen in Californië is de afgelopen twintig jaar op winstgevende, maar uiterst risicovolle wijze gebouwd in gebieden met een hoog brandgevaar, zoals de uitlopers van de Sierra Nevada. Volgens schattingen woont inmiddels een kwart van de Californische bevolking in deze kwetsbare gebieden, en er staan nog tientallen nieuwe ontwikkelingen op de planning. Alleen al in San Diego County hebben de toezichthouders onlangs hun goedkeuring verleend aan de bouw van tienduizend nieuwe woningen op locaties met een extreem hoog brandrisico. Omdat veertig procent van de 13 miljoen hectare bos in Californië privébezit is (57 procent is federaal eigendom en slechts 3 procent wordt beheerd door de staat of lokale overheden), zijn er maar weinig beperkingen voor toekomstige bouwprojecten.
De uitbreiding van woongebieden naar rampgevoelige landschappen is niet uniek voor Californië. Denk bijvoorbeeld aan de bouwwoede op eilanden langs de kusten van de Atlantische Oceaan en in de Golf van Mexico, die steeds vaker worden overspoeld door stormvloeden van orkanen. Volgens geografen Laura Taylor en Patrick Hurley is er, ondanks de algemene opvatting dat de Verenigde Staten een ‘suburbane natie’ zijn geworden, sprake van een verschuiving naar exurbia als het dominante woonmodel. Dit kenmerkt zich door andere ontwikkelings- en levensstijlpatronen dan steden, dorpen of voorsteden. In exurbane gebieden worden woningen gebouwd in schilderachtige, natuurlijke omgevingen, vaak op ruime percelen van 40.000, 80.000 of zelfs 160.000 vierkante meter per huis.
Maar er zijn twee heel verschillende groepen mensen die naar exurbia migreren. Enerzijds zijn er mensen zoals de bewoners van Paradise, de stad aan de voet van de Sierra die in 2018 volledig werd verwoest door vuur. Dit zijn huurvluchtelingen die de huizencrisis in Californië proberen te ontvluchten of gewone mensen, vaak gepensioneerden, die hopen een klein stukje van de natuurlijke schoonheid van Californië te kunnen bezitten. Hun impact is echter gering in vergelijking met de instroom van rijke nieuwkomers uit de kustgebieden.
Plattelandsgebieden die ooit werden gezien als ruige arbeidersbolwerken, vaak denigrerend aangeduid als ‘Appalachia’ (zoals het oostelijke deel van San Diego County, waar ik ben opgegroeid), hebben nu plaatsgemaakt voor luxe woningen, starterskastelen, exclusieve woonwijken en kuuroorden. Van Mendocino aan de noordkust tot de bergen van San Diego in het zuiden heeft deze migratie van de welgestelde bovenlaag de stedelijke achterlanden getransformeerd. Vooral gebieden met hoogwaardige voorzieningen zoals uitzicht op de oceaan, wijnhuizen en bosmeren zijn het doelwit van deze gentrificatie.
Een andere gewaardeerde eigenschap van exurbane gebieden is hun raciale homogeniteit. ‘Exurbanisatie’ is vaak een eufemisme voor de witte vlucht uit de etnische diversiteit van de metropolen. Terwijl de buitenwijken van Californië steeds diverser en Democratischer worden, blijven de exurbane gebieden (enkele uitzonderingen daargelaten) bastions van Donald Trump-aanhangers die fel anti-overheid zijn, behalve tijdens het bosbrandseizoen.
Een van de prominente stemmen uit deze contreien was Duncan Hunter Jr., die inmiddels het Congres heeft verlaten en op weg is naar de gevangenis. Hij vertegenwoordigde de exurbane corridor langs de Interstate 15 van San Diego naar Riverside. Jarenlang voerde hij met evenveel ijver campagne tegen beperkingen op de ontwikkeling van het achterland als tegen Latino-immigranten en de vakbonden.
Dit is een kortzichtige denkwijze die blind is voor de gevolgen en perfect aansluit bij wat een botanische contrarevolutie kan worden genoemd. De voortdurende landontginning en woningbouw versnipperen habitats, creëren talloze brandhaarden en bevorderen de verspreiding van invasief onkruid.
Toch zijn de nieuwkomers vaak niet bereid extra belasting te betalen voor betere brandbescherming en reageren ze fel tegen bosbeheerders die gecontroleerde branden proberen uit te voeren. Ondertussen staat het al zwaar onderbezette brandweerkorps onder immense druk om individuele huizen te verdedigen, wat heeft geleid tot meer slachtoffers en gewonden.
Exurbane bewoners lijken hardnekkig ongevoelig voor de duidelijke lessen van recente megabranden. In 2003 vernietigde een vuurstorm ruim duizend huizen in de dorpen Alpine en Crest in de bergen ten oosten van San Diego. Toen ik er vorig jaar met een filmploeg terugkeerde, waren de verloren gegane huizen vervangen door nog grotere bouwwerken, en verzekerden de bewoners ons dat het brandgevaar dankzij het opruimen van het struikgewas was verminderd.
Maar het idee van een ‘verdedigbare ruimte,’ enthousiast gepromoot door projectontwikkelaars en lokale ambtenaren, is een gevaarlijke illusie. Vuurstormen die hun eigen tornado-achtige weersystemen creëren en gloeiende brokstukken tot een kilometer voor het vlammenfront uit kunnen slingeren, laten zich niet tegenhouden door een perimeter van tien meter zonder struikgewas of door een paar zorgvuldig besproeide perken met ijsplanten.
Hoe moeten we de grootschalige ecologische gevolgen van de cyclus van invasieve grassen en bosbranden begrijpen? Een wellicht onverwachte vergelijking is die met de nasleep van het ‘vuurstorm’-bombardement op Duitsland tijdens de Tweede Wereldoorlog. Eind jaren veertig werden de ruïnes van Berlijn een experimenteel laboratorium waar natuurwetenschappers de successie van planten onderzochten. Men verwachtte dat de oorspronkelijke vegetatie van de regio – eikenbossen met bijbehorende struiken – zich snel zou herstellen. Tot grote ontsteltenis van de wetenschappers gebeurde dit echter niet. In plaats daarvan vestigden ontsnapte exotische planten, waaronder enkele zeldzame tuinsoorten, zich als de nieuwe dominante flora.
De botanici bleven hun onderzoek voortzetten tot de laatste bomlocaties in de jaren tachtig werden opgeruimd. Het voortbestaan van deze zogenoemde ‘dodezonegroei’ en het falen van de oorspronkelijke Pommerse bosplanten om zich te herstellen, leidde tot een debat over een concept genaamd ‘Natuur II.’ De hypothese was dat de extreme hitte van de brandbommen en de verpulvering van bakstenen structuren een nieuw bodemtype hadden gecreëerd, dat ideaal was voor kolonisatie door robuuste planten zoals de hemelboom (Ailanthus altissima), een soort die zich oorspronkelijk had ontwikkeld op de morenen van Pleistocene ijskappen. Wetenschappers waarschuwden destijds dat een totale kernoorlog vergelijkbare omstandigheden op grote schaal zou kunnen creëren, met onvoorspelbare gevolgen voor de ecosystemen.
Vuur in het Antropoceen is het fysieke equivalent van een kernoorlog geworden. Na de Zwarte Zaterdag-branden in Victoria begin 2009 berekenden Australische wetenschappers dat de vrijgekomen energie gelijkstond aan vijftienhonderd Hiroshima-achtige explosies. Nog grotere energie is waargenomen in de pyrocumuluswolken die wekenlang boven Noord-Californië en Oregon uittorenden. Zelfs de giftige oranje mist die wekenlang in de Bay Area hing, kan worden beschouwd als een miniatuurversie van een nucleaire winter.
Hierdoor ontstaat in hoog tempo een nieuwe, diep sinistere natuur uit de as van onze vuurhaarden, ten koste van landschappen die we ooit als heilig beschouwden. De snelheid en de omvang van deze catastrofe zijn nauwelijks te bevatten.
Dit is het eerste deel van het hoofdstuk The Case for Letting Malibu Burn uit Ecology of Fear
Van eind augustus tot begin oktober beleeft Los Angeles zijn helse seizoen. De binnenstad is vaak gehuld in een gele, bijtende smog, terwijl de hittegolven over Wilshire Boulevard razen. Buiten de met airconditioning gekoelde wolkenkrabbers schuilen daklozen ellendig in elke schaduwplek die ze kunnen vinden. Iets verderop, in slecht geventileerde kledingfabrieken, happen duizenden naaisters naar adem achter hun naaimachines. Bazige opzichters, hun overhemden doorweekt van het zweet, schreeuwen onophoudelijk bevelen in het Spaans, Armeens, Koreaans of Kantonees.
Aan de overkant van de Harbor Freeway liggen de overvolle woonkazernes van het Westlake-district – het Spanish Harlem van Los Angeles – die in de verzengende hitte veranderen in ondraaglijke ovens. Verstikkend in hun kleine kamers zoeken immigrantengezinnen verkoeling op brandtrappen, stoepen en trottoirs. Bezorgde moeders deppen het voorhoofd van hun baby’s met water, terwijl oudere kinderen met tranende ogen van de smog smeken om paletas — het kleurrijke schaafijs dat wordt verkocht door handkarverkopers. Jongemannen zonder shirt, sommigen met indrukwekkende biceps en tatoeages van de Maagd van Guadeloupe die als muurschilderingen hun rug bedekken, domineren de schaarse schaduw onder de luifels van de tienda. In dit gebied, omgeven door honderden hectaren gesmolten asfalt en beton, is nauwelijks een grasspriet te vinden, laat staan een gazon of een boom.
Vijftig kilometer verderop, aan de kust van Malibu, waar hyperbool en branding samenkomen, ziet de wereld er totaal anders uit. De temperatuur is er een aangename dertig graden (zo’n zeven graden koeler dan in de binnenstad), en de kobaltblauwe lucht is helder genoeg om de grillige contouren van het eiland Santa Barbara te onderscheiden, bijna tachtig kilometer uit de kust. Bij Zuma surfen waaghalzen door de golven onder de bewonderende blikken van hun persoonlijke zonnegodinnen, terwijl op Topanga Beach paardentrainers hun Appaloosa’s over het natte zand laten galopperen. Verder langs de kust genieten naakte scenarioschrijvers van hun jacuzzi’s in Point Dume, wisselen au pairs onder het genot van cappuccino’s op Malibu Colony Plaza Franse roddels uit (quelles familles bizarres!), en verdwalen toeristen in de heuvels op zoek naar een glimp van Streisands ongrijpbare paleis. Ongeïnteresseerd in de ellende van het ‘vasteland’ beleven de inwoners van Malibu weer een saaie, maar perfecte dag.
Het moge duidelijk zijn dat de levensomstandigheden in de sloppenwijken en aan de ‘gouden kust’ op ieder moment extreem veel van elkaar verschillen. Maar aan het einde van de zomer, wanneer het seizoen van de bosbranden in Zuid-Californië begint, delen Westlake en Malibu een gemeenschappelijk lot: verwoestende branden.
Volgens recente schattingen heeft Westlake, samen met aangrenzende delen van de binnenstad, het hoogste aantal stadsbranden in het land. In 1993 werd een van de twee brandweerkazernes daar overspoeld met maar liefst twintigduizend noodoproepen.1 Sommige huurflats en appartementenhotels kennen een onafgebroken geschiedenis van branden die teruggaat tot hun bouw aan het begin van de twintigste eeuw. Zo heeft het beruchte Hotel St. George te maken gehad met fatale branden in 1912, 1952 en 1983. Daarnaast hebben bijna alle dodelijke branden in huurflats in Los Angeles sinds 1945 plaatsgevonden binnen een straal van anderhalve kilometer van de kruising van Wilshire en Figueroa in de binnenstad.
Malibu is inmiddels de hoofdstad van de natuurbranden in Noord-Amerika, en misschien zelfs wel wereldwijd. Hier volgen de branden een meedogenloos staccato-ritme, afgewisseld met aardverschuivingen en overstromingen. De ruige kustlijn van 35 kilometer wordt gemiddeld eens in de tweeënhalf jaar getroffen door een grote brand (van ruim duizend hectare), en het volledige oppervlak van de westelijke Santa Monica Mountains is deze eeuw al drie keer volledig afgebrand.
Minstens eens per decennium escaleert een brand in de chaparral tot een angstaanjagende vuurstorm die honderden huizen verwoest in een onstuitbare opmars van de bergen naar de zee. Sinds 1970 hebben vijf van deze verwoestende branden ruim duizend luxe woningen in de as gelegd en voor meer dan een miljard dollar aan schade veroorzaakt. Sommige ongelukkige huiseigenaren zijn binnen één generatie al twee keer hun huis kwijtgeraakt door brand. Er zijn zelfs specifieke kust- en berggebieden, vooral tussen Point Dume en Tuna Canyon, die sinds 1930 al acht keer zijn afgebrand.2
Met andere woorden, als je aan de monding van Malibu Canyon staat of overnacht in Hotel St. George, zul je vroeg of laat de vlammen zien. Het is slechts een kwestie van tijd – een statistische zekerheid. Ironisch genoeg vertonen de rijkste en armste gebieden van Zuid-Californië een vergelijkbare frequentie van brandcatastrofes. Dit werd op tragische wijze duidelijk in 1993: in mei brak er een brand uit in een huurwoning in Westlake waarbij drie moeders en zeven kinderen omkwamen. Later dat jaar, eind oktober, volgden 21 bosbranden, die op 2 november uitgroeiden tot een allesverwoestende vuurstorm die de evacuatie van bijna heel Malibu noodzakelijk maakte.
Maar de twee soorten branden zijn elkaars spiegelbeeld. De rijke huiseigenaren van Malibu, die in 1993 werden beschermd door het grootste leger brandweerlieden in de Amerikaanse geschiedenis, profiteerden daarnaast van een uitzonderlijk pakket aan subsidies op het gebied van verzekeringen, landgebruik en rampenbestrijding. Toch geven de meeste experts ruiterlijk toe dat periodieke vuurstormen van deze omvang onvermijdelijk blijven zolang woningbouw in de brandgevoelige ecologie van de Santa Monica Mountains wordt toegestaan.
Aan de andere kant hadden de meeste van de 119 dodelijke slachtoffers van branden in huurflats in de wijken Westlake en Downtown voorkomen kunnen worden als huisjesmelkers zich ten minste aan minimale veiligheidseisen voor hun gebouwen hadden gehouden. Terwijl enorme middelen zijn ingezet — vaak vergeefs — om de onstuitbare krachten van de natuur aan de kust van Malibu te bestrijden, is er schandalig weinig aandacht besteed aan de door mensen veroorzaakte en oplosbare brandproblematiek in de binnenstad.
1 DE VUURKUST
Huizen zullen hier uiteraard bij duizenden verrijzen. Op menige piek zal een kasteel staan.
John Russell McCarthy, Deze wachtende heuvels (1923)
Van meet af aan heeft vuur Malibu in de Amerikaanse verbeelding gedefinieerd. In Two Years Before the Mast beschreef Richard Henry Dana hoe hij in 1826 van San Pedro naar Santa Barbara noordwaarts zeilde en langs de kust van José Tapia’s Rancho Topanga Malibu Sequit een enorme vuurzee zag. Ondanks – of, zoals we zullen zien, waarschijnlijk dankzij – het Spaanse verbod op het jaarlijkse gecontroleerde verbranden van struiken door de Chumash- en Tongva-indianen, werden de bergen rondom Malibu in de negentiende eeuw herhaaldelijk getroffen door verwoestende branden.3
Tijdens de grote grondhausse aan het eind van de jaren tachtig van de negentiende eeuw werd het hele latifundio voor tien dollar per acre verkocht aan de miljonair Frederick Rindge uit Boston. In zijn memoires beschreef Rindge zijn voortdurende strijd tegen krakers, veedieven en vooral de steeds terugkerende bosbranden. De grote brand van 1903, die in enkele uren van Calabasas naar de zee raasde, vernietigde Rindge’s droomranch in Malibu Canyon en dwong hem te verhuizen naar Los Angeles, waar hij in 1905 overleed.4
Al in de tijd van de Tapia-familie beseften de eigenaren van Rancho Malibu dat het uitzonderlijke brandgevaar in de regio grotendeels werd veroorzaakt door de onheilspellende uitlijning van de kustkloven met de jaarlijkse ‘vuurwinden’ uit het noorden: de beruchte Santa Ana-winden, die voornamelijk waaien tussen Labor Day en Thanksgiving, vlak voor de eerste regenval.5 Deze Santa Ana-winden, die ontstaan uit hogedrukgebieden boven het Great Basin en het Colorado Plateau, worden heet en droog terwijl ze als lawines neerdalen naar Zuid-Californië. De San Fernando Valley fungeert daarbij als een gigantische blaasbalg, die de Santa Ana’s soms opstuwt tot orkaansnelheid wanneer ze zeewaarts door de smalle kloven en ruige afgronden van de Santa Monica Mountains razen.*
(* Diezelfde ravijnen zorgen er echter ook voor dat koele oceaanlucht de vervuilde San Fernando Valley binnenstroomt en de luchtkwaliteit verbetert. Volgens luchtkwaliteitsonderzoekers vormen de Santa Monica Mountains de belangrijkste ‘luchtcorridor’ voor het grootstedelijk gebied van Los Angeles.)
In zulke omstandigheden is slechts een enkele vonk voldoende om de dichtbegroeide, kurkdroge vegetatie te ontsteken, waarna de hellingen veranderen in een onbeheersbare vuurzee. ‘De snelheid en de intensiteit van het vuur zijn zó groot dat brandweerlieden alleen kunnen proberen de zijwaartse verspreiding ervan te beperken, terwijl ze wachten tot de wind gaat liggen of de brandstof opraakt.’6
Vroeger werd minder goed begrepen dat de dominante vegetatie van de Santa Monica Mountains – adenostoma (een soort roos), witte salie en eikenbossen – in wezen afhankelijk is van de natuurlijke cyclus van bosbranden. Decennia van onderzoek, vooral in het San Dimas Experimental Forest in de San Gabriel Mountains, hebben eind twintigste eeuw geleid tot een dieper inzicht in de complexe en uiteindelijk nuttige rol van vuur bij het recyclen van voedingsstoffen en het bevorderen van zaadkieming in de verschillende vuurafhankelijke flora van Zuid-Californië.7
Daarnaast heeft onderzoek aangetoond dat de ophoping van biomassa een veel belangrijkere factor is in de verwoestende werking van vuur dan de frequentie van de ontvlamming. Richard Minnich, een wereldautoriteit op het gebied van bosbranden in chaparralgebieden, verwoordt het als volgt: ‘Branden ontstaan door brandstof, niet door ontvlamming. Je kunt een brandstichter naar Death Valley sturen, maar hij zal daar nooit gearresteerd worden.’8
Een belangrijke ontdekking was de niet-lineaire relatie tussen de leeftijd van de vegetatie en de intensiteit van de branden. Botanici en brandgeografen stelden vast dat ‘de kans op een intense, snel verlopende brand sterk toeneemt wanneer de vegetatie ouder is dan twintig jaar.’ Zo blijkt dat chaparral van vijftig jaar oud — zwaar beladen met dode biomassa — volgens berekeningen vijftig keer intenser brandt dan chaparral van twintig jaar oud. Anders gezegd, één hectare oude chaparral bevat qua brandstof ongeveer evenveel energie als vijfenzeventig vaten ruwe olie. Deze berekeningen extrapolerend zou een grote vuurstorm in Malibu evenveel hitte kunnen genereren als drie miljoen vaten brandende olie, met temperaturen die oplopen tot elfhonderd graden.9
Het beleid van ‘totale brandonderdrukking,’ dat sinds 1919 officieel wordt gevoerd in de bergen van Zuid-Californië, is een tragische vergissing gebleken, omdat het heeft geleid tot de opbouw van enorme hoeveelheden brandstof.10 De extreme branden die uiteindelijk ontstaan, kunnen zelfs de chemische structuur van de bodem veranderen. De vervluchtiging van bepaalde plantenchemicaliën creëert een waterafstotende laag in de bovenste bodemlaag. Deze laag belemmert de waterdoorlaatbaarheid, wat vervolgens de kans op overstromingen en erosie drastisch vergroot. Een eenzijdige focus op het beheersen van brandhaarden in plaats van het aanpakken van de ophoping van chaparral maakt verwoestende vuurstormen en de daaropvolgende grote overstromingen vrijwel onvermijdelijk.*
* Minnich heeft de brandgeschiedenissen van Zuid-Californië en het naburige Baja California tot in detail met elkaar vergeleken. In de steeds verder verstedelijkte bergen van Zuid-Californië zijn honderden miljoenen dollars uitgegeven aan brandbestrijding, terwijl in de wilde noordelijke hooglanden van Baja California vrijwel geen brandbeheer bestaat. Het verschil in aanpak leidt tot opvallende contrasten: alleen Zuid-Californië wordt geteisterd door terugkerende en verwoestende ‘vuurstormen.’ In Baja California komen bosbranden daarentegen vaker voor, maar blijven ze kleiner, en zijn ze fragmentarisch van aard en nooit catastrofaal.11
1Volgens gegevens van het kantoor van gemeenteraadslid Michael Hernandez van Los Angeles, tot wiens district Westlake behoort.
2David Weide, ‘The Geography of Fire in the Santa Monica Mountains,’ M.A. thesis, Department of Geography, California State University, Los Angeles, 1968, pp. 1–2, 87, 91; Klaus Radtke, Arthur Arndt, and Ronald Wakimoto, ‘Fire History of the Santa Monica Mountains,’ in Symposium on the Dynamics and Management of the Mediterranean Type Ecosystems (Berkeley, 1982), pp. 440–441; and Jerry Meehan, ‘Avoiding Déjà Vu: The Historic Wildfire Corridor,’ American Fire Journal, May 1991, pp. 14–15.
3Voor een recent overzicht van aboriginal ‘fire farming,’ zie Thomas Blackburn en Kat Anderson (eds.), Before the Wilderness: Environmental Management by Native Californians (Menlo Park, 1993).
4W. W. Robinson, Rancho Topanga Malibu Sequit: An Historical Approach (Los Angeles, 1958); en Frederick Hastings Rindge, Happy Days in Southern California (Cambridge, Mass., 1898).
5Het door de Santa Ana-winden aangedreven patroon van branden in de Santa Monica Mountains, dat van oktober tot december piekt, staat in contrast met het brandseizoen in de binnenlanden, waar de intensiteit in juli zijn hoogtepunt bereikt (Weide, ‘Geography of Fire,’ pp. 34-35).
6Environmental Protection Agency (Region IX), Final EIS/EIR: Las VirgenesLriunfo, Malibu-Lopanga – Area Wide Facilities Plan (San Francisco, 1977), pp. 2/1122/115.
7Er is een uitgebreide hoeveelheid literatuur over dit onderwerp beschikbaar, maar zie met name Sterling Keeley (red.), The California Chaparral: Paradigms Reexamined (Los Angeles, 1989).
8Citaat uit een brief van 2 september 1994. Zie ook zijn artikel ‘Fire Behavior in Southern California Chaparral before Fire Control: The Mount Wilson Burns at the Turn of the Century,’ gepubliceerd in Annals of the Association of American Geographers 77, nr. 4 (1987); en ‘Fuel-Driven Fire Regimes of the California Chaparral,’ in druk.
9Michael Rogers, ‘Fire Management in Southern California,’ in Symposium, pp. 496–98.
10Zie voor de geschiedenis van brandonderdrukking in de bergen van Zuid-Californië Ronald Lockmann, Guarding the Forests of Southern California (Glendale, 1981) en C. R. Clar, California Government and Forestry (Sacramento, 1959).
11Richard Minnich, The Biogeography of Fire in the San Bernardino Mountains of California, University of California Publications in Geography, vol. 28 (Berkeley, 1988), pp. 5–6.
Harold Meyerson is hoofdredacteur van The American Prospect.
Het is een ongemakkelijke waarheid die vrijwel iedereen ontkent: de apocalyptische branden die Los Angeles – mijn woonplaats – teisteren, zijn slechts een uitvergrote versie van de dagelijkse realiteit.
Donald Trump wijst met de beschuldigende vinger naar gouverneur Gavin Newsom, wat zijn standaardreactie is op elke tegenslag in Californië. In een vergelijkbare uiting van politiek gemotiveerde verwijten geeft Rick Caruso – de Bloomberg-achtige Republikein die Democraat werd en recent de burgemeestersverkiezingen in L.A. verloor van mainstream-Democraat Karen Bass – de schuld aan Bass. Ieder moment kunnen redacteuren van de Wall Street Journal nu de New Deal verantwoordelijk stellen, en sommige aanhangers van de Latijnse mis zelfs paus Franciscus.
Maar als er iemand is wiens analyse we serieus moeten nemen, dan is het wel wijlen Mike Davis. In 1998 kwam Davis na zijn succesvolle, kritische ontleding van Los Angeles, City of Quartz, met Ecology of Fear, waarin hij zich specifieker richtte op de apocalyptische dreigingen die een constant kenmerk zijn (en waren) van het leven in L.A. In het decennium na het verschijnen van City of Quartz had Los Angeles te maken gekregen met de Rodney King-rellen, de Northridge-aardbeving, steevast terugkerende branden en overstromingen in de heuvels rondom de stad, en de teloorgang van de regionale middenklasse door het massale banenverlies bij de grootste werkgevers van de regio – de ruimtevaartbedrijven die na de Koude Oorlog door het Pentagon werden wegbezuinigd. Davis dook in obscure archieven, trok door de kurkdroge heuvels van L.A. en bezocht de brandgevaarlijke woonkazernes. Met de ijver en geleerdheid van een wetenschappelijk onderbouwde Cassandra beschreef en verklaarde hij de voortdurende fysieke en sociale ontvlambaarheid van Los Angeles.
Hoofdstuk drie van Ecology of Fear draagt de titel ‘The Case for Letting Malibu Burn.’ Het begint met de observatie dat de oorspronkelijke bewoners van Los Angeles, de Chumash- en Tongva-indianen, jaarlijks kleine gecontroleerde branden aanstaken in de heuvels van de Pacific Palisades en Malibu om de dicht op elkaar groeiende struiken op te ruimen, die anders een gevaarlijke brandhaard zouden vormen. Mike Davis wijst erop dat Richard Henry Dana, in zijn zeemansklassieker Two Years Before the Mast, beschreef hoe hij in 1826 bij zijn eerste tocht langs de Californische kust een grote brand zag die door Topanga Canyon woedde. Davis documenteert vervolgens de dertien grote branden die tussen 1930 en 1996 ruim vierduizend hectare van de Santa Monica Mountains, net ten westen van de Palisades, in de as legden. Hij maakt overtuigend duidelijk dat de droge heuvels rondom Los Angeles – van Pasadena in het oosten tot Malibu in het westen – regelmatig vlam vatten wanneer de Santa Ana-winden opsteken. Het bouwen van huizen in deze heuvels, zo betoogt hij, leidt onvermijdelijk tot rampen, vooral als de winden snelheden van ruim tachtig kilometer per uur bereiken.
Ik kan uit eigen ervaring vertellen wat er gebeurt in die heuvels wanneer de Santa Ana-winden opsteken. In 1961, toen ik in de vijfde klas zat op de Kenter Canyon School, werden alle leerlingen, leraren en personeelsleden abrupt geëvacueerd vanwege een brand die in Bel Air woedde en de nog in aanbouw zijnde Interstate 405 oversprong, waarna het vuur zich razendsnel over de heuvels van Brentwood verspreidde. Sommige klasgenoten verloren hun huis, en de vlammen kwamen tot op driehonderd meter van het huis van mijn familie. De volgende dag mochten we terugkeren naar huis, en mijn meest levendige herinnering aan de daaropvolgende twee weken is dat we letterlijk in een asbak leefden. Bijna vijfhonderd huizen gingen in vlammen op, destijds een record voor het aantal verwoeste woningen in Los Angeles – een record dat deze week werd verbroken.
Twee dagen geleden werd de Kenter Canyon School opnieuw geëvacueerd, net als mijn vroegere middelbare school, Paul Revere. Mijn oude high school, Palisades, werd deels verwoest door de vlammen, evenals de winkels en huizen waar mijn vrienden en ik halverwege de jaren zestig vaak rondhingen. De Safeway-supermarkt is verdwenen, net als, vermoed ik, het bord in de vorm van een feesttent, waarop we in de nacht vóór de 4 juli-parade van 1968 klommen. We gebruikten de losse letters van het bord, bedoeld om aanbiedingen aan te prijzen, om er een anti-Vietnamoorlogslogan van te maken. (Omdat het bord boven het kantoor van het Palisades American Legion stond, maakten we er onder meer deze slogan van: ‘Het American Legion is een broeinest van seniliteit.’)
In de meer dan vijftig jaar sinds de jaren zestig werd de Safeway-supermarkt enigszins naar de achtergrond gedrukt door de komst van de exclusieve Gelson’s Market, die het steeds chiquere karakter van de Palisades na die tijd symboliseerde. Geen van de huizen die deze week als eerste in brand vlogen, bestond al in de jaren zestig; ze maakten deel uit van een aantal luxe woonwijken die zich veel verder de heuvels van de Palisades in uitstrekten dan vroeger. Deze idyllische plek – met een zeebries die de zomerhitte tempert en een panoramisch uitzicht dat reikt van Los Angeles aan de ene kant tot de verre eilanden voor de kust aan de andere kant – werd een gewilde verblijfplaats voor de superrijken. Dit zorgde voor aanhoudende prikkels voor ontwikkelaars om steeds meer luxe villa’s in die heuvels te bouwen.
Mike Davis waarschuwde ons al voor wat er met die huizen zou gebeuren, en – als de winden hun hoogtepunt zouden bereiken – ook met de winkels, huizen en appartementen op het vlakke land. De Chumash en de zeelieden uit het begin van de negentiende eeuw wisten wat hen te wachten stond. Maar wij ontkenden het.
Menno Grootveld is uitgever en vertaler, Joost Smiers is emeritus-hoogleraar politicologie
Afgelopen donderdagnacht 7 november zijn heel wat Amsterdammers flink geschrokken. Er was sprake van wilde achtervolgingen door jongens op scooters van supporters van de Israëlische voetbalclub Maccabi Tel Aviv. De volgende dag was er om één uur ’s middags een persconferentie in het Amsterdamse stadhuis, waar burgemeester Halsema het onder meer had over ‘haatdragende antisemitische relschoppers’ en over een ‘jodenjacht die de herinnering aan pogroms terugbrengt.’ Vervolgens werden deze kwalificaties door de Nederlandse en de internationale pers klakkeloos overgenomen en was de verontwaardiging alom groot.
Inmiddels blijken de zaken echter toch iets genuanceerder te liggen. Een deel van de Maccabi-fans had zich al vóór de wedstrijd, op woensdagavond en donderdag overdag, schuldig gemaakt aan intimidaties en geweld. Een Palestijnse vlag werd van de gevel van een kraakpand aan het Rokin gerukt en een Amsterdamse taxichauffeur werd in elkaar geslagen. En na de wedstrijd trokken groepjes Maccabi-supporters door de stad met riemen in hun handen, en werd onder meer tegen de deur getrapt van een bewoonster op de Nieuwezijds Voorburgwal die een pro-Palestina-poster voor haar raam had hangen.
Het is dus veel te makkelijk om dit alles af te doen als ‘antisemitisch geweld,’ en moord en brand te schreeuwen over ‘de al twintig jaar groeiende jodenhaat in NL door de voortdurende massaimmigratie en islamisering van ons land,’ zoals Geert Wilders deed op X. De aanvallen op Israëlische voetbalsupporters zijn niet goed te praten, maar waren het gevolg van een reeks bewuste provocaties van (een deel van) de Maccabi-fans. De Amsterdamse ‘driehoek’ (burgemeester Halsema, politiechef Peter Holla en hoofdofficier van justitie René de Beukelaer) heeft veel steken laten vallen door de politie op de verkeerde plek (bij de Arena) en met de verkeerde middelen (vooral heel veel ME) in te zetten, maar heeft vooral verzuimd tijdig in te grijpen toen de Maccabi-fans zich (onder meer op de Dam) bijzonder agressief en provocatief uitten en gedroegen. Was dat wel gebeurd, dan had waarschijnlijk veel ellende voorkomen kunnen worden. En het was volslagen belachelijk om met een beroep op de ‘openbare veiligheid’ een demonstratieverbod voor de hele stad af te kondigen en voor zowel Amsterdam als Amstelveen een noodverordening in te stellen.
Wij denken verder dat het hoog tijd is om een paar zaken in het juiste perspectief te plaatsen.
Israël is een koloniale staat die in 1948 op gewelddadige wijze tot stand is gebracht door zionistische kolonisten in Palestina. Tijdens dit wordingsproces werden ruim vijfhonderd Palestijnse dorpen verwoest, vonden massaslachtingen plaats en werden ruim 750.000 Palestijnen uit de door de zionistische milities veroverde gebieden verdreven. Houd dus op met het gelijkstellen van anti-zionisme met antisemitisme. Net zomin als alle Israëlische staatsburgers oorlogsmisdadigers zijn die willens en wetens genocide bedrijven, zijn alle mensen die het beleid en zelfs het bestaan van de staat Israël afkeuren per definitie antisemitisch. Er zijn zelfs veel joden die anti-zionistisch zijn, zoals de Nederlandse organisatie Erev Rav, die in een verklaring op 8 november haar afkeuring uitsprak over de manier waarop de gebeurtenissen van 6 en 7 november in de media waren afgeschilderd. Het is zelfs gevaarlijk om anti-zionisme en antisemitisme (doelbewust) te verwarren, want daardoor wordt het werkelijke antisemitisme gebagatelliseerd en dreigen échte antisemitische sentimenten te worden aangewakkerd.
Daarnaast moet het optreden van de Amsterdamse burgemeester met de grootst mogelijke kracht worden veroordeeld. Halsema hoort een burgemeester van álle Amsterdammers te zijn en niet alleen van de joodse inwoners van Amsterdam. Hoewel het zeer begrijpelijk is dat (sommige) joodse Amsterdammers bang zijn geworden door de aanvallen op Maccabi-supporters, moeten ook de inwoners met een Arabische achtergrond van de stad in bescherming worden genomen. Het was verbijsterend om te zien dat in geen enkel mediaverslag op vrijdag zelfs maar de moeite werd genomen om vertegenwoordigers van de Arabische gemeenschap naar hun mening en gevoelens te vragen. Daardoor werd de kwalijke indruk gewekt dat we hier toch zeker met tweederangsburgers te maken hebben.
Tenslotte moet worden gesteld dat het volstrekt onbegrijpelijk is dat Maccabi Tel Aviv überhaupt een voetbalwedstrijd in Amsterdam mocht komen spelen. Het team is afkomstig uit een land dat zich al ruim een jaar schuldig maakt aan genocide in Gaza, en had uit de Europa League moeten worden geweerd. Russische teams mogen ook al een paar jaar niet meer meedoen aan Europese sportcompetities vanwege de inval van Rusland in Oekraïne. Hier wordt dus zonneklaar met twee maten gemeten.
Het treurigste van alles is dat deze hele geschiedenis koren op de molen is van volksmenner Wilders. Het is een gotspe dat hij persoonlijk aanwezig was op Schiphol om de Israëlische minister van Buitenlandse Zaken Gideon Saar te verwelkomen, terwijl Wilders niet eens deel uitmaakt van het kabinet. Hij is er echter altijd als de kippen bij als hij ergens politiek garen bij kan spinnen, wat ronduit walgelijk is. Helaas laten Halsema en andere linkse coryfeeën als Frans Timmermans zich moeiteloos voor dat karretje spannen.
Erev Rav is een Nederlandse joodse groep, aangesloten bij European Jews for Palestine.
Erev Rav veroordeelt krachtig de manier waarop de Amsterdamse politie is omgegaan met de recente gebeurtenissen waarbij voetbalfans waren betrokken gedurende twee opeenvolgende nachten in de stad.
We zijn zeer bezorgd over het feit dat de politie, in plaats van groepen in toom te houden die verantwoordelijk waren voor ongeregeldheden, zoals het neerhalen van Palestijnse vlaggen bij particuliere woningen en racistisch gezang, toestond dat de situatie escaleerde in wijdverspreid geweld op straat.
Het is verontrustend dat de arrestaties selectief waren en vooral gericht tegen lokale Marokkaanse jongeren die de confrontatie met deze groepen aangingen, terwijl Maccabi-fans die provocaties initieerden geen lik op stuk kregen.
Het beeld dat de media schetsen van deze gebeurtenissen als een niet-uitgelokte antisemitische aanval op vreedzame voetbalsupporters weerspiegelt niet de volledige context.
De bezoekende fans gedroegen zich provocerend, vernielden privé-eigendommen, intimideerden voorbijgangers, staken vuurpijlen af, verzamelden zich in het stadscentrum en richtten opruiende racistische en gewelddadige spreekkoren aan het adres van de plaatselijke bevolking. Velen van hen waren recent gedemobiliseerde soldaten die actief waren in de genocide in Gaza. Hun gedrag tijdens de voetbalwedstrijd zelf was ook meer dan controversieel, omdat ze weigerden de minuut stilte in acht te nemen voor de slachtoffers van de overstromingen in Valencia.
Je kunt niet gewelddadige en ontwrichtende acties ondernemen en vervolgens ‘antisemitisme’ roepen om verantwoording te ontlopen. Onze identiteiten bestaan niet om onze daden goed te praten.
Wij vinden dit tot wapen maken van de joodse veiligheid ongelooflijk alarmerend.
Wij geloven dat een adequater politieoptreden tegen de aanvankelijke ongeregeldheden door de Maccabi-voetbalfans in combinatie met een duidelijk standpunt van het stadsbestuur, dat had moeten optreden om samenscholingen waar gewelddadige racistische, islamofobe en homofobe dingen werden geroepen (in de openbare ruimte) uiteen te drijven, de daaropvolgende escalatie van geweld had kunnen voorkomen.
Thomas Fazi is columnist en vertaler bij UnHerd. Zijn jongste boek is The Covid Consensus, dat hij samen met Toby Green schreef. Dit boek komt binnenkort in Nederlandse vertaling uit bij Starfish Books.
Heeft er echt een antisemitische ‘pogrom’ plaatsgevonden in Amsterdam? Het bewijsmateriaal vertelt een ander verhaal.
Volgens mediaberichten vond eerder deze week in Amsterdam een antisemitische pogrom plaats, waarbij Israëlische voetbalfans op straat werden opgejaagd en geslagen zonder enige reden, behalve dat ze joods waren. Westerse leiders – van Biden tot von der Leyen en Trudeau – haastten zich allemaal om hun steun te betuigen en suggereerden dat Europa regelrecht afstevent op een herhaling van de nazi-gruwelen uit de jaren dertig en veertig.
Dat zou inderdaad angstaanjagend zijn – als het waar was. In de nasleep van het geweld rond de wedstrijd tussen Ajax en Maccabi Tel Aviv hebben meerdere verslagen op X licht geworpen op wat er werkelijk is gebeurd, en onthuld dat de Israëlische fans niet het slachtoffer waren van een niet-uitgelokte aanval, maar dat de gewelddadige botsingen een reactie waren op provocerend en agressief gedrag van de Maccabi-fans.
Het incident speelde zich af over meerdere dagen, waarbij de spanningen escaleerden vóór de eigenlijke wedstrijd. Verslagen uit diverse bronnen geven aan dat de fans van Maccabi Tel Aviv, die bekend staan om hun extreem-anti-Arabische ideologie, zich niet alleen schuldig maakten aan confronterend gedrag, maar ook aan daden die racistisch geladen waren, als onderdeel van een bredere uiting van vijandigheid jegens de lokale gemeenschap, in het bijzonder die van Arabische of Palestijnse afkomst.
In een bericht werd bijvoorbeeld beschreven hoe een inwoner verbaal en fysiek werd aangevallen door Maccabi-fans, hetgeen werd vastgelegd en breed werd gedeeld op het platform. Een andere inwoner van Amsterdam verklaarde: ‘Gisteravond stond er een groep Israëlische hooligans onder mijn raam (met Palestina-poster). Schreeuwen, bonzen op de deur, vuurwerk. Voor het eerst in mijn leven was ik echt bang in mijn eigen huis.’ Uit andere berichten bleek dat de Maccabi-fans betrokken waren bij het neerhalen van Palestijnse vlaggen van gebouwen in Amsterdam, een daad die door buurtbewoners als provocerend en respectloos werd gezien. Deze acties, gecombineerd met vermeend verbaal geweld en aanvallen op taxichauffeurs en andere stadsbewoners, vormden de basis voor wat een onstabiele situatie zou worden. Dit werd ook bevestigd door de lokale politie en door een verslag van Sky News (later verwijderd van het account van de mediaorganisatie).
Maccabi-fans scandeerden tevens anti-Arabische leuzen, waaronder bedreigingen en openlijk genocidaal taalgebruik zoals ‘Laat de IDF (het Israëlische leger) winnen om de Arabieren een lesje te leren’ en ‘Er zijn geen scholen in Gaza omdat er geen kinderen meer zijn.’ Bovendien joelden Maccabi-fans tijdens de wedstrijd tijdens de minuut stilte voor de slachtoffers van de overstromingen in Spanje.
Hoewel de Maccabi-fans beweerden het slachtoffer te zijn geworden van niet uitgelokte aanvallen, en de westerse autoriteiten en de meeste media deze aanvallen afschilderden als puur antisemitisch geweld, wijst alles er dus in feite op dat het geweld een reactie was op de schaamteloze en racistische provocaties van de Maccabi-supporters, die leidden tot confrontaties met stadsbewoners en andere voetbalfans. Dit werd ook bevestigd door het Amsterdamse raadslid Jazie Veldhuyzen: ‘Ze begonnen huizen van mensen in Amsterdam met Palestijnse vlaggen aan te vallen, dus daar is het geweld eigenlijk begonnen,’ zei Veldhuyzen. ‘Als reactie daarop mobiliseerden Amsterdammers zich om zich te verdedigen tegen de aanvallen die woensdag waren begonnen door de Maccabi-hooligans.’
Het framen van wat er gebeurde als een antisemitische pogrom is dus niet alleen schokkend misleidend – wat niet verrassend is als het gaat om de politieke berichtgeving in de mainstream media over alles wat met Israël te maken heeft – maar ook politiek zeer gevaarlijk.
Niet alleen wordt door alles antisemitisme te noemen, zelfs gebeurtenissen die er duidelijk niets mee te maken hebben, het werkelijke antisemitisme gebagatelliseerd; maar het schaamteloos gebruiken van anti-antisemitisme als dekmantel voor algemene steun voor Israël – zelfs in het geval van schandalig racistisch gedrag zoals dat van de Maccabi-fans in Amsterdam – brengt alleen maar het risico met zich mee dat échte antisemitische sentimenten worden aangewakkerd.
Aan het eind van zijn zeer vermakelijke studie over de literaire stijl van Marx, merkt Ludovico Silva op dat latere marxistische auteurs vaak wel de verontwaardiging, maar niet de verfijnde ironie van de meester overnemen.
Ik moest hieraan denken bij het lezen van het vernietigende artikel van Matt Huber en Leigh Phillips over het werk van Kohei Saito in Jacobin.1
Om welke kwestie gaat het? Kohei Saito heeft wereldwijd furore gemaakt met zijn studie naar het ecologische denken van Karl Marx. Behalve met de kritiek van de politieke economie, zo beweert Saito, hield Marx zich in toenemende mate bezig met ecologische problematiek, zoals bodemverschraling, ontbossing, veeziektes, en dergelijke. Saito probeert op die manier het marxisme recht te laten doen aan de klimaatcatastrofe van het Antropoceen. Als er in Marx reeds een ecologisch bewuste kern aanwezig is, kan dat bijdragen aan het overbruggen van de kloof tussen ‘rood’ en ‘groen.’
Op zich is ecosocialisme niks nieuws, maar Saito gaat nog een stap verder. Zijn stelling is dat Marx in feite zijn theoretische bouwwerk van het historisch materialisme in de laatste fase van zijn leven volledig had herzien, en daardoor ook met een geheel andere visie van het communisme op de proppen kwam: Marx was in feite een pleitbezorger van degrowth! Dit is natuurlijk een gedurfde claim, die lijnrecht ingaat tegen wat het overgrote deel van zowel de reëel bestaande socialisten als hun milieubewuste critici de afgelopen anderhalve eeuw onder socialisme hebben verstaan. Saito heeft een behoorlijk vindingrijke, bijna filologische analyse nodig om dit punt aannemelijk te maken. Zoals ik nog zal laten zien, is zijn belangrijkste vernieuwing om uit Marx’ eigen geschriften een ander begrip van de productiekrachten te destilleren; één dat niet gehouden is aan de burgerlijke conceptie van welvaart als exponentiële toename van materiële dingen. Zijn analyse verrijkt het socialisme op het cruciale moment waarop diezelfde burgerlijke welvaart tot ongekende ecologische vernietiging leidt en daarmee haar eigen grondslagen ondergraaft, en verdient het om uiterst serieus genomen te worden.
Socialisme versus degrowth
Het concept van degrowth werkt bij sommige socialisten echter als een rode lap op een stier. Met name Matt Huber agiteert al langer tegen degrowth, voornamelijk vanuit het idee dat het niet zozeer om groei of geen groei gaat, maar om democratische planning en de controle over de productiemiddelen. Zoals Huber en Phillips in hun artikel beargumenteren, volstaan die beide grondbeginselen van het marxisme, en is er geen ecologisch sausje nodig om het socialistische project adequaat te maken voor het tijdperk van de klimaatcrisis (‘[t]here is no need to add any “eco-” prefix to Marxism to explain our predicament’).
Dat is natuurlijk een legitiem standpunt. Maar zoals Huber elders zelf ook erkent, zijn veel degrowthers bij nadere beschouwing helemaal niet tegen iedere vorm van groei.2 Sommige sectoren zullen juist moeten expanderen, zoals openbaar vervoer en sociale huisvesting. En opper-degrowther Jason Hickel, die zelf afkomstig is uit de vakbeweging, is een voorstander van democratische, sociale planning van de productie, met een cruciale rol voor de werkers en de vakbonden. Het verschil is dus in feite minder groot dan het lijkt.
Misschien werkt degrowth simpelweg niet als concept. Want wat is nou het onderscheidende kenmerk als het eigenlijk niet om groei gaat? Als we het werk van Hickel als exemplarisch nemen, dan blijkt het in wezen te gaan om de verhouding tussen overvloed en schaarste. Kapitalisme creëert kunstmatige schaarste. Als gevolg daarvan verschijnt groei als manier om het algehele welzijn te verhogen. Schaarste is dus niet alleen constitutief voor de kapitalistische productiewijze en daarmee onoverkomelijk daarbinnen, maar is bepalend voor hoe we welstand überhaupt waarnemen – namelijk als méér: meer geld, meer spullen, meer opties. Omdat de groei-imperatief (met alle ecologische catastrofes van dien) voortkomt uit kunstmatige schaarste, beweert degrowth dat de sociale transformatie van schaarste in overvloed de vereiste is voor een ecologisch verantwoorde productiewijze. In de woorden van Hickel: ‘[d]egrowth calls for abundance in order to render growth unnecessary.’ Het antikapitalistische project heeft, kort gezegd, een geheel andere conceptie van menselijk welzijn nodig; een waarin overvloed, zoals Aaron Benanav het formuleert, een sociale relatie is. En dus niet iets wat pas door een bepaald technologisch ontwikkelingspeil mogelijk wordt gemaakt, zoals Huber en Phillips lijken te denken.
Je kan het hier natuurlijk mee oneens zijn, maar de inzet moet duidelijk zijn om een serieuze discussie te hebben. Huber en Phillips gaan hier echter volledig aan voorbij. Hun artikel staat zo bol van de (opzettelijke?) misinterpretaties, dat ik geen ruimte heb om overal bij stil te staan. Ik zal me hier dan ook beperken tot enkele van de meest in het oog springende.
De metabolische breuk
Het centrale concept binnen het ecomarxisme is de ‘metabolic rift,’ een breuk in de stofwisseling met de natuur als gevolg van de op private winst georiënteerde productiewijze van het kapitalisme. Dit concept is ontleend aan Marx’ onderzoek naar de bodemverschraling als gevolg van industriële landbouw. Voedingsstoffen werden op onverantwoorde schaal aan de bodem onttrokken, die daardoor verarmde en steeds minder opbracht. Technologische vooruitgang sloeg om in zijn tegendeel. Het kapitalisme is zich niet bewust van de breuk in het metabolisme, en creëert zijn eigen doodgraver in de vorm van dood land.
Huber en Phillips beweren nu dat dit idee van een metabolische breuk een wetenschappelijk onverantwoorde aanname over een soort oorspronkelijke balans binnen de natuur is, die eigenlijk helemaal nooit heeft bestaan. Bovendien heeft de wetenschappelijke vooruitgang tot een groene revolutie geleid die de landbouwproblematiek te boven kwam.
Huber en Phillips verwijzen in dit verband naar de Duitse scheikundige Fritz Haber, bedenker van de methode om stikstof aan de atmosfeer te onttrekken en zo op ongekende schaal synthetische meststoffen te produceren, wat tot de eliminatie van hongersnood heeft geleid. Haber staat hier symbool voor het technologische vermogen om ecologische grenzen te overschrijden; grenzen die dus niet absoluut blijken te zijn.
Wat de twee critici echter niet vermelden, is dat Haber ook de uitvinder van chloor- en mosterdgas was. Tijdens de Eerste Wereldoorlog overzag hij als officier in het Duitse leger de eerste inzet van dit nieuwe wapen. En daar bleef het niet bij. In de jaren dertig ontwikkelde Haber een pesticide op basis van cyaankali. Hij noemde het Zyklon-B. Terwijl hij als jood gedwongen was om nazi-Duitsland te ontvluchten, werd zijn uitvinding enkele jaren na zijn dood gebruikt voor de gaskamers.
Het levensverhaal van Fritz Haber illustreert op sinistere wijze wat Horkheimer en Adorno met de ‘dialectiek van de Verlichting’ bedoelden. De technieken van natuurbeheersing slaan om in de middelen van de meest extreme heerschappij over mensen. De Verlichting, of het rationele denken, maakt – in tegenstrijd met haar emancipatoire potentieel – een nooit eerder vertoonde vernietiging mogelijk. Huber en Phillips zouden hier tegenin brengen dat als de productiemiddelen waren gesocialiseerd, dit soort rampen niet zou plaatsvinden. En ja, aan die hoop moeten we vasthouden. Maar het is ook een wat gemakzuchtige gedachte om te veronderstellen dat in de socialistische toekomst de destructieve kant van de moderne natuurbeheersing spoorslags verholpen zou zijn. We hebben een diepgaander begrip nodig van de verwevenheid van moderne technologie met ecologische schade en maatschappelijke onvrijheid. Huber en Phillips scheren echter aan deze kwestie voorbij.
Destructieve krachten
Dat heeft alles te maken met hun interpretatie van het historisch materialisme als theorie die het kapitalisme als noodzakelijk voorstadium van het communisme beschrijft. Het is op dit punt dat Saito misschien wel het meest afwijkt van de gangbare zienswijze. Huber en Phillips beroepen zich op wat ze het ‘klassieke marxisme’ noemen, de versie van het historisch materialisme die zijn meest beknopte weerslag kreeg in Marx’ Voorwoord bij de kritiek van de politieke economie. Het is het bekende verhaal: de bestaande eigendomsverhoudingen gaan vroeg of laat een rem vormen op de ontwikkeling van de productiekrachten, zodat een revolutie onvermijdelijk wordt die tot nieuwe eigendomsverhoudingen leidt, waarbinnen die productiekrachten tot volle wasdom kunnen komen. De nieuwe maatschappij wordt dus altijd geboren uit de schoot van de oude; het communisme volgt op het kapitalisme als de superieure organisatievorm van het nu nog slechts sluimerende productiepotentieel. Laten we dit het productiekrachten-marxisme noemen.
Wat echter uit de dialectiek van de Verlichting blijkt, is dat in de schoot van de kapitalistische moderniteit niet slechts productieve, maar destructieve krachten rijpen, iets wat Marx en Engels in De Duitse ideologie nog expliciet zo benoemen. Het is in wezen dit inzicht dat in het begrip van de ‘metabolic rift’ tot uitdrukking komt. Dat concept heeft niks te maken met de veronderstelling van een harmonie in de natuur. Het gaat om het feit dat menselijke samenlevingen voor hun reproductie afhankelijk zijn van een bepaalde (historisch veranderlijke) stofwisseling met de natuurlijke wereld. Ecosystemen zijn afhankelijk van een circulatie van organisch en anorganisch materiaal, en een ontwrichting van die uitwisseling kan tot het verval van het systeem leiden. De cyclische ritmes van de natuur lijden onder de lineaire accumulatiedrift van het kapitaal.
En dat is wat er nu, in het tijdperk van de klimaatcrisis, op ongekende schaal gebeurt. De mede door Fritz Haber mogelijk gemaakte Groene Revolutie heeft tot gigantische monoculturen geleid, die niet alleen ten koste gaan van biodiversiteit en wilde natuur, maar ook kwetsbaar zijn voor ziektes vanwege de genetische verschraling, wat op termijn juist de voedselvoorziening in gevaar brengt.3 Het is onduidelijk hoe de socialistische turboproductie die Huber en Phillips bepleiten, dit zou tegengaan. De collectieve verandering van ons dieet, specifiek in het Mondiale Noorden, moet hier een rol in spelen – minder vlees, minder glastuinbouw, minder export. Met andere woorden, een gecoördineerde wijziging van onze verhouding tot natuurlijke limieten. Degrowth dus.
Ook de enorme boost van groene technologie die Huber en Phillips voorstaan, is verbazingwekkend, gezien de zeldzame grondstoffen die daarvoor nodig zijn. De delving daarvan leidt tot ecologische verwoesting en de verdrijving van inheemse volkeren, zoals in Chili en Zweden, en tot gewapende conflicten in bijvoorbeeld Congo. Bizar genoeg suggereren de twee critici dat we – ‘in our era of space-faring’ – die grondstoffen dan maar van andere planeten moeten halen. Ook hier is een doelbewuste, grootschalige verandering van ons gebruik van bestaande middelen – hergebruik en vermindering – waarschijnlijk effectiever. Initiatieven zoals Permacomputing zijn hier al volop mee aan het experimenteren.4 Maar Huber en Phillips hangen liever de droom van een socialistisch SpaceX aan.
Eurocentrisme
Saito meent, als marxist, dat alleen een socialistische verandering van de eigendomsverhoudingen toereikend zal zijn om de ecologische vernietiging een halt toe te roepen. Maar de vraag waar het om draait, is of Marx meende dat het kapitalisme de noodzakelijke voorwaarde daartoe is. Met andere woorden, of de door het kapitalisme ontwikkelde productiekrachten de enige mogelijke basis vormen voor een communistische maatschappij. Saito’s punt is dat de vroege Marx dat inderdaad dacht, maar dat de late Marx daar niet meer zo zeker van was.
Wat Huber en Phillips binnen deze context negeren, is Saito’s voortreffelijke analyse van Marx’ aanvankelijke eurocentrisme, en hoe hij dat later bijstelt. Volgens de bekende kritiek van Edward Said in Orientalism maakt Marx zich schuldig aan klassieke Europese vooroordelen over (onder meer) de vermeende Aziatische stilstand. Het tekstuele bewijs hiervoor is eenduidig. Het Britse koloniale bewind in India, hoe wreed en onrechtvaardig ook, was volgens Marx in feite het ‘onbewuste werktuig van de geschiedenis,’ omdat alleen de sociale dynamiek van de industriële maatschappij de basis biedt voor een maatschappelijke omwenteling die zich van de premoderne achterlijkheid bevrijdt. De Aziatische samenleving kent namelijk vanuit zichzelf ‘geen geschiedenis.’
De implicatie van het productiekrachten-marxisme is, strikt genomen, dat kapitalisme en imperialisme noodzakelijke interventies zijn in sociale verbanden die over geen eigen historische agency beschikken. Anders gezegd, de gewelddadige introductie van de Europese kapitalistische moderniteit is jammer, maar in feite de enige manier voor Aziatische samenlevingen om zichzelf te emanciperen (iets wat overigens in de Sovjet-Unie tot uiting kwam in de gewelddadige sedentarisatie van de als improductief beschouwde nomadische volkeren van Centraal-Azië5).
De fout die Marx hier maakt, is makkelijk te doorzien. Hij presenteert de transitie van het Europese feodalisme naar het kapitalisme als model voor de socialistische revolutie waar ook ter wereld. En dat werkt weer een grof soort developmentalism in de hand: ‘achtergebleven’ economieën moeten allemaal hetzelfde ‘ontwikkelingspad’ afleggen langs de lijn van de meer ‘geavanceerde’ economieën. Deze opvatting blijft niet beperkt tot zijn journalistieke geschriften. Zo legt Marx in het voorwoord bij Het Kapitaal uit dat de meer industrieel ontwikkelde landen aan de minder ontwikkelden slechts het ‘beeld van hun eigen toekomst’ tonen. Er bestaat dus ontegenzeggelijk een sociaal-evolutionaire kijk op de menselijke geschiedenis binnen Marx’ werk – een geschiedenis van stadia die slechts één ontwikkelingsrichting kent, en die voor alle menselijke samenlevingen dezelfde is, en waarin het westerse kapitalisme het verst voortgeschreden is.
Het productiekrachten-marxisme berust daarmee op een onhoudbare lineaire voorstelling van de geschiedenis en op een even onhoudbaar eurocentrisch model van historische ontwikkeling.
Wegen door de geschiedenis
Maar Saito laat zien dat Marx na publicatie van Het Kapitaal van opvatting verandert. Dat blijkt het duidelijkst uit de beroemde brief aan Zasulitsj – de Russische revolutionair die aan Marx opheldering vroeg over het standpunt of de Russische samenleving eerst, zoals de les van Het Kapitaal lijkt te zijn, door het kapitalistische stadium moet gaan, of dat een directe overgang naar het socialisme ook mogelijk is. Als antwoord geeft Marx expliciet aan dat zijn analyse van de ontstaansgeschiedenis van het kapitalisme – in het kort: de oorspronkelijke accumulatie, oftewel de gewelddadige enclosures van de gemeenschappelijke grond, de commons – alleen op West-Europa van toepassing is. Het is, met andere woorden, geen universele geschiedenis, geen onvermijdelijk lot en geen noodzakelijke stap. Het is een historisch contingente gebeurtenis in een bepaald deel van de wereld. In West-Europe kan het communisme geen andere weg afleggen dan via het kapitalisme (omdat het er nou eenmaal is), maar voor andere landen geldt dit niet. Met andere woorden, Rusland kan het kapitalistische stadium overslaan en direct een socialistische samenleving verwerkelijken!
En die positie is ook logisch, gezien Marx’ etnografische studies hem in die fase van zijn leven meer inzicht hadden verschaft in de reëel bestaande communistische samenlevingsvormen uit pre- en niet-kapitalistische maatschappijen. De communale bezitsvorm en duurzame productiewijze van dergelijke maatschappijen – van de oude Germanen tot de Russische obshina, en van de Indiase pre-koloniale boerengemeenschappen tot inheemse stammen als de Iroquois/Haudenosaunee – dienden nu als historisch model voor hoe het communisme kon functioneren in de toekomst, en niet simpelweg als overwonnen stadium van premoderne stilstand.
En dat zou goed nieuws moeten zijn voor socialisten. Want in een wereld waarin het proletariaat zich in overgrote meerderheid in niet-westerse landen bevindt, is een multi-lineair, niet-eurocentrisch beeld van de geschiedenis een cruciale voorwaarde voor de zeggingskracht van het socialisme.
Maar Huber en Phillips doen er alles aan om het belang van deze fundamentele heroriëntatie te relativeren. De ‘mensheid als geheel’, zo citeer ik de twee critici letterlijk, heeft het kapitalisme nodig om communistisch te kunnen worden. Je kan je afvragen waarom je uit alle macht aan dit idee zou willen vasthouden.
Het antwoord op die vraag is te vinden in een boek van Phillips uit 2015, getiteld ‘Austerity Ecology & The Collapse-porn Addicts: A Defence Of Growth, Progress, Industry And Stuff.’ De merkwaardige Steven-Pinker-achtige titel verraadt de werkelijke loyaliteit van de auteur. Door industrie, vooruitgang, economische groei en zelfs de beschaving als zodanig op één hoop te gooien, plaatst de auteur zich in de traditie van een soort negentiende-eeuws Verlichtingshumanisme dat niet alleen hopeloos verouderd is, maar hem ook dwingt tot het standpunt dat de Europese moderniteit in feite de enige bron van menselijke emancipatie is. Dat dit idee – na het kolonialisme, fascisme, en stalinisme – voor veel mensen niet meer dezelfde aantrekkingskracht uitoefent, lijkt Phillips simpelweg niet te kunnen begrijpen. In plaats daarvan bepleit hij dat we ‘onze moderniteit moeten accelereren’ als reactie op het Antropoceen. Het gevolg is dat Phillips, en Huber in zijn verlengde, meer bezig zijn met het verdedigen van de zegeningen van het kapitalisme dan met het versterken van bestaande antikapitalistische initiatieven, die meer kritiek te verduren krijgen dan het kapitalisme zelf.
Uit Marx’ tekst blijkt in ieder geval met name de hoop dat de Russische boerencommunes het kapitalisme bespaard zal blijven. Ruslands eigen transitie naar het communisme zou in de eerste plaats een verzet tegen het oprukkende, mondialiserende kapitalisme moeten zijn, dat dus niet als voorwaarde maar als hindernis voor de maatschappelijke emancipatie wordt geduid. Huber en Phillips, met hun gehamer op de noodzaak van het kapitalisme, scharen zich onwillekeurig achter de geschiedschrijving van de overwinnaars.
Machines en de maatschappelijke verhoudingen
Dit alles roept natuurlijk een vraag op die aan de kern van het socialistische project raakt, en het is daarom niet verwonderlijk dat Huber en Phillips zo gealarmeerd reageren op Saito’s herziening van Marx. Als het productiekrachten-marxisme met zijn eurocentrische bagage en lineaire kijk op de geschiedenis niet langer houdbaar is, hoe moeten we ons dan de overgang naar een communistische productiewijze voorstellen?
Hier is de interpretatie van wat productiekrachten en hun ontwikkeling precies zijn, cruciaal. Hebben we het over min of meer neutrale technologische, industriële, organisatorische vermogens, die weliswaar door de kapitalisten worden ontwikkeld maar door de socialistische revolutie als het ware afgepakt kunnen worden – werktuigen die ook voor een ander doel ingezet kunnen worden? Of zijn het in wezen kapitalistische instrumenten die we niet zonder meer voor het socialistische karretje kunnen spannen? De eco-activist (en, voor de volledigheid, trotskist) Andreas Malm heeft een diepgravende studie aan deze vraag gewijd.6
Centraal in die studie staat de stoommachine, hét symbool van de industriële revolutie en de burgerlijke klassenheerschappij. Volgens Malm meende Marx aanvankelijk dat de stoommachine een voorwaarde voor de kapitalistische productieverhoudingen was. Uit die zienswijze spreekt een vorm van technologisch determinisme: geef mij de stoommachine, en ik geef je de industriële kapitalist. Door technologische innovatie (oftewel, door de ontwikkeling van de productiekrachten) ontstaan er nieuwe maatschappelijke verhoudingen. De machine komt eerst. En met die machine vergroot ‘de mens’ zijn heerschappij over de natuur, die hij naar eigen inzicht kan manipuleren.
De impact van dit denkbeeld op de vroege socialisten is enorm geweest, zoals Malm laat zien. Pas als de machine gesocialiseerd zou worden, zou het proletariaat zich werkelijk kunnen emanciperen: van de dwang van de kapitalist net zo goed als van de dwang van de natuur. De moderne natuurbeheersing zal door het socialisme dus alleen maar verder worden doorgevoerd.
Maar Marx komt er gaandeweg achter dat zijn vroege analyse niet klopt. De stoommachine stond niet aan de wieg van de kapitalistische verhoudingen, maar was de oplossing voor een probleem dat met de reeds bestaande kapitalistische verhoudingen ontstond: de noodzaak van een continue energievoorziening, en de concentratie van de werkers op één, beheersbare, plek (problemen die met de oude watermolen niet opgelost konden worden). De stoommachine is dan niet zozeer een neutraal stuk techniek, maar het specifiek voor dat doel ontwikkelde instrument van klassenheerschappij. De sociale relaties komen eerst! De industriële machinerie blijkt in de eerste plaats een vijandige kracht tegenover de werkers te zijn, een bondgenoot in de strijd van het kapitaal om de arbeid aan zich te onderwerpen. Het is om die reden dat Marx in vele passages in Het Kapitaal uiterst sympathiek staat tegenover de neiging van arbeiders om machines te lijf te gaan.
Daarmee is het probleem op scherp gesteld. Als de industriële machinerie in feite de materiële neerslag van de sociale verhoudingen van klassendominantie vormt, dan is het een heel stuk minder duidelijk hoe de ‘vrijmaking’ van de productiekrachten bijdraagt aan de emancipatie van de werkende klasse. Hoe moeten we ons de beloofde contradictie tussen de machine en de eigendomsverhoudingen voorstellen als beide gezamenlijk worden ontwikkeld binnen het kader van de klassenheerschappij? Wat garandeert de historische onvermijdelijkheid hiervan? En zou de ‘people’s steam engine,’ zoals Malm het met een vleugje ironie noemt, minder ecologisch schadelijk zijn dan die van de bourgeoisie?
Sociale creativiteit
Een mogelijk antwoord op deze vragen ligt echter al vervat in de probleemstelling zelf. Het feit dat de sociale verhoudingen voorafgaan aan de machine, is hier doorslaggevend. Wat als we de revolutionaire omwenteling van de maatschappij niet langer via het primaat van de productiekrachten beschouwen? Wat als de revolutionaire impuls uit een andere bron vloeit?
Een aanknopingspunt voor een veranderde zienswijze is te vinden in wat David Graeber als sociale creativiteit begreep.7 Met die term doelde hij op het vermogen van mensen om ‘nieuwe sociale vormen’ te creëren. Een vermogen dat volgens hem aan de basis ligt van alle maatschappelijke relaties, en dat, zij het in verschillende gradaties, in wezen altijd revolutionair is – van, in zijn woorden, het smeden van een nieuwe vriendschap tot het nationaliseren van een bank.
Ik denk dat deze visie op het revolutionaire handelen als sociale creativiteit niet in strijd is met het klassiek socialistische streven om de productiemiddelen in collectief eigendom te transformeren en zo de klassenmaatschappij af te schaffen. Het is meer zo dat het accent wordt verplaatst naar de vraag wat we willen bereiken met die eenmaal gecollectiviseerde productiemiddelen. En, bovenal, hoe we daarachter dienen te komen binnen een kapitalistische maatschappij die onze verbeelding inperkt door duizend vormen van uitbuiting en ideologie.
Revoluties gebeuren, volgens Graeber, ‘in reverse.’ Niet met één plotsklapse omwenteling waarna alles volledig anders zal zijn; iets wat de queercommunistische auteur Bini Adamczak in haar boek Beziehungsweise Revolution als de ‘fetisj van revolutie’ omschreef (en wat volgens haar analyse van de vroege Sovjet-Unie tot ‘postrevolutionaire depressie’ leidde). Maar door een soms decennia lang volgehouden strijd op het maatschappelijke vlak om de sociale relaties – onafhankelijk van wie de staatsmacht bezit – te veranderen. Daarom beschouwt Graeber bijvoorbeeld het feminisme als een waarachtige revolutionaire kracht met daadwerkelijk behaalde resultaten, zonder dat er een overname van het staatsapparaat aan te pas is gekomen. En om een beetje een sprong te maken: Huey P. Newton, de oprichter van de Black Panther Party, blikt in zijn memoires terug op de gemeenschappelijk verzorgde ontbijtprogramma’s als belangrijkere bijdrage aan de revolutie dan het gewapende verzet. De revolutie, schrijft hij, is geen (enkelvoudige) actie maar een proces. Dat wil zeggen: de militante, antiracistische en anti-imperialistische strijd komt tot uiting middels de gemeenschappelijke transformatie van het alledaagse leven.
Om weer terug te keren naar Saito en zijn critici: wat heeft dit alles met het idee van degrowth-communisme te maken? Ik denk dat voor ecologie hetzelfde geldt als voor feminisme en voor antiracisme: als emancipatoir streven is het incompleet zolang er geen collectieve controle over de productiemiddelen bestaat. Maar ik denk ook dat het omgekeerde nog veel schadelijker is. Het stalinisme was het gedrocht van een staat die volledige economische beheersing combineerde met de verplettering van de sociale creativiteit die die beheersing pas betekenis geeft.
Als degrowth in de kern de sociale transformatie van schaarste in overvloed behelst, dan kunnen we het zien als een streven dat onafhankelijk van het staatsapparaat nagejaagd kan worden, in anticipatie, in voorbereiding, en als experiment. Het betekent dat we niet hoeven te wachten tot er eindelijk eens een contradictie gaat optreden, tot de ijzeren wetmatigheid van de geschiedenis ten langen leste haar werk gaat doen, of totdat de staat een eco-accelerationistisch programma ontvouwt. Het betekent dat we gemeenschappelijk gestalte kunnen geven aan een leven dat niet langer in strijd is met de ecologische voorwaarden van dat leven. De productiekrachten die daarbij horen, volgen uit de vraag wat nodig is voor de gelijkheid als maatschappelijke overvloed – voor wat Kristin Ross in haar studie naar de Parijse Commune beschrijft als communal luxury.
Saito’s grote theoretische verdienste is dat hij afrekent met de notie van de productiekrachten als onafhankelijke variabele van de historische ontwikkeling. Bovenal wil hij laten zien dat Marx zich onder welvaart en productiekrachten iets geheel anders voorstelde dan de rechtlijnige ontwikkeling van het vermogen om dingen te produceren – dat is slechts de burgerlijke warenvorm van rijkdom, die in feite tot verarming leidt. Het is misschien wel Marx’ meest fundamentele intuïtie, die van de vroege Economisch-filosofische manuscripten helemaal tot aan de late etnografische geschriften steeds terugkeert. Ware rijkdom is in feite het geheel van menselijke behoeftes, capaciteiten, plezier, en creativiteit, zoals die in een vrije en niet vervreemde uitwisseling tot stand komen. De verarming van de burgerlijke samenleving is een effect van de vorm die rijkdom in een dergelijke samenleving aanneemt. De ‘ontketende productiekrachten’ van het communisme zijn dan ook niet de overtreffende trap van het kapitalistische productiepotentieel in materieel opzicht. Ze zijn de bevrijding van het menselijke vermogen om de maatschappelijke verhoudingen in autonomie en gelijkwaardigheid zelf vorm te geven.