Categorieën
Politiek

De geheimen die de Amerikaanse regering blijft verbergen

Oorspronkelijke tekst (Engels): The Nation, 31 augustus 2023

fotografie: National Security Archive

door Peter Kornbluh

Peter Kornbluh, die al lange tijd bijdragen aan The Nation levert over Cuba, is co-auteur, samen met William M. LeoGrande, van Back Channel to Cuba: The Hidden History of Negotiations Between Washington and Havana. Kornbluh is ook de auteur van The Pinochet File: A Declassified Dossier on Atrocity and Accountability.

Vijftig jaar na de militaire coup die Salvador Allende ten val bracht en de dictatuur van Pinochet inluidde, zijn er nog steeds topgeheime documenten over de rol van de VS die openbaar gemaakt moeten worden

Op 25 augustus jl. plaatste de Central Intelligence Agency stilletjes twee documenten over de militaire staatsgreep in Chili op zijn website, die een halve eeuw lang topgeheim waren gehouden: de President’s Daily Brief (PDB) voor de ochtend van 11 september 1973 – de dag van de coup – en die voor 8 september 1973, toen het Chileense leger de laatste hand legde aan zijn plannen om de democratisch gekozen regering van de socialist Salvador Allende omver te werpen. De nieuw vrijgegeven documenten bleken bijna onmogelijk te vinden en te lezen op de CIA website, verscholen tussen tientallen andere eerder vrijgegeven PDB’s. Uiteindelijk stuurde het State Department een persbericht uit met de links. Het vrijgeven van de PDB’s was ‘in overeenstemming met ons streven naar meer transparantie,’ aldus het persbericht. ‘We blijven ons inzetten om samen te werken met onze Chileense partners om te proberen aanvullende informatiebronnen te vinden om ons bewustzijn van belangrijke gebeurtenissen in onze gezamenlijke geschiedenis te vergroten.’

Nu het vijftig jaar geleden is dat de staatsgreep plaatsvond, zal die toewijding op de proef worden gesteld als de Chilenen en hun regering proberen aanvullende geheime documenten te verkrijgen over de rol van de VS bij het ondermijnen van de democratie en het steunen van de dictatuur in Chili. Deze week had een delegatie van Chileense congresleden van de Socialistische Partij een ontmoeting met de Amerikaanse ambassadeur Bernadette Meehan om bij haar te lobbyen voor het vrijgeven van de resterende geheime documenten over Chili; eerder deze maand stemde het Chileense Congres bijna unaniem voor het verzoek aan het ministerie van Buitenlandse Zaken om nog immer geheime documenten op te vragen over de ‘interventie van de VS in de soevereiniteit van Chili voor, tijdens en na de staatsgreep van 1973.’ En de Chileense regering van Gabriel Boric heeft al een beroep gedaan op de regering-Biden voor een speciaal gebaar van ‘declassificatie-diplomatie’ ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van de coup. ‘Wij weten nog steeds niet wat president Nixon op zijn bureau zag liggen op de ochtend van de militaire staatsgreep,’ verklaarde de Chileense ambassadeur in Washington, Juan Gabriel Valdés, in een interview voordat de PDB’s werden vrijgegeven. ‘Er zijn details die interessant blijven voor [de Chilenen], die belangrijk zijn voor ons om onze eigen geschiedenis te reconstrueren.’

Gecensureerde geschiedenis

Tussen de documenten op het bureau van president Nixon op de ochtend van 11 september 1973 lag het PDB – een dagelijkse samenvatting van CIA-gegevens die drie paragrafen bevatte over de eerste salvo’s van de militaire coup in Chili. Vijftig jaar nadat Nixon het las, weten we eindelijk wat erin stond – heel weinig. De informatie die aan de president werd gegeven over het begin van de staatsgreep was dubbelzinnig en foutief. ‘Hoewel militaire officieren in toenemende mate vastbesloten zijn om de politieke en economische orde te herstellen, ontbreekt het hen mogelijk nog steeds aan een effectief gecoördineerd plan dat munt zou kunnen slaan uit de wijdverbreide burgeroppositie,’ vermeldde het PDB ten onrechte. ‘President Allende, van zijn kant,’ stelde het PDB eveneens, ‘hoopt nog steeds dat temporiseren een krachtmeting zal kunnen afwenden.’
Maar Nixon had tevens toegang tot veel meer gedetailleerde en dramatische informatie. Een speciale ‘CRITIC’ – Critical Advance Intelligence Cable – van de CIA, die op 10 september met spoed zou zijn verspreid onder de hoogste niveaus van het Witte Huis, bevatte concrete informatie over datum, tijd en plaats van de geplande staatsgreep; een andere topgeheime CIA-memo die het Witte Huis in de ochtend van 11 september bereikte, bevatte een dringend verzoek van ‘een sleutelfunctionaris in de militaire groep die van plan was president Allende omver te werpen,’ waarin werd gevraagd ‘of de Amerikaanse regering het Chileense leger te hulp zou kunnen komen als de situatie moeilijk zou worden.’ Hoe de president van de Verenigde Staten op dat verzoek heeft gereageerd is één van de details van de geschiedenis van de staatsgreep die onbekend zijn gebleven.
Deze dramatische CIA-documenten behoren tot de duizenden geheime documenten over Chili die al zijn vrijgegeven. Chili is een van de best gedocumenteerde gevallen van geheime interventie van de VS met het oog op ‘regime change.’ Na de arrestatie van Pinochet in Londen in 1998 wegens mensenrechtenschendingen werden honderden operationele CIA-documenten eindelijk vrijgegeven in het kader van een speciaal ‘Chili Declassification Project,’ in opdracht van president Bill Clinton, samen met ongeveer vierentwintigduizend andere dossiers van het Witte Huis, de NSC, de FBI en het State Department over de rol van de VS in Chili tussen 1970 en 1990. In 2016 gaf president Obama opdracht tot een speciale vrijgave van topgeheime documenten over de rol van generaal Pinochet als het brein achter de terreurdaad waarbij de voormalige Chileense ambassadeur Orlando Letelier en zijn jonge collega Ronni Karpen Moffitt in september 1976 in Washington D.C. werden vermoord.
En toch zijn er een halve eeuw later nog steeds zeer geheime documenten die de Amerikaanse regering geheim houdt en die belangrijke details zouden kunnen onthullen over wat zij deed in en wist over Chili.

Geheime samenwerking met derde landen

Een van die geheimen is hoe de CIA eind 1970 de Australische inlichtingendienst ASIS benaderde en vroeg om geheime ondersteuning in Santiago om zijn Chileense agenten te helpen managen. De CIA heeft geen enkel document over deze unieke clandestiene samenwerking openbaar gemaakt; we weten er alleen van dankzij de inspanningen van een vasthoudende Australische hoogleraar, Clinton Fernandes, die enkele jaren geleden in Canberra een transparantierechtzaak aanspande tegen de ASIS. Zijn juridische petitie resulteerde in het vrijgeven van administratieve documenten – documenten over de meer alledaagse kant van het opzetten van een spionage-‘station’ in Santiago, zoals huurovereenkomsten en de aanschaf van kantoorapparatuur en voertuigen voor twee agenten. Zowel de CIA als de ASIS blijft operationele documenten verbergen, waaronder talrijke inlichtingenrapporten van de Australische geheime agenten aan hun CIA-tegenhangers over ontmoetingen met Chileense agenten die ingebed waren in het leger, de krant El Mercurio – die door de CIA werd gefinancierd – en de christen-democratische partij, naast andere belangrijke organisaties in Chili die banden hebben met de CIA.
Op dezelfde manier blijft de regering van de Verenigde Staten gegevens achterhouden over de sleutelrol van Brazilië in het ondermijnen van de regering-Allende en het helpen installeren van het regime van Pinochet – het onderwerp van een nieuw boek, El Brasil de Pinochet, van de Braziliaanse verslaggever Roberto Simon. Na de inauguratie van Allende gaf president Nixon specifiek opdracht om het Braziliaanse militaire regime in het geheim te benaderen voor steun aan de Amerikaanse inspanningen om de regering van de Unidad Popular te ondermijnen. Er zijn geen Amerikaanse documenten vrijgegeven over deze vroege communicatie, maar een onthullend memorandum van een Oval Office-ontmoeting in december 1971 tussen Nixon en de Braziliaanse militaire leider generaal Emílio Garrastazu Médici geeft aan dat er een zekere mate van samenwerking kan zijn ontstaan.
Tijdens de ontmoeting vertelde Médici Nixon dat Allende omvergeworpen zou worden ‘om dezelfde redenen als Goulart in Brazilië’ en ‘maakte hij duidelijk dat Brazilië naar dit doel toe werkte,’ volgens een geheime samenvatting van het gesprek. Nixon antwoordde ‘dat het heel belangrijk was dat Brazilië en de Verenigde Staten op dit gebied nauw samenwerkten,’ en hij bood ‘discrete hulp’ en geld aan voor Braziliaanse operaties tegen de regering-Allende. De twee leiders kwamen overeen om een geheim kanaal op te zetten voor communicatie over de operaties tegen Allende, maar als dat kanaal ooit werd gebruikt, hebben noch de Amerikaanse noch de Braziliaanse regering de berichten vrijgegeven die er doorheen gingen.

Brazilië werd het allereerste land dat de militaire junta in Chili officieel erkende – een diplomatieke operatie die werd gecoördineerd met de regering-Nixon, die wilde vermijden het nieuwe regime dat zij clandestien aan de macht had geholpen, meteen te omarmen. Maar Washington draaide al snel de kraan open voor Amerikaanse economische, militaire en politieke hulp, waarvan een deel heimelijk was, om Pinochet te helpen zijn gewelddadige bewind te consolideren. De CIA financierde bijvoorbeeld in het geheim een speciale delegatie van christendemocraten die door Europa reisde om de staatsgreep publiekelijk te rechtvaardigen tegenover de internationale gemeenschap. De Amerikaanse documenten over deze kleine maar belangrijke propaganda-operatie na de staatsgreep blijven ontoegankelijk.

CIA en DINA

Noch zijn er ooit een heleboel geheime dossiers vrijgegeven over de hulp van de CIA bij de ontwikkeling van de Chileense inlichtingendienst DINA tot het repressieve apparaat dat het is geworden. In februari 1974 stuurden Nixon en Kissinger een speciale afgezant, plaatsvervangend directeur van de CIA Vernon Walters, om Pinochet achter gesloten deuren te ontmoeten in Santiago en ‘onze vriendschap en steun’ over te brengen, evenals ‘onze wens om op een discrete manier behulpzaam te zijn.’ Volgens een geheim verslag aan Kissinger over hun gesprek, vroeg Pinochet Walters en de CIA direct om te helpen bij DINA’s ‘vormende periode,’ en wees hij kolonel Manuel Contreras aan als ‘zijn sleutelfiguur.’ ‘Ik zei tegen hem dat we graag Contreras of iemand anders bij ons op bezoek zouden hebben,’ aldus Walters tegen Kissinger, ‘om te zien wat we konden doen om hen te helpen.’
Toch blijven de CIA-dossiers over Contreras’ eerste bezoek aan het Langley-hoofdkwartier in 1974, en over wat de CIA beloofde te zullen doen om de organisatorische vorming en operaties van DINA te ondersteunen, achter slot en grendel in de kluizen van het agentschap. De CIA heeft ook nog nooit één pagina van het personeelsdossier van Contreras vrijgegeven dat midden 1975 geopend werd, toen hooggeplaatste CIA-functionarissen besloten om de DINA-leider daadwerkelijk op de geheime loonlijst te zetten als informant/medewerker. De informatie die Contreras aan de CIA verschafte blijft topgeheim. Hetzelfde geldt voor de memoranda over de interne weerstand binnen het agentschap tegen het op de loonlijst zetten van Latijns-Amerika’s meest beruchte folteraar. De argumenten die daartegen werden aangevoerd, gaven de doorslag; al na een paar maanden liet het hoofd van het CIA-station in Santiago Contreras weten dat hij in feite ontslagen was! De geheime gegevens over deze dramatische episode zouden buitengewoon onthullend zijn, zowel voor de burgers van Chili als voor die van de VS.
Contreras en de DINA waren de drijvende kracht achter de lancering van Operatie Condor – een transnationale afspraak van de militaire regimes in onder meer Chili, Argentinië, Uruguay en Brazilië om hun inspanningen te coördineren om de burgerlijke en militante oppositie op te sporen en uit te schakelen. Omdat er buitenlandse inlichtingendiensten bij betrokken waren, heeft de CIA belangrijke historische gegevens achtergehouden, zoals hoe ze van Condor hoorde en welke acties ze ondernam als reactie op de doodseskaders van de geheime politie van Condor. Welke stappen de CIA zette in de nasleep van Condors meest beruchte terroristische operatie – de bomaanslag op 21 september 1976 in Washington, D.C., die Letelier en Moffitt het leven kostte – blijft ook gehuld in nevelen.
Op de veertigste verjaardag van de moord op Letelier en Moffitt in september 2016 maakte de CIA eindelijk een uitgebreid overzicht openbaar, uit 1987, van de eerste inlichtingen over de zaak, waarin ‘overtuigend bewijs wordt genoemd dat president Pinochet persoonlijk zijn chef van de inlichtingendienst opdracht gaf om de moord(en) uit te voeren.’ Maar de meeste van de ruwe inlichtingengegevens waarop dat vermoeden is gebaseerd, zijn zevenenveertig jaar later nog steeds geheim. Misschien nog belangrijker is dat de bewijsdossiers van een groot onderzoek van het ministerie van Justitie, uitgevoerd tijdens het laatste jaar van de regering-Clinton, waarin Pinochet werd aangewezen als de intellectuele auteur van een daad van internationaal terrorisme in Washington D.C., ook nog steeds niet openbaar zijn. Deze dossiers bevatten ruim veertig getuigenverklaringen die in Chili zijn afgenomen van handlangers van Pinochet, evenals een ontwerpaanklacht waarin het bewijs van zijn rol als brein achter een internationaal terroristisch complot is samengevat. Deze documentatie is niet alleen relevant voor Chili, waar ultrarechts zijn pogingen voortzet om Pinochets criminaliteit goed te praten; zij kan ook bijdragen aan de inspanningen van de VS en andere landen om zichzelf te beschermen tegen toekomstige dreigingen van door staten gesponsord internationaal terrorisme.

Tenslotte is er nog de kwestie van Pinochets persoonlijke corruptie. Een speciaal onderzoek van de Senaat naar ‘Money Laundering and Foreign Corruption’ in 2005 identificeerde financiële gegevens die ruim honderd buitenlandse bankrekeningen onthulden, aangemaakt met valse paspoorten van Pinochet onder namen als Augusto Ugarte en Jose Ramon Ugarte, naast andere verzonnen identiteiten, om ruim achtentwintig miljoen dollar aan onwettig verkregen geld te verbergen. Het bewijs van illegale winsten is overweldigend. Maar het Amerikaanse ministerie van Handel blijft nog meer bankgegevens achterhouden die Chilenen en de wereld zouden kunnen herinneren aan de corruptie die gepaard ging met Pinochets repressieve dictatuur.

Het oordeel van de geschiedenis

Het vrijgeven van de Amerikaanse dossiers ‘bevordert de zoektocht naar de waarheid en versterkt de toewijding van onze naties aan democratische waarden,’ verklaarde Gloria de la Fuente, een ambtenaar van het Chileense ministerie van Buitenlandse Zaken, toen ze de regering-Biden bedankte voor haar inspanningen om in te gaan op het Chileense verzoek om documenten. Inderdaad, op een moment dat prominente en machtige Chilenen blijven volhouden dat Pinochet ‘een staatsman’ was en de realiteit van zijn barbaarse regime blijven ontkennen, kunnen deze documenten een directe rol spelen in het verdeeldheid zaaiende debat over de erfenis van de coup en de betekenis ervan voor de moderne Chileense samenleving in heden en toekomst. Nu Chili zijn verleden evalueert op deze vijftigste verjaardag van de coup, hebben zijn burgers recht op volledige openheid van zaken. Niet alleen de Verenigde Staten zouden zich moeten inzetten voor het vrijgeven van hun resterende gegevens, maar ook Brazilië, Australië en andere landen die een rol hebben gespeeld in het gewelddadige verleden van Chili.

Maar de Chilenen zijn niet de enigen die baat zullen hebben bij het openbaren van deze belangrijke geschiedenis. In een tijd waarin veel landen, waaronder de Verenigde Staten, geconfronteerd worden met de ernstige bedreiging die autoritaire regimes vormen voor het voortbestaan van democratische instellingen, blijft toegang tot de volledige historische gegevens over wat er in Chili is gebeurd van cruciaal belang voor ons allemaal.

Vertaling: Menno Grootveld

Categorieën
Politiek

Vijftig jaar na de coup in Chili gaat de zoektocht naar de waarheid door

Oorspronkelijke tekst (Engels): Al Jazeera, 6 september 2023

fotografie: Linkedin

door Lucia Newman

Lucia Newman woont in Buenos Aires en is redacteur Latijns-Amerika bij Al Jazeera. Zij heeft vele journalistieke prijzen gewonnen en ontving in 2001 de prestigieuze Edward R Morrow Award voor haar langdurige verslaggeving over Elian Gonzalez, het kind dat in 2000 het middelpunt was van een verhitte voogdij- en immigratiestrijd tussen de Cubaanse en Amerikaanse regering.

Terwijl de coup van 1973 nog steeds nadreunt, spreekt Al Jazeera met een man die aandringt op volledige openbaring van de rol van de VS in de opkomst en val van Augusto Pinochet

Vandaag is het vijftig jaar geleden dat op 11 september 1973 in Chili een staatsgreep werd gepleegd door generaal Augusto Pinochet, midden in de Koude Oorlog. Je zou kunnen denken dat er na een halve eeuw weinig meer te weten valt over de omstandigheden rond de omverwerping van ’s werelds eerste democratisch gekozen marxistische president, Salvador Allende. Maar nu er steeds meer details naar buiten komen over wat er is gebeurd, is niets minder waar.
Er is veel geschreven over de zeventienjarige dictatuur van Pinochet die volgde op de staatsgreep – vooral over de tienduizenden Chilenen die werden gemarteld, geëxecuteerd en met geweld uit de weg zijn geruimd. We weten ook dat de Verenigde Staten een rol speelden in het aandringen op de omverwerping van Allende en dat zij Pinochet steunden totdat hij te veel een blok aan het been werd.

Maar dankzij één man in het bijzonder komen we steeds meer fascinerende details te weten over hoe de staatsgreep werd beraamd en waarom: de Amerikaan Peter Kornbluh is sinds 1986 onvermoeibaar bezig geweest met het doorzoeken van geheime documenten over buitenlandse interventies van de VS in het algemeen en in Chili in het bijzonder. Het doel, zegt Kornbluh, is om zaken recht te zetten. ‘Het oordeel van de geschiedenis is een blijvende erfenis die het allemaal de moeite waard maakt,’ zegt hij tegen Al Jazeera.

Dossiers van de Amerikaanse overheid

Kornbluh is senior analist bij het National Security Archive, een instituut aan de George Washington University dat in 1985 werd opgericht door wetenschappers en journalisten om informatie te openbaren op basis van de Freedom of Information Act.

Als directeur van de Chili and Cuba Documentation Projects van het archief heeft hij ervoor gezorgd dat duizenden dossiers van de Amerikaanse overheid werden gedeclassificeerd. De topgeheime documenten van de CIA, het Witte Huis en het ministerie van Buitenlandse Zaken geven details over de coup in Chili in 1973 en over de uiteindelijke intrekking van de steun van Washington aan de dictatuur van Pinochet.
Kornbluh is nu terug in Chili om de bijgewerkte, Spaanstalige versie van zijn boek uit te brengen, The Pinochet File: A Declassified Dossier on Atrocity and Accountability, dat hij onlangs presenteerde voor een uitverkochte zaal in Santiago. De geheime documenten in het boek onthullen onder meer dat de financiële en politieke inspanningen van de regering van de Amerikaanse president Richard Nixon om Allende te destabiliseren al begonnen voordat de Chileense president aantrad.
Henry Kissinger, toenmalig nationaal veiligheidsadviseur van Nixon, gaf in augustus 1970 ‘opdracht tot een studie naar de gevolgen van een overwinning van Allende bij de komende presidentsverkiezingen,’ aldus Kornbluh. Terwijl de VS in beslag werden genomen door de Koude Oorlog, stelde Kissinger dat een democratisch gekozen socialistische regering in Chili een domino-effect zou kunnen veroorzaken in de hele regio en daarbuiten. En slechts enkele dagen nadat Allende zijn presidentschap op zich had genomen, ging een door Kissinger geschreven document van 5 november 1970 nog verder: ‘De verkiezing van Allende als president van Chili stelt ons voor een van de ernstigste uitdagingen ooit op dit halfrond.’
Tijdens een lunch deze week in Santiago vertelde Kornbluh me dat Chili één van de best gedocumenteerde gevallen is van geheime Amerikaanse interventie met het oog op regimeverandering. Honderden operationele documenten van de CIA werden uiteindelijk vrijgegeven in het kader van een speciaal Chili Declassificatieproject, in opdracht van voormalig president Bill Clinton. Nóg meer werden er beschikbaar gesteld onder president Barack Obama.
‘Het gaat om honderden operationele CIA-documenten en ongeveer vierentwintigduizend andere dossiers van het Witte Huis, de Nationale Veiligheidsraad, de FBI en het State Department over de rol van de VS in Chili van 1970 tot 1990,’ aldus Kornbluh. ‘Ze tonen aan dat Henry Kissinger zonder enige twijfel de belangrijkste architect was van de Amerikaanse inspanningen om de val van de regering-Allende te bewerkstelligen.’

Wat zeggen de documenten?

Geheime ontmoetingen van vertegenwoordigers van de Amerikaanse inlichtingendiensten met hooggeplaatste leden van het Chileense leger, waarbij financiële steun van de VS werd aangeboden om de inauguratie van Allende te voorkomen met wat uiteindelijk een mislukt militair coupplot bleek te zijn, zijn nu een feit dankzij de vrijgegeven documenten.
Een andere onthulling is de veel minder bekende rol die de toenmalige Braziliaanse militaire dictatuur speelde bij het bevorderen en vervolgens steunen van de militaire coup in Chili.
Kornbluh vertelt me hoe het hoofd van de Braziliaanse militaire junta, generaal Emilio Garrastazu Medici, in december 1971 naar het Witte Huis ging voor een ontmoeting met Kissinger en Nixon, en tegen hen zei dat Allende ‘zou vallen,’ net als de voormalige Braziliaanse president Joao Goulart.
Goulart werd afgezet tijdens een staatsgreep in 1964 die een eenentwintig jaar durend militair regime in Brazilië inluidde.
In een verbluffend, vrijgegeven Memorandum of Conversation van die ontmoeting, antwoordde Nixon: ‘Brazilië kan dingen doen die wij niet kunnen. Als er een discrete manier voor ons is om jullie de fondsen en middelen te geven om dat na te streven, dan moeten we dat doen.’ De Amerikaanse president stelde toen voor om een geheim kanaal op te zetten om hun gezamenlijke inspanningen te coördineren.
Jarenlang heb ik getuigenissen gehoord die de bewering ondersteunden dat Pinochet cruciale medewerking kreeg van de Braziliaanse dictatuur na de Chileense staatsgreep van 1973, inclusief ondervragings- en martelmethoden. Maar wat er gebeurde na de ontmoeting tussen Medici en Nixon in het Witte Huis is nog steeds niet openbaar gemaakt, noch in de VS, noch in Brazilië.

‘Chili dient als les’

Kornbluh heeft een openbare oproep gedaan aan de linkse Braziliaanse president Luiz Inacio Lula da Silva om het Braziliaanse leger te bevelen alle documenten te overhandigen die betrekking hebben op Chili tussen 1970 en 1990. ‘Wij hebben misschien wel vijfennegentig procent van de documenten over de rol van de VS in Chili, terwijl er in Brazilië geen sterke wetten zijn op het gebied van de vrijheid van informatie, en dus zijn er maar heel weinig inlichtingendocumenten boven water gekomen,’ zegt Kornbluh.
Hij zegt ook dat de Amerikaanse regering documenten blijft achterhouden over de centrale rol van Brazilië bij de steun aan het Pinochet-regime. Bovendien moeten geheime dossiers over de geheime hulp van de CIA aan Pinochet bij de ontwikkeling van zijn beruchte inlichtingendienst DINA nog worden vrijgegeven.
Kornbluh schreef onlangs ook over de manier waarop dossiers over een onderzoek van het Amerikaanse ministerie van Justitie tijdens het laatste jaar van de regering-Clinton,’ waarin Pinochet werd geïdentificeerd als de intellectuele auteur van een daad van internationaal terrorisme in Washington DC, eveneens buiten het bereik van openbaar onderzoek zijn gebleven.’ Hij verwijst hiermee naar de moord door middel van een autobom in 1976 op Allende’s minister van Defensie Orlando Letelier in de Amerikaanse hoofdstad, waar Letelier na de staatsgreep in ballingschap was gegaan.
Na ruim dertig jaar aandringen op openheid om de zaken recht te zetten, vraag ik Kornbluh of hij moe wordt van het vechten voor een volledig verslag van wat er in Chili is gebeurd. ‘Soms,’ antwoordt hij. ‘Maar dan kan ik het gewoon niet verdragen dat mij informatie wordt onthouden waar mijn land, Chili, en de hele regio recht op hebben. Vijftig jaar na de staatsgreep dient wat er in Chili is gebeurd als een les voor de wereld in een tijd waarin we een wereldwijde democratiecrisis doormaken.’

Vertaling: Menno Grootveld

Categorieën
Politiek

De blijvende tragedie van de Chileense staatsgreep

Oorspronkelijke tekst (Engels): The Guardian, 3 september 2023

fotografie: Linkedin

door Julian Borger

Julian Borger is redacteur bij The Guardian. Hij was eerder correspondent in de VS, het Midden-Oosten, Oost-Europa en op de Balkan. Zijn boek over de achtervolging en gevangenneming van oorlogsmisdadigers op de Balkan, The Butcher’s Trail, is gepubliceerd door Other Press.

De meedogenloosheid waarmee de gekozen regering van Salvador Allende in Chili werd afgezet, inspireerde militaire machtsovernames in heel Latijns-Amerika – maar gaf ook de mensenrechtenbeweging een impuls en bracht de duistere activiteiten van de CIA voor het voetlicht

Vijftig jaar na dato zijn de wonden die de staatsgreep van 11 september 1973 in de Chileense samenleving heeft achtergelaten nog steeds open. Gerechtigheid is ver te zoeken, geheimen blijven achter gesloten deuren en de lichamen van veel slachtoffers zijn nog steeds niet gevonden.
Op woensdag 30 augustus kondigde de Chileense regering een nieuw nationaal initiatief aan om de stoffelijke overschotten te vinden van 1.162 Chilenen die zijn verdwenen onder de dictatuur van Augusto Pinochet en nog steeds vermist zijn. In de meeste gevallen is het beste waar hun families op kunnen hopen fragmenten of sporen van DNA.
Nadat hij de democratisch gekozen socialist Salvador Allende had afgezet, liet Pinochet tegenstanders, sociale activisten en studenten opsluiten in het nationale stadion van Santiago en andere geïmproviseerde detentiecentra, waar bijna dertigduizend mensen werden gemarteld en ruim tweeëntwintighonderd mensen werden geëxecuteerd.
Het lichaam van Allende werd uit de gebombardeerde ruïne van het presidentiële paleis La Moneda gehaald. Algemeen wordt aangenomen dat hij liever zelfmoord pleegde dan gevangen te worden genomen door soldaten die trouw waren aan Pinochet, de bevelhebber van de strijdkrachten die hij een paar weken eerder zelf had aangesteld.
Bijna vijftienhonderd anderen verdwenen gewoon en sinds het einde van de junta in 1990 zijn er slechts driehonderdzeven mensen geïdentificeerd, waarna hun stoffelijke resten werden teruggegeven aan hun families. Vooruitlopend op de komende afrekening had Pinochet bevolen om de lichamen van de geëxecuteerden op te graven en in zee of in de krater van een vulkaan te dumpen. Onderzoekers hopen nu dat moderne technologie kan helpen bij het lokaliseren van massamoorden en tijdelijke begraafplaatsen waar misschien nog overblijfselen van de doden liggen.
Ariel Dorfman werkte als cultureel en persadviseur in La Moneda, en had geluk dat hij het overleefd heeft. De meeste personeelsleden van Allende werden in de eerste dagen na de staatsgreep geëxecuteerd.
‘Dit was een tragedie voor Chili, voor Latijns-Amerika en voor de wereld, omdat we probeerden een weg te openen naar een rechtvaardiger, radicaler samenleving, zonder geweld,’ aldus Dorfman, een romanschrijver, toneelschrijver en academicus, tegen de Observer.
Er zijn processen geopend in een laatste poging om de daders rekenschap te laten afleggen voordat ze van ouderdom sterven. Op maandag 28 augustus werden zeven voormalige militairen van tussen de 73 en 85 jaar jaar oud eindelijk gevangen gezet, nadat de strafkamer van het Chileense hooggerechtshof hun veroordelingen bevestigde voor de moord op Victor Jara, een gevierde volkszanger en Allende-aanhanger die werd gemarteld en daarna vierenveertig keer werd beschoten.
Veel details van de coup in 1973 en de daaropvolgende dictatuur zijn onbekend gebleven. Pinochet en de junta waren efficiënt in het vernietigen van bewijsmateriaal en de VS zijn terughoudend geweest in het vrijgeven van hun eigen gegevens, die in de loop der jaren druppelsgewijs boven water zijn gekomen. Onder druk van de huidige president van Chili, Gabriel Boric – een 37-jarige voormalige studentenactivist – en van progressieve Democraten in Washington zoals Alexandria Ocasio-Cortez, hebben de VS onlangs twee nieuwe documenten vrijgegeven: presidentiële inlichtingenbriefings aan Richard Nixon op de dag van de coup en drie dagen eerder.
Het is moeilijk te begrijpen waarom ze zo lang zijn achtergehouden. Ze bevestigen wat al algemeen was vastgesteld: dat de CIA de staatsgreep van 11 september 1973 niet rechtstreeks in scène had gezet. De presidentiële briefing van 8 september bevat berichten over een complot door marineofficieren, maar voegt eraan toe: ‘Er is geen bewijs van een staatsgreep door drie legeronderdelen.’

‘Mochten heethoofden bij de marine handelen in de overtuiging dat ze automatisch steun zullen krijgen van de andere legeronderdelen, dan zouden ze tot de ontdekking kunnen komen dat ze alleen staan,’ vertelde het document Nixon.
Zelfs op de dag van de coup zelf werd tegen Nixon gezegd dat, hoewel sommige legereenheden zich bij de actie leken aan te sluiten, ‘ze wellicht nog steeds geen effectief gecoördineerd plan hebben dat gebruik maakt van de wijdverspreide burgeroppositie.’
Jack Devine, die in 1973 als clandestiene CIA-agent in Chili werkte, zat op 9 september in een Italiaans restaurant in Santiago te lunchen toen hij het bericht kreeg dat hij naar huis moest bellen. Het was zijn vrouw, die hem vertelde dat er een staatsgreep op handen was.
Een van Devine’s bronnen, een zakenman en voormalig marineofficier, wilde het land verlatenen was er niet in geslaagd om de CIA-man te vinden, dus was hij naar zijn huis gegaan om aan mevrouw Devine te vragen zijn tip door te geven: ‘Het leger heeft besloten in actie te komen. Het gaat gebeuren op 11 september.’
Devine zegt tegen de Observer: ‘Dat was het eerste duidelijke teken dat er een staatsgreep op handen was, slechts een paar dagen van tevoren. We werden verrast. Dat is het eerste bewijs dat er iets op til was. En veel mensen in Washington en binnen de CIA geloofden het nog steeds niet.’

Het staat echter buiten kijf dat de VS hebben geholpen om de weg te bereiden voor de militaire machtsovername. Vanaf het moment dat Allende op 4 september 1970 werd verkozen aan het hoofd van de Unidad Popular-regering, begon het Witte Huis, onder leiding van Henry Kissinger, de nationale veiligheidsadviseur van Nixon, plannen te smeden om hem uit de weg te ruimen.
De CIA plande een staatsgreep in de daaropvolgende maand, nog voordat Allende zijn inauguratietoespraak kon houden. Amerikaanse spionnen vonden bereidwillige officieren en voorzagen hen van wapens, geld en garanties van Amerikaanse steun voor een militaire regering. Het complot leidde tot de moord op opperbevelhebber René Schneider, die de nieuwe president had gesteund, maar het lukte niet om Allende ten val te brengen toen samenzweerders in het leger zich terugtrokken.
In een telefoongesprek op 23 oktober vertelde Kissinger aan Nixon dat er ‘een wending ten slechte’ was geweest.
‘De volgende stap had een machtsovername moeten zijn, maar dat is niet gebeurd,’ zei hij en hij beschreef het Chileense leger als ‘een behoorlijk incompetente bende.’
‘Ze hebben geen ervaring meer,’ antwoordde Nixon.
Na het mislukken van de coup van 1970, aldus Devine, ‘stuurde Nixon specifieke instructies naar de CIA dat er geen coupplannen meer moesten worden beraamd.’ De Amerikaanse regering richtte zich in plaats daarvan op het ondermijnen van de regering-Allende, die met een kleine marge was gekozen en te maken had met aanzienlijke interne oppositie. Washington werkte samen met zijn bondgenoten in Latijns-Amerika om Chili’s toegang tot internationale financiering te blokkeren, haalde Amerikaanse bedrijven over om Chili te verlaten, manipuleerde de wereldprijs van koper, Chili’s belangrijkste exportproduct, en hielp stakingen in het land aan te wakkeren.
De regering-Nixon schaarde zich ook al snel achter de junta. Toen geschokte Amerikaanse diplomaten rapporten stuurden over de slachting die op de coup was gevolgd, zei Kissinger tegen zijn assistenten: ‘Ik denk dat we ons beleid moeten begrijpen – dat hoe onplezierig ze zich ook gedragen, deze regering beter voor ons is dan Allende was.’
Pinochet vond nóg een machtige vriend op het wereldtoneel toen Margaret Thatcher in 1979 in Groot-Brittannië werd gekozen. Zij herstelde Chili’s exportkredieten en hief het wapenembargo tegen het regime op, verkocht het straaljagers en trainde zijn troepen.

Een opeenvolging van Tory-ministers bezocht Chili, vol lof over de hoge economische groei en de onvoorwaardelijke overname van het absolutistische monetaire beleid dat door Milton Friedman aan de universiteit van Chicago werd aanbevolen. Een groep Chileense economen die daar hadden gestudeerd, bekend als de Chicago Boys, namen topposities in de regering van Pinochet in. Het land werd een testcase voor het neoliberale beleid van privatisering, deregulering en strakke controle van de geldhoeveelheid. Complicerende sociale factoren, zoals vakbonden en volksverzet, waren uit beeld verdwenen.
‘De Chileense staatsgreep was een triomf voor de anticommunistische beweging in de Verenigde Staten en Latijns-Amerika. Je kunt er niet omheen dat hij leidde tot de nederlaag van democratische en progressieve regeringen in de hele regio,’ zegt John Dinges, die de gewelddadige beginjaren van het Pinochet-tijdperk meemaakte als een van de weinige Amerikaanse journalisten die na de staatsgreep in het land bleef.
‘Er was een op jongeren gerichte revolutionaire beweging, die soms vrij extreem was en gewapende strijd voorstond, en die ook fysiek werd uitgeschakeld. Het geweld was dus succesvol,’ aldus Dinges, de auteur van twee boeken over het regime van Pinochet. ‘Ruim tachtig procent van de bevolking van Latijns-Amerika leefde eind 1976 onder een rechtse militaire dictatuur.’
Het Pinochet-regime werkte samen met andere militaire regeringen in Argentinië, Uruguay, Paraguay, Bolivia en Brazilië om linkse mensen en sociale activisten uit te schakelen via Operatie Condor, een gezamenlijke slachtpartij in de hele regio. Dit kreeg steun van de VS in de vorm van technische ondersteuning, training en militaire hulp van de regeringen van de presidenten Ford, Carter en Reagan, allemaal in naam van de strijd tegen het communisme.
De blijvende erfenis van de staatsgreep in de wereld wordt vooral bepaald door de internationale reactie op de schokkende wreedheid ervan. De staatsgreep heeft de mensenrechtenbeweging in Europa en de VS een impuls gegeven. In Washington schokte de betrokkenheid van de VS politici zoals senator Frank Church, die leiding gaf aan de eerste hoorzittingen van het Congres over de geheime activiteiten van de CIA, wat uiteindelijk zorgde voor beperkingen op toekomstige operaties van de geheime dienst.
Het martelaarschap van Allende en zijn experiment met democratisch socialisme heeft een generatie linkse politieke activisten over de hele wereld geïnspireerd.
De staat van dienst van de regering-Allende is ingewikkeld. De Unidad Popular behaalde nooit een parlementaire meerderheid en was diep verdeeld. Snelle nationalisaties en algemene loonsverhogingen voor de arbeiders brachten wanbeheer van staatsbedrijven en hyperinflatie met zich mee. Maar omdat er met geweld een einde aan werd gemaakt, ontstonden er veel verschillende mythes over wat had kunnen zijn.
‘Het werd als een Chileense spiegel. Mensen zagen in Chili wat ze wilden zien,’ zegt Tanya Harmer, universitair hoofddocent Latijns-Amerikaanse internationale geschiedenis aan de London School of Economics.
‘Over de hele wereld leerden de verschillende linkse groepen de lessen die ze wilden leren van de staatsgreep. Sociaaldemocraten zagen het als de omverwerping van de constitutionele democratie, dus het ging om de rechtsstaat. Radicaal links zag het als bewijs dat je nooit een revolutie kunt hebben zonder gewapende strijd.’
Dorfman stelt dat de regering-Allende en haar vernietiging de koers van de progressieve politiek hebben veranderd. ‘Er waren lessen te leren en die zijn blijven hangen: de noodzaak van grote coalities om structurele veranderingen te bewerkstelligen, en de manier waarop het lijden van Chili een bewustzijn creëerde over mensenrechtenschendingen,’ aldus Dorfman, die een verhaal over de erfenis van Allende heeft geschreven in de New York Review of Books, en een roman over de dood van Allende, The Suicide Museum.
In Chili wordt nog steeds gevochten over de nalatenschap van de coup. Uit een recente opiniepeiling van Mori bleek dat slechts tweeënveertig procent van de Chilenen denkt dat de staatsgreep de democratie heeft vernietigd, terwijl zesendertig procent zegt dat de staatsgreep het land van het marxisme heeft gered.
Peter Kornbluh, een senior analist bij het National Security Archive in Washington, die leiding heeft gegeven aan de druk op de Amerikaanse regering om de documenten over de staatsgreep vrij te geven, waarschuwt dat de ontkenning van de wreedheden van het Pinochet-tijdperk toeneemt, samen met de opkomst van extreem rechts.
‘Het is een Steen van Rosetta voor de discussie over de dreiging van autoritarisme versus de heiligheid van de democratie,’ aldus Kornbluh, die de auteur is van een boek gebaseerd op de tot nu toe vrijgegeven documenten, The Pinochet File. ‘En Chili voert dat debat over zijn verleden omdat het op dit moment met deze dreiging te maken heeft – evenals een aantal andere landen, waaronder de VS en landen in Europa, die met dezelfde kwestie worden geconfronteerd.
‘De staatsgreep in Chili was echt de onderdrukking van veel hoop en dromen over de hele wereld, en ik denk dat die dynamiek nog steeds doorklinkt en vandaag de dag nog steeds relevant is.’

Vertaling: Menno Grootveld

Categorieën
Economie Klimaat Politiek

De planeet als stoplap

Oorspronkelijke tekst (Engels): NLR Sidecar, 11 augustus 2023

fotografie: Neue Zürcher Zeitung

door Marco d’Eramo

Waarom had niemand hier eerder aan gedacht? Terwijl miljoenen in Amerika en Zuid-Europa zuchtten onder de extreem hoge temperaturen, was er een oplossing in zicht. Eenvoudig, effectief en recht onder onze neus – maar er was de scherpzinnigheid van de president van de Franse Republiek voor nodig om haar te ontdekken. Tijdens de Parijse modeweek maakte Macrons staatssecretaris voor Ecologie, Bérangère Couillard, een baanbrekende nieuwe maatregel bekend: vanaf de herfst zullen subsidies van zes tot vijfentwintig euro beschikbaar zijn voor elke Franse burger die een kledingstuk laat repareren. De klimaatcrisis kan worden afgewend door een bezoekje aan de kleermaker of de schoenmaker. Dankzij de nauwgezette bureaucratie van de Franse staat kennen we nu al de kleine lettertjes van deze bonus réparation textile:

Voor een paar schoenen:
acht euro voor een binnenzool
zeven euro voor de hak
acht euro voor stikken of lijmen
achttien euro voor een compleet nieuwe zool (vijfentwintig euro als de schoenen van leer zijn)
tien euro voor het vervangen van een rits

Voor een kledingstuk:
zeven euro voor het herstellen van een gat of scheur
tien euro voor een voering (vijfentwintig euro als het ingewikkeld is)
acht euro voor een rits
zes euro voor een zoom (acht euro als het een dubbele is)

Je zou kunnen zeggen dat de Franse regering, voordat ze ertoe overging om de consumenten aan te moedigen minder verspillend te zijn, de textiel- en schoenenindustrie had moeten aanzetten tot beteugeling van de praktijk van geplande veroudering, door garanties af te dwingen die deze bedrijven zouden verplichten om defecte artikelen gedurende meerdere jaren gratis te repareren, of door het gebruik van duurzamere materialen verplicht te stellen. Burgers voorlichten over milieuvriendelijke praktijken is zeker geen slechte zaak. Maar gezien het feit dat – zoals Mies van der Rohe ooit zei – ‘God in de details zit,’ is het de moeite waard om even stil te staan bij de bedragen die hiermee gemoeid zijn. Voor deze revolutionaire maatregel is in totaal 154 miljoen euro uitgetrokken. Ervan uitgaande dat in dit bedrag niet de kosten zijn opgenomen voor het aannemen van bureaucraten om aanvragen te beoordelen, subsidies uit te keren en toezicht te houden op de kwaliteit van de reparaties, betekent dit dat er in principe 2,26 euro is toegewezen aan elk van de 68 miljoen Fransen. Zelfs als we alleen kijken naar de 29,9 miljoen ménages die gemiddeld uit 2,2 leden bestaan, ontvangt elk huishouden in totaal dus 5,13 euro per jaar. Om dit in de juiste context te plaatsen, moet je bedenken dat de Franse staat ongeveer zeven miljard euro uitgaf aan zijn zinloze koloniale missie in Afrika, Operatie Barkhane, die vorig jaar in schande is geëindigd; dat is ruwweg honderdduizend euro per jaar voor elke soldaat die naar de Sahel werd gestuurd.
Deze cijfers zeggen veel over de omvang van de milieu-inspanningen van de Franse regering en, meer in het algemeen, over de gigantische practical joke die de wereldleiders hebben uitgehaald met hun ‘oorlogsverklaring’ aan de opwarming van de aarde. Het is niet alleen Macron. Kijk maar naar hoe de leiders van landen die getroffen zijn door de recordhittegolf van juli zich hebben gedragen: alsof de opwarming van de aarde slechts een toekomstige bedreiging is, die kan worden gepareerd met een euro of zes voor een jasje hier of daar (of tien euro als het gevoerd is).
We hebben hier niet te maken met ontkenners van de klimaatverandering: die zijn relatief ongevaarlijk, want hun kwade trouw is doorzichtig en ze worden met het uur zieliger, ondanks hun financiering door bedrijven. Veel gevaarlijker zijn mensen zoals Macron – dat wil zeggen, de overgrote meerderheid van de politieke klasse in de wereld, ongeacht hun ideologische oriëntatie – die vanuit hun kantoren met airconditioning en privévliegtuigen hun bezorgdheid veinzen en vervolgens niets doen. Erger dan niets, in feite: want ze laten het publiek geloven dat het probleem kan worden opgelost met halve maatregelen en lapmiddelen, door marktoplossingen te promoten voor een probleem dat door de markt zelf is gecreëerd.
De wereld kampt momenteel met een stortvloed aan plastic, maar de plasticindustrie, die misschien wel de meest effectieve lobby ter wereld heeft, schittert door afwezigheid in de milieudebatten. De olie-industrie, waarvan zij afhankelijk is, heeft intussen een onbedwingbare passie voor het milieu ontwikkeld, althans volgens haar reclamecampagnes; de term ‘greenwashing’ is hier precies op zijn plaats, omdat hij doet denken aan het witwassen van geld door criminele organisaties. Zij stelt ook volstrekt onwaarschijnlijke oplossingen voor. Denk maar aan het waanidee van de elektrische auto – om minder te vervuilen moeten we blijkbaar over de hele wereld een elektriciteitsnet aanleggen, elke auto ter wereld vervangen (inclusief vrachtwagens en bestelwagens) en ze uitrusten met accu’s waarvan de productie een van de meest vervuilende processen is die de mens kent.
Wetenschappers dragen bij aan deze absurditeiten. Een recent rapport in Nature beschrijft pogingen om kristallen in de oceaan te dumpen om de alkaliteit van het water te verhogen: een kwart van de kooldioxide-uitstoot komt in de oceaan terecht, waardoor het water verzuurt en mogelijk onherbergzaam wordt voor leven. Dit plan komt erop neer dat kalk (of een equivalent daarvan) in zee wordt gegooid. Het probleem is alleen dat de mensheid zevenendertig miljard ton kooldioxide per jaar produceert (in 1950 was dat nog zes miljard). Een kwart hiervan komt neer op ruim negen miljard ton, die alleen geneutraliseerd zou kunnen worden door een gelijke hoeveelheid kristallen vanuit de lucht in zee te dumpen. Maar hoeveel CO2 zou er worden uitgestoten bij de productie en wereldwijde distributie van deze miljarden tonnen kalk (om nog maar te zwijgen over de immense vervuiling die deze ‘oplossing’ met zich mee zou brengen)?
Terwijl de CO2-uitstoot en de plasticproductie blijven stijgen, worden ieder jaar op pompeuze wijze doelstellingen aangekondigd waarvan iedereen weet dat ze onhaalbaar zijn. Het overkoepelende doel van de top in Parijs in 2015 was om ‘de stijging van de gemiddelde temperatuur op Aarde te beperken tot ruim onder de 2°C boven het pre-industriële niveau’ en de inspanningen voort te zetten ‘om de temperatuurstijging te beperken tot 1,5° boven het pre-industriële niveau,’ waarbij de uitstoot van broeikasgassen ‘uiterlijk in 2025 zijn piek zou moeten bereiken en in 2030 met drieënveertig procent zou moeten zijn gedaald.’ Zulke communiqués lijken op een brief aan de kerstman; het zijn kinderlijke wensen dat er cadeautjes uit de lucht vallen, of door de schoorsteen. Maar in dit geval schrijven regeringen over de hele wereld dit soort brieven aan zichzelf. De World Meteorological Organization maakte in mei bekend dat er een kans van zesenzestig procent is dat de temperatuurstijging van 1,5° vóór 2027 wordt bereikt. Dezelfde organisatie beweert echter dat de planeet al in 2022 1,15 ± 0,13° warmer was dan het pre-industriële gemiddelde, waardoor de afgelopen acht jaren de warmste waren die ooit zijn gemeten; dat de toename van de methaanconcentratie in de atmosfeer tussen 2020 en 2021 de hoogste was sinds er metingen bestaan (methaan draagt nóg veel meer bij aan het broeikaseffect dan koolstofdioxide); dat de snelheid waarmee het oceaanpeil stijgt is verdubbeld tussen het decennium 1993-2002 en 2013-2022; dat de verzuring van de oceanen versnelt. En ga zo maar door.
Toch wordt de milieucrisis behandeld als een toekomstige dreiging, ondanks de waarschuwingen die afkomstig zijn van media die heel dicht bij de vervuilende bedrijven staan, zoals de Financial Times, die zijn lezers informeert dat we te maken hebben met ‘een huidige realiteit.’ De planeet wordt nu al onleefbaar. Zoals een kennis onlangs gekscherend tegen me zei: ‘Je kunt niet opgesloten in een koelkast leven’; toch is de snelst groeiende stad in de VS Phoenix, waar de temperatuur deze zomer ruim een maand lang boven de 40° uitkwam, waardoor mensen constant op airconditioning waren aangewezen (wat de opwarming van de aarde nog verder versnelt).
Wellicht geïnspireerd door Ionesco en Beckett hebben de wereldleiders van vandaag een politiek van het absurde uitgevonden. Om een idee te krijgen van de situatie hoef je alleen maar de aandacht, ideologische mobilisatie en middelen die zijn besteed aan de oorlog in Oekraïne te vergelijken met die voor de milieucrisis. Het verschil is dat, terwijl de oorlog het leven van 43,8 miljoen mensen in gevaar brengt en nog eens negen miljoen mensen die in de betwiste gebieden wonen rechtstreeks treft, de milieucrisis het leven van miljarden mensen bedreigt, miljarden méér veroordeelt tot armoede en honger, en al dertig miljoen mensen per jaar heeft gedwongen om te migreren, terwijl sommige voorspellingen het hebben over 1,2 miljard klimaatvluchtelingen tegen 2050. Ondertussen geven Rusland en de NAVO honderden miljarden uit aan wapens, terwijl de oorlog de grondstofprijzen en de overheidstekorten opdrijft. Als slechts een tiende van deze bedragen aan de milieucrisis zou worden besteed, zou het effect revolutionair zijn.
Dit geeft ons een duidelijk beeld van hoe hoog het milieu op de prioriteitenlijst van onze machthebbers staat. Vanuit een bepaald perspectief bezien gedragen de meesters van de Aarde zich ten opzichte van de natuur zoals de VS ten opzichte van Rusland: ze voeren er een oorlog tegen zonder deze openlijk te verklaren. Ze behandelen de planeet alsof ze plunderaars zijn die steden leegroven en alles platbranden. Vanwaar die halsstarrigheid van onze ‘cognitieve aristocratie’? Waarom hebben ze het op onze planeet gemunt? Het is niet zo dat ze die plunderaars uit het verleden kunnen evenaren die, nadat ze de ene stad hadden geplunderd, door konden gaan naar de volgende. Hoezeer ze ook prat gaan op hun mythische ruimtevaartindustrie, ze zullen niet naar een nieuwe planeet kunnen emigreren nadat ze deze onbewoonbaar hebben gemaakt. Is het dan pure roekeloosheid, misschien? Een volledige onderdompeling in het heden, die elke gedachte aan morgen uitwist? Grenzeloos egoïsme? Het syndroom van de schorpioen, voor wie de Aarde de rol van de kikker speelt? Of is het gewoon lafheid, een gebrek aan moed om het probleem onder ogen te zien?
Misschien gaf de ondoorgrondelijke Macron zelf onlangs een aanwijzing, toen hij sprak over het geweld dat eind juni uitbrak onder Franse jongeren – voor het overgrote deel kinderen van immigranten die in de banlieues wonen – naar aanleiding van de moord op een jongeman door de politie. De oplossing was volgens Macron simpel: ‘orde, orde, en nog eens orde.’ Het ‘gezag moet worden hersteld,’ omdat het geweld uiteindelijk het gevolg is van een ‘ouderlijk tekort.’ ‘Een overweldigende meerderheid’ van de demonstranten, legde hij uit, ‘kent een fragiel familiekader, ofwel omdat ze uit een eenoudergezin komen, ofwel omdat hun gezin een bijstandsuitkering ontvangt.’ Kortom: het is de schuld van alleenstaande moeders (waarvan wordt verondersteld dat ze een losse moraal hebben), die er niet in zijn geslaagd hun onstuimige kroost de waarden van de burgerlijke etiquette bij te brengen. Met andere woorden: die jongeren uit de banlieues zijn gewelddadig, omdat ze de zonen zijn van… En dan te bedenken dat we dat nog niet doorhadden! Misschien oefenen de elites wel zoveel geweld uit tegen de planeet omdat ze, zonder het ooit toe te willen geven, óók de zonen zijn van…

Vertaling: Menno Grootveld

Categorieën
Politiek

Onrust en herhaling

Oorspronkelijke tekst (Engels): NLR Sidecar, 14 juli 2023

fotografie: Neue Zürcher Zeitung

door Marco d’Eramo

Marco d’Eramo is een Italiaans journalist. Hij was student van de Franse socioloog Pierre Bourdieu en een van de oprichters van het Italiaanse dagblad Il Manifesto, dat hij in 2012 verliet. Tegenwoordig schrijft hij voor de taz, New Left Review en MicroMega.

Toen eind juni rellen uitbraken in Frankrijk, had de politie iets minder dan een week nodig om ruim drieduizend arrestaties te verrichten. De botsingen in de straten van Parijs en Marseille deden denken aan andere recente confrontaties met de repressiekrachten van de staat, zoals de tweeëntwintigduizend arrestaties door de Iraanse politie afgelopen herfst, of de tienduizend arrestaties in Amerika tijdens de zomer van Black Lives Matter. Wat hebben deze drie opstanden, verspreid over drie verschillende continenten, met elkaar gemeen? Om te beginnen de leeftijd en sociale klasse van de demonstranten. De arrestanten waren bijna allemaal jonger dan dertig, en een onevenredig groot deel bestond uit NEET’s (‘not in education, employment or training,’ mensen zonder opleiding, werk of training). In Frankrijk en de VS hield dit verband met hun status als raciale minderheid: zesentwintig procent van de jongeren in de zones urbaines sensibles is NEET, vergeleken met een landelijk gemiddelde van dertien procent, en Afrikaanse Amerikanen maken bijna veertien procent uit van de algemene bevolking, maar 20,5 procent van de NEET’s. In Iran was leeftijd de doorslaggevende factor: jongeren hebben hun hele leven onder Amerikaanse sancties geleefd. Uit recente cijfers blijkt dat ongeveer zevenenzeventig procent van de Iraniërs tussen de vijftien en vierentwintig jaar in deze categorie valt – tegenover ongeveer eenendertig procent in 2020.
De tweede gemeenschappelijke factor is nog opvallender. In alle drie de gevallen braken de protesten uit na een moord door de politie: George Floyd, een Afro-Amerikaan, werd gedood in Minneapolis op 25 mei 2020; de 22-jarige Koerdische vrouw Mahsa Amini in Teheran op 16 september 2022; en de 17-jarige Nahel Merzouk, van Algerijnse afkomst, in Nanterre op 27 juni dit jaar. In de nasleep van deze moorden werden de schijnwerpers in de media gericht op de ‘vandalen,’ ‘schurken,’ ‘hooligans’ en ‘criminelen’ die de straat op gingen, maar zelden op de wetshandhaving zelf. In Iran is de identiteit van de politieagent die Amini’s dood veroorzaakte niet eens bekend. In Frankrijk lanceerde de woordvoerder van Éric Zemmour een online inzamelingsactie ter ondersteuning van de agent die Nahel doodde, die meer dan 1,6 miljoen euro opbracht voordat hij werd stopgezet.
Een derde kenmerk verbindt dergelijke protesten en hun onderdrukking met onrust in andere landen: monotone herhaling. Er is altijd hetzelfde terugkerende patroon: ingegooide winkelruiten, uitgebrande auto’s, enkele geplunderde supermarkten, traangas en af en toe een politiekogel. In het Westen is al tientallen jaren sprake van dezelfde formule: de politie vermoordt een jongere uit een gemarginaliseerde gemeenschap; de jongeren van deze gemeenschap komen in opstand; ze vernielen een paar dingen en komen in aanvaring met de politie; ze worden gearresteerd. De sfeer keert terug naar een soort precaire rust, totdat de politie besluit weer iemand te vermoorden. (De protesten in Iran vorig jaar waren de eerste grote opstand tegen politiegeweld in dat land – een teken dat zelfs het land van de ayatollahs zich langzaamaan een weg baant naar de ‘westerse moderniteit’).

Frankrijk heeft een lange geschiedenis van dergelijke incidenten. Om maar een paar voorbeelden te noemen: in 1990 wordt een jonge verlamde man genaamd Thomas Claudio in de buitenwijken van Lyon gedood door een politieauto; in 1991 schiet een politieagent de 18-jarige Djamel Chettouh dood in een banlieue van Parijs; in 1992, opnieuw in Lyon, schiet de gendarmerie de 18-jarige Mohamed Bahri dood omdat hij probeerde te ontkomen aan een verkeerscontrole; in hetzelfde jaar, in dezelfde stad, wordt de twintigjarige Mourad Tchier gedood door een brigadecommandant van de gendarmerie; in Toulon in 1994 gaat Faouzi Benraïs een hamburger kopen en wordt gedood door de politie; in 1995 wordt Djamel Benakka doodgeslagen door een politieagent in het politiebureau van Laval. De rellen van 2005 waren een reactie op de dood van twee tieners, Zyed Benna (17) en Bouna Traoré (15); die van 2007 zochten genoegdoening voor de dood van twee anderen, Moushin Sehhouli (15) en Laramy Samoura (16), wier motorfiets in botsing kwam met een politieauto. De litanie is onverdraaglijk: het volstaat te herinneren aan de dood van Aboubacar Fofana (22) in 2018, gedood door de politie in Nantes tijdens een identiteitscontrole. Merk op hoe Frans de namen van de slachtoffers zijn: Aboubakar, Bouna, Djamel, Fauzi, Larami, Mahaed, Mourad, Moushin, Zyed…
Dezelfde dynamiek zien we aan de andere kant van de Atlantische Oceaan. Miami, 1980: vier witte politieagenten worden beschuldigd van het doodslaan van een zwarte motorrijder, Arthur McDuffie, nadat hij door rood licht reed. Ze worden vrijgesproken, wat een golf van tumult veroorzaakt die Liberty City op zijn grondvesten doet schudden, met achttien doden en ruim driehonderd gewonden tot gevolg. Los Angeles, 1991: vier witte politieagenten slaan een andere zwarte motorrijder, Rodney King, in elkaar. De daaropvolgende onrust leidt tot minstens negenenvijftig doden en ruim 2300 gewonden. De rellen breiden zich uit naar Atlanta, Las Vegas, New York, San Francisco en San Jose. Cincinnati, 2001: een witte politieagent doodt een zwarte man, de 19-jarige Timothy Thomas, en zeventig mensen raken gewond tijdens de daaropvolgende protesten. Ferguson, 2014: een witte politieagent doodt Michael Brown, een 18-jarige zwarte man; rellen, eenenzestig arrestanten, veertien gewonden. Baltimore, 2015: een 25-jarige zwarte man overlijdt aan diverse verwondingen, opgelopen terwijl hij wordt vastgehouden in een politiebusje; bij botsingen raken 113 politieagenten gewond; twee mensen worden neergeschoten, 485 gearresteerd en er wordt een avondklok ingesteld waarbij uiteindelijk de Nationale Garde ingrijpt. Charlotte, 2016: de politie schiet de 43-jarige Afro-Amerikaan Keith Lamont Scott neer; rellen, avondklok, inzet van de Nationale Garde. Een demonstrant wordt gedood tijdens betogingen, de 26-jarige Justin Carr; eenendertig mensen raken gewond. Uiteindelijk komen we uit bij George Floyd; het scenario herhaalt zich.

De Britse politie heeft geen reden om zich minderwaardig te voelen aan haar transatlantische tegenhangers, noch aan haar buren aan de overkant van het Kanaal. Hier enkele van de vele voorbeelden: Brixton, 1981: voortdurend politiegeweld en pesterijen leiden tot protesten en rellen onder de zwarte gemeenschap; 279 politieagenten en vijfenveertig burgers raken gewond (demonstranten mijden ziekenhuizen uit angst), 82 arrestaties, ruim honderd verbrande voertuigen, honderdvijftig beschadigde gebouwen, waarvan een derde in brand wordt gestoken. De onlusten breiden zich uit naar Liverpool, Birmingham en Leeds. Brixton, 1985: de politie doorzoekt het huis van een verdachte en schiet zijn moeder, Cherry Groce, neer. Een fotojournalist wordt gedood, drieënveertig burgers en tien politieagenten raken gewond, vijfenvijftig auto’s worden in brand gestoken en een gebouw wordt volledig verwoest na drie dagen van rellen (Cherry Groce overleeft haar verwondingen, maar blijft verlamd). Tottenham, 1985: een zwarte vrouw, Cynthia Jarrett, sterft aan een hartstilstand tijdens een huiszoeking door de politie en een politieagent wordt gedood door de menigte tijdens de rellen die daarop volgen. Brixton, 1995: protesten nadat een 26-jarige zwarte man in hechtenis is overleden; 22 arrestaties. Tottenham, 2011: de politie schiet Mark Duggan dood; er breken rellen uit die zich uitbreiden naar andere delen van Londen en vervolgens naar andere steden. De volgende zes dagen worden vijf mensen gedood, 189 politieagenten gewond en 2.185 gebouwen beschadigd. Beckton, 2017: een 25-jarige zwarte Portugese man, Edson Da Costa, sterft door verstikking nadat hij door de politie wordt aangehouden. Bij de daaropvolgende protesten voor het politiebureau worden vier mensen gearresteerd en raken veertien politieagenten gewond.
Ik kan me voorstellen dat deze lijst even ergerlijk is om te lezen als hij was om te schrijven. Op dit punt kan politiegeweld niet langer worden beschouwd als een bavure (een uitzondering), zoals de Fransen zeggen, maar is het een hardnekkig en transnationaal kenmerk van het hedendaagse kapitalisme geworden. (Het doet denken aan Bertold Brecht, die, geconfronteerd met de reactie van de Oost-Duitse regering op het volksprotest in 1953, vroeg: ‘Zou het niet eenvoudiger zijn als de regering het volk zou ontbinden en een nieuw volk zou kiezen?’) Het is verbazingwekkend dat na elk van deze opstanden duizenden meelijwekkende urbanisten, sociologen, ‘jeugdwetenschappers,’ criminologen, professionals uit de gezondheidszorg, liefdadigheidsinstellingen en ngo’s zich in hun berouw richten op de diepgaande sociale, culturele en gedragsmatige oorzaken van dergelijke ‘gewelddaden,’ ‘excessen,’ ‘uitbarstingen’ en ‘uitingen van vandalisme.’ De politie wordt echter niet dezelfde aandacht waard geacht. Politiegeweld wordt vaak beschreven maar zelden onder de loep genomen. Zelfs Foucault heeft ons begrip ervan niet aangescherpt en zich in plaats daarvan gericht op specifieke locaties waar de rechtshandhaving is georganiseerd en geïnstitutionaliseerd.

De politie is door de eeuwen heen duidelijk geëvolueerd: zij is onderverdeeld in gespecialiseerde korpsen (verkeers-, stads-, grens-, militaire en internationale politie) en haar instrumenten zijn verfijnd (afluisteren, opsporen, elektronisch toezicht). Maar de ondoorzichtigheid en onhervormbaarheid van de politie zijn altijd hetzelfde gebleven. De hierboven genoemde staten hebben nooit een zinvolle politiehervorming op de agenda gezet. Geen van hun regeringen heeft ooit aangedrongen op een alternatief – want waarom zou een regime willen knoeien met zijn meest effectieve disciplineringsmechanisme? Evenmin hebben opstanden, rellen en agitaties veranderingen teweeg kunnen brengen. Het lijkt er daarentegen op dat de volkswoede een stabiliserende factor is, een veiligheidsklep voor de sociale snelkookpan. Uiteindelijk consolideert het het beeld dat de machtigen van de bevolking hebben. In de Historiën van Herodotus, geschreven in de vijfde eeuw voor Christus, stelt de Perzische edelman Megabyzus:

Er is niets zo zonder begrip, niets zo vol willekeur als het onhandelbare gepeupel. Het zou dwaasheid zijn als mensen, terwijl ze proberen te ontsnappen aan de willekeur van een tiran, zich overgeven aan de willekeur van een onbeschofte, ongebreidelde menigte. De tiran weet in al zijn daden tenminste waar hij mee bezig is, maar een menigte is volledig verstoken van kennis; want hoe zou er enige kennis kunnen zijn in gepeupel, onopgevoed en zonder natuurlijk besef van wat juist en gepast is? Het stort zich wild in staatszaken, met de woede van een stroom die in de winter opzwelt, en brengt alles in de war.

Vanuit het oogpunt van het regime zijn rellen misschien wel welkom, want zij garanderen renormalisatie, zij zorgen ervoor dat sociale ‘bantoestans’ als zodanig blijven bestaan en ze doen de onvrede afnemen die anders gevaarlijk zou kunnen worden. Om deze stabiliserende functie te kunnen vervullen, moeten ze natuurlijk naar buiten toe veroordeeld worden: vandalisme moet aan de kaak gesteld worden, geweld moet verontwaardiging oproepen, plundering moet afkeer opwekken. Dergelijke reacties rechtvaardigen de meedogenloosheid van de repressie, die het enige middel wordt om het tij van de barbarij te keren. Het is onder deze omstandigheden dat rellen dienen om de sociale hiërarchie te verankeren.
We kunnen niet anders dan terugdenken aan de volksopstanden die het ancien régime regelmatig deden wankelen en die genadeloos werden onderdrukt: de Grande Jacquerie van 1358 (die aanleiding gaf tot de gemeenschappelijke naam voor alle latere boerenopstanden), de Tuchin Opstand in Languedoc (1363-’84), de Ciompi Opstand in Florence (1378), de Opstand van Wat Tyler (1381), de Boerenoorlog in Duitsland (1524-’26), het Carnaval in Romans (1580) en Masianello’s Opstand in Napels (1647). De historicus Samuel Cohn heeft ruim tweehonderd van deze gevallen geteld in Frankrijk, Vlaanderen en Italië van 1245 tot 1424. Maar het was de grote historicus Marc Bloch die opmerkte hoe het feodale systeem deze opstanden nodig had om zichzelf in stand te kunnen houden:

Een sociaal systeem wordt niet alleen gekenmerkt door zijn interne structuur, maar ook door de reacties die het uitlokt: een systeem dat gebaseerd is op geboden kan, op bepaalde momenten, wederzijdse verplichtingen van hulp inhouden die eerlijk worden uitgevoerd, maar het kan ook leiden tot meedogenloze uitbarstingen van vijandigheid. In de ogen van de historicus, die slechts de relaties tussen verschijnselen moet opmerken en verklaren, lijkt de agrarische opstand net zo onlosmakelijk verbonden met het seigneuriale regime als bijvoorbeeld de staking met de grote kapitalistische onderneming.

Blochs reflectie brengt ons tot de volgende vraag: als de jacquerie onlosmakelijk verbonden is met het feodalisme, en de staking met het fordistische kapitalisme, met welk gebodssysteem komt het tumult van de NEET’s dan overeen? Er is maar één antwoord: een systeem – het neoliberalisme – waarin het plebs opnieuw is samengesteld. Wie zijn dan deze nieuwe plebejers? Het zijn de NEET’s van de Amerikaanse hoogbouwprojecten en de wijken in het zuiden van Teheran, de subproletariërs van de zones sensibles. Zij zijn de klasse die veel van de huidige zogenaamde ‘progressieven’ minachten, vrezen of in het beste geval negeren.


Uit het Italiaans vertaald door Francesco Anselmetti

Vertaling: Menno Grootveld

Categorieën
Politiek

De Fransen hebben een revolutie nodig

Oorspronkelijke tekst (Engels): Unherd, 14 juli 2023

fotografie: The Telegraph

door Anne-Elisabeth Moutet

Anne-Elisabeth Moutet is een Franse journaliste, schrijfster en columniste. Ze schrijft voor The Daily Telegraph in Londen, vooral over internationale zaken

De betekenis van quatorze juillet is vergeten

Je kunt je afvragen wat de Indiase premier Narendra Modi, eregast bij de militaire parade op de Champs-Elysées eergisteren, van de politieke koorts in Frankrijk vond. De beverige stemming werd goed gevangen in het recente interview van zijn tegenhanger Elisabeth Borne in Le Parisien: de regering zou ‘massale maatregelen nemen om de Fransen te beschermen,’ zei ze. Nauwelijks de juiste toon voor een viering – meer geschikt voor, laten we zeggen, Kyiv dan Parijs. Normaal gesproken betekent de viering van quatorze juillet (waarmee de bestorming van de Bastille in 1789 wordt gevierd, die de aanzet gaf tot de Franse Revolutie) dat je moet kiezen naar welk brandweerbal je ’s avonds gaat. Maar Madame Borne leek te geloven dat alle brandweerlieden nodig zouden zijn om de brandjes van de relschoppers te blussen. De rest van Frankrijk, erkende ze, maakte zich dezelfde zorgen.
‘De verkoop en het bezit van vuurwerk met lanceerinrichtingen’ was verboden tot zaterdagochtend. Al het openbaar vervoer in de steden (bussen en trams) werd afgelopen vrijdag om 22 uur stilgelegd en reed gisteren ook niet – een maatregel om de chauffeurs en hun bussen te beschermen. Ongeveer honderddertigduizend politieagenten, gendarmes en hulptroepen waren op de been. ‘Het bevel is om onruststokers onmiddellijk te arresteren,’ maakte minister van Binnenlandse Zaken Gérald Darmanin bekend, een man die de baan van Elisabeth Borne in het vizier heeft en het niet kan schelen wie daarvan op de hoogte is. Er zouden ‘veertigduizend brandweermannen extra worden ingezet,’ voegde hij eraan toe, waarmee hij bevestigde dat de Bals des Pompiers inderdaad van de baan waren, behalve in dorpen en heel kleine steden. De hele feestdag zou aanvoelen als een Jacques Tati-film, met een beetje apocalyps.
Hoe is Frankrijk in deze situatie beland? Het is een bekende trope van professionele Frankrijk-watchers in het buitenland om te klagen dat ‘de Fransen in een paradijs leven, maar zeggen dat ze in de hel leven.’ En vervolgens komen dan de neerbuigende theorieën over hoe wij niet weten hoe goed we het hebben. En het helpt ook niet dat de meeste Fransen die dergelijke analyses in buitenlandse bladen tot zich nemen zich er eerder voor schamen om in de houding te springen tijdens La Marseillaise dan om te stelen uit het moderne equivalent van een armenpot, om een citaat van Orwell te misbruiken. Het is makkelijk om van de status quo te houden als die status quo jou dient, en om het eens te zijn met wijsneuzerige buitenlanders als zij de luxe toeristische clichés verkondigen waar jij van profiteert.
De waarheid is dat Frankrijk, een land dat zichzelf (niet altijd zonder succes) heeft opgebouwd op vlagen van revolutionair geweld, afgewisseld door perioden van autoritarisme, zelden tevreden is geweest met zijn lot. Talleyrand, de gewiekste, uit zijn ambt ontzette bisschop die het buitenlands beleid van Frankrijk leidde vanaf de eerste overwinningen van Bonaparte tot aan het Congres van Wenen, zei altijd Qui n’a pas connu les années qui ont précédé la Révolution ne sait pas ce que c’est que la douceur de vivre (‘Iedereen die de jaren voorafgaand aan de Revolutie niet heeft meegemaakt, kent de zoetheid van het leven niet’).

Let op de elegische verleden tijd. De grote Franse films van de jaren dertig verwezen naar de Belle Époque; die van de jaren vijftig naar het interbellum. Het is geen toeval dat ten tijde van de tussenliggende ramp van 1940-1944, toen Frankrijk werd bezet door de nazi’s, het collaborerende Pétain-regime geïnspireerd werd door de ideologen van de Révolution Nationale, de jonge en gretige theoretici van het Franse fascisme. Een deel van hun woede kwam voort uit het gevoel dat ze op brute wijze een nationale stuurloze langueur (inerte willoosheid) moesten bestrijden die het land had behoed voor het ergste, maar tevens had veroordeeld tot een langzame maar onverbiddelijke neergang. (Het is altijd moeilijk geweest om lijnen in beweging te krijgen in Frankrijk, vandaar de stakingen die alle Europese vakanties bederven).
Terugkijkend is het land dat de rest van de wereld, van Kossuth tot Lenin of Pol Pot, leerde hoe je een revolutie moest voeren, zelden blij geweest met het eindresultaat van haar terugkerende, tijdelijke razernij. De verklikkersbrieven die in de jaren vóór het bloedbad onder Franse protestanten op Sint-Bartholomeusdag 1572 naar magistraten werden gestuurd, geven blijk van dezelfde gretige ijver die een gestage stroom verdachten aan de genade van Fouquier-Tinville overleverde tijdens de Terreur, of aan die van de Milice en de Gestapo in 1940-’44. (‘Ik ken X, die zegt dat hij een goed katholiek is, maar in werkelijkheid tot de RPR [Religion Prétendument Réformée] behoort,’ schrijft een buurman, begerig naar de bezittingen van de arme man, in de beproefde stijl van verklikkers overal). De populaire, protestantse-maar-katholiek-geworden koning, die probeerde de Fransen na de godsdienstoorlogen te verzoenen (Hendrik IV), werd als dank voor zijn moeite vermoord. Zijn opvolgers hebben hun les geleerd.
Duff Cooper, Brits minister in oorlogstijd, dwangmatig dagboekschrijver en ooit ambassadeur in Parijs, schreef in zijn elegante biografie van Talleyrand dat er een historische reden was voor de uiteenlopende politieke systemen van Groot-Brittannië en Frankrijk. De Britse aristocratie had op vreedzame wijze de macht gegrepen tijdens de Glorious Revolution van 1688, waarmee in feite het parlementaire monarchisme werd ingevoerd, terwijl de Fronde van Franse edelen, geleid door de neven van Lodewijk XIV, de hertogin van Montpensier en de Duc de Condé, dertig jaar eerder jammerlijk was mislukt. Cruciaal was dat dit de vijftienjarige Lodewijk XIV zoveel schrik aanjoeg dat zijn beleid voor de zes decennia daarna gewijd was aan het creëren van een absolutistisch, centralistisch model, waarin zelfs de kleinste beslissingen door de koning genomen werden. En veel van dat rigide model is overeind gebleven, herwerkt door Napoleon en overgenomen door La République. Vraag jezelf dus af waar de hedendaagse erfenis van de Révolution werkelijk gelegen is.

De huidige frustratie in het land is voor een groot deel te wijten aan het kinetische immobilisme dat Emmanuel Macron de afgelopen zes jaar heeft beoefend. Zijn wervelende activiteiten – wereldreizen, rondzwervingen en internationale initiatieven – leveren echter geen beweging op. Macron, die zich graag beroept op de Gaulle, draagt het kostuum uit de grondwet van de Vijfde Republiek en is in feite de Général van mei 1968, die zich beperkt tot het oproepen van mannen in uniform (hoewel Gérald Darmanin geen Jacques Massu is). Hij heeft de Nationale Assemblee gevuld met bleke klonen van zichzelf – maar nog niet de Senaat, die momenteel de beschermende kleur heeft van een hogere instantie met een ondergeschikte rol, maar eigenlijk goed uitgerust zou zijn om de echte democratie te herstellen.
De logische conclusie is dat Frankrijk toe is aan een echte revolutie, niet aan een mooie parade en een formeel tuinfeest in het park van het Élysée-paleis. Het probleem is dat de meeste Fransen vergeten zijn hoe ze dat moeten aanpakken en dat ze geen enkele herinneringsinstelling meer hebben. De Franse vakbonden zijn zwak – vooral vergeleken met het zegevierende Volksfront van 1936. Dat geldt ook voor de politieke partijen, waarvan de laatste tekenen van leven zijn gedoofd door Macrons centristische klaroengeschal, ‘en même temps de droite et de gauche’ (‘tegelijkertijd rechts en links’). En ze leren hun kinderen op onze scholen hun geschiedenis niet – wat niet geschrapt is, wordt geminacht door docenten die denken dat chronologie, persoonlijkheden en lineaire geschiedenis irrelevant zijn.
De Franse werkplek was lange tijd de alledaagse replica van de absolute monarchie, en is dat grotendeels nog steeds. Frankrijk heeft geen Dilberts, maar wel een gezonde industrie van keukenschorten en koelkastmagneten die op allerlei manieren de volgende boodschap verkondigen: Même quand il a tort, le boss a toujours raison [‘Zelfs als hij het mis heeft, heeft de baas altijd gelijk’]. Het is een zin die je nooit mag vergeten als je met de Fransen te maken hebt. Daarom is rustig opstappen aan de orde van de dag, in plaats van rebelleren. De jongste opstand in de banlieues was, ondanks de inspanningen van activisten, a-politiek. Hij werd gedreven door anomie, een gebrek aan kansen en het consumenteninstinct. Zoals altijd zijn de zelfvernietigende passies van de Fransen het evenwicht tussen het individu en het collectief, dat toch al nooit erg sterk was, uit het oog verloren. Geen enkele quatorze juillet, rustig of rellerig, zal dit voorlopig kunnen veranderen.

Vertaling: Menno Grootveld

Categorieën
Klimaat Politiek

Oproep Les Soulèvements de la Terre

Op woensdag 21 juni heeft de Franse regering tijdens een kabinetsvergadering de procedure in gang gezet om Les Soulèvements de la Terre te ontbinden. Nadat ze verminkingsgranaten in onze gezichten heeft laten gooien, beweert de regering nu dat we niet langer het recht hebben om samen te bestaan of ons te organiseren. Nu probeert zij een opstand met alle mogelijke middelen te ontbinden – zelfs door activisten thuis te arresteren, zoals op dinsdag 20 juni is gebeurd.

In de sinistere kantoren aan de Place Beauvau (waar het Franse ministerie van Binnenlandse Zaken zetelt) is deze ontbinding bedacht als een laatste stap. Dit moest het einde van het verhaal worden. En toch blijkt uit het lawaai dat zich verspreidt door het land, waar de hoop nog steeds groeit, iets heel anders. Aanstekelijke geruchten en ontelbare uitbarstingen van solidariteit herinneren ons eraan dat de ergste aanvallen soms onverwachte omkeringen teweegbrengen. De dreiging is er nog steeds, maar we zien het als een aanzet om een netwerk van verzet op te zetten, als een hefboom om nog meer mensen te helpen zich aan te sluiten bij de volgende acties van Les Soulèvements de la Terre en bij de onstuitbare sociale omwenteling die zich in Frankrijk voltrekt.

Wat als deze ontbinding in feite het equivalent was van een ministeriële oproep om zich aan te sluiten bij een grote verzetsbeweging? Een netwerk dat al honderdtienduizend zelfverklaarde leden telt en honderdtachtig lokale comités, naast een groot aantal mensen dat betrokken is bij het openbare leven, collectieven en vakbonden. Een beweging die zogenaamd verboden maar collectief niet te stoppen is, doelwit van de autoriteiten maar geworteld in de regio’s, aanwezig op werkplekken en op scholen, in schuren en in achterkamertjes, tot in het hart van de overheidsdepartementen. De regering beweerde dat we zouden verdwijnen, maar in werkelijkheid worden we elke dag zichtbaarder.

Gezien de hardnekkigheid van deze dreiging bieden we jullie een geweldig spel aan. Een spel dat niet serieuzer kan, een spel dat een netwerk van verzet vormt. De komende dagen en weken gaan we samenwerken om Les Soulèvements de la Terre op duizend verschillende manieren in de openbare ruimte te laten verschijnen: voor cafés en sociale centra, tijdens koffiepauzes, via open bijeenkomsten, opschriften op muren en vaandels, en op feesten. Ondanks de ontbinding zullen Les Soulèvements weer opduiken, op bouwterreinen of in het hart van een industrieterrein, straten overspoelen met kreten tegen de dictatuur van de markt, wortel schieten in gekraakte tuinen, huizen of gemeenschappelijke boerderijen. Het is aan jou en ons om de juiste plek te vinden.

Wat overal groeit, kan niet worden ontbonden.

Als deelnemers aan de opstand roepen we jullie op om je aan te sluiten bij de ruim honderdtachtig plaatselijke comités die de afgelopen maanden gevormd zijn, de honderden lokale verzetsgroepen en strijdgroepen, en de bestaande vakbondsafdelingen die openlijk voor het lidmaatschap van de beweging zijn uitgekomen. Het woord van Les Soulèvements de la Terre is van hen, en het is van jou.

Samen zullen we onze gewonden blijven steunen. We zullen de strijd overal voortzetten en in nog grotere aantallen samenkomen.

Er zijn al twee evenementen gepland voor deze zomer, twee essentiële momenten voor actie om water te delen temidden van een historische droogte:

Het waterkonvooi van Poitiers naar Parijs, van 18 tot 27 augustus
De actiecampagne Honderd dagen voor Droogte

Naast deze onmiddellijke mijlpalen gaan we de partnerschappen smeden die nodig zijn om de opmars van het asfalt, de uitdroging van de bodem, de vergiftiging van het water en de ontbinding van onze banden daadwerkelijk een halt toe te roepen.

We gaan elkaar weer vinden. Jij bent en wij zijn de Opstandelingen van de Aarde.

Teken de petitie!

Vertaling: Menno Grootveld

Categorieën
Politiek

Een kernoorlog in Oekraïne is mogelijk

Oorspronkelijke tekst (Engels): Ellsberg.net, 16 augustus 2022

fotografie: Biography

door Daniel Ellsberg

Daniel Ellsberg was de klokkenluider die de Pentagon Papers lekte, waaruit bleek dat de Amerikaanse regering tegenover het Amerikaanse publiek had gelogen over de oorlog in Vietnam. Hij is vorige week op 92-jarige leeftijd overleden.

De invasie van Rusland in Oekraïne heeft de wereld veel gevaarlijker gemaakt, niet alleen op de korte termijn, maar op manieren die onomkeerbaar kunnen blijken. Het is een tragische en misdadige aanval. We zien de mensheid weer bijna op haar slechtst, maar nog niet helemaal, want tot nu toe hebben we sinds 1945 gelukkig geen kernoorlog meer gezien.
En dat was echt onverwacht. Toen ik tiener was, in de jaren veertig en vijftig, was er bijna niemand die ik kende die verwachtte dat er in de zeventig jaar na Hiroshima en Nagasaki geen nieuwe kernbom op mensen zou worden gegooid. Het had best kunnen gebeuren. We zijn er heel dichtbij geweest, ongelooflijk dichtbij.
Maar er gebeurde iets dat niet zo makkelijk te voorzien was: elk van beide grootmachten, de VS en Rusland, liet het toe om vast te lopen of verslagen te worden zonder terug te vallen op kernwapens. Ik denk dat bijna niemand dat voor mogelijk had gehouden.
Natuurlijk doet die mogelijkheid zich nu wéér voor, en op een nieuwe manier. Het verschil is het volgende. In vroegere situaties waarin sprake was van een patstelling – als een supermacht tegenover een veel kleinere macht stond, zoals in Korea, Vietnam, Laos, of Afghanistan – waren we in staat onze nederlaag te accepteren zonder kernwapens te gebruiken, zowel in Vietnam als in Afghanistan. In wezen leden we een politieke nederlaag in Irak, net zoals de Russen in Afghanistan.
Bij diverse gelegenheden had een vals alarm tijdens voorbije crisissen een kernoorlog kunnen ontketenen, maar dankzij de behoedzaamheid van individuen in het systeem is dat niet gebeurd. Het lot van de wereld was afhankelijk van de (in carrièretermen) ietwat gevaarlijke beslissingen van mensen zoals Archipov tijdens de Cubaanse Raketcrisis en kolonel Petrov tijdens de crisis van 1983, die besloten hun superieuren niet te alarmeren, ook al waren ze ervan overtuigd dat een aanval ieder moment op handen kon zijn.
Een soortgelijke situatie zou zich op verscheidene manieren in de huidige oorlog kunnen voordoen. Als de Oekraïners gebruik zouden maken van de raketsystemen die we nu aan ze leveren en die hen de mogelijkheid geven om Russische aanvallen op Oekraïens grondgebied te beantwoorden met Oekraïense aanvallen op Russisch grondgebied, zou dat een ernstige escalatie betekenen, die zich mogelijk aan de controle van de VS onttrekt. Ook als een mogelijke nederlaag van de Russische strijdkrachten in de Donbas ertoe zou leiden dat Poetin of zijn bevelhebbers, of mogelijk zelfs hun ondergeschikten, bevoorradingspunten in Polen zouden aanvallen, en zo de NAVO rechtstreeks in de oorlog zouden betrekken, dan zouden de VS en de NAVO rechtstreeks met Rusland in oorlog kunnen komen – een risico dat tot nu toe is vermeden.
Elke leider hier – Biden enerzijds en Poetin anderzijds – heeft zich in het verleden onthouden van daden die onze twee naties in een direct gewapend conflict zouden brengen. Hierin hebben ze een soort voorzichtigheid betoond. Toch is het ook zo dat ze nu gokken met duidelijke risico’s, door de interactie van wat een van beiden doet met wat de andere partij doet.
Dit brengt ons op totaal nieuw terrein, iets wat we de afgelopen zeventig jaar niet hebben gezien: de dreigende mogelijkheid van een gewapend conflict tussen de VS (of de NAVO) en Rusland (of – voorheen – de Sovjet-Unie.) Verbazingwekkend genoeg heeft elk van beide partijen er in deze zeventig jaar voor gezorgd – zelfs in een proxy-oorlog, zelfs tegen een asymmetrische, zwakkere macht – een direct gewapend conflict met de ander te vermijden. Wat we echter nog niet hebben gezien, wat nog niet is getest, is de bereidheid van de leider van een supermacht om te verliezen of om door de andere supermacht in een impasse te worden gebracht. Dat zou een verlies van prestige en een verlies van invloed in de wereld betekenen, iets dat in eerdere oorlogen niet is voorgekomen.
Als de VS zich terugtrekken uit Vietnam of Afghanistan zien andere landen dat niet als een directe aantasting van het vermogen van de VS om een grootmacht of een mondiale supermacht te zijn. Maar als de VS rechtstreeks verliezen van Rusland, of als Rusland verliest van de VS, is dat een andere zaak. Zoiets heeft nog niet eerder plaatsgevonden en zou nu makkelijk kunnen gebeuren.
Dat is de gok die beide partijen op dit moment nemen, net zoals beide partijen gokten tijdens de Cubaanse Raketcrisis, waarbij ik op hoog stafniveau betrokken was. Na vijftig jaar studie en directe betrokkenheid bij die crisis geloof ik dat noch Chroesjtsjov noch Kennedy daadwerkelijk van plan was het dreigement van een gewapend conflict door te zetten. Ik geloof dat ze allebei bluften. Toch zette elk van hen stappen, en kwamen zij allebei met dreigementen en toezeggingen om de voorwaarden van een onderhandelingsakkoord te verbeteren – waarvan elk van hen verwachtte dat het met gunstige voorwaarden zou worden afgesloten. Het scheelde maar een haar of de acties van hun ondergeschikten hadden niettemin tot een gewapend conflict geleid.
Een onderhandelde uitkomst, hoe eerder hoe beter – in ieder geval ergens in de komende maanden – is erg belangrijk, maar niet waarschijnlijk. Naarmate de oorlog in Oekraïne voortduurt, blijft de kans op escalatie bestaan en neemt deze zelfs toe, juist omdat beleidsmakers verdere escalatie of een kostbare patstelling proberen te voorkomen.
We hebben het dus over een lange oorlog waarin Oekraïense levens worden verwoest, met honderdduizenden slachtoffers aan Oekraïense kant, en vergelijkbare aantallen aan Russische kant. Dit is een tragische situatie voor Oekraïne, en trouwens ook voor het Russische volk, als gevolg van de sancties, en voor de rest van de wereld als het gaat om de voedselleveranties uit Oekraïne, waardoor mensen in Afrika op dit moment worden geconfronteerd met de dreiging van hongersnood zolang dit doorgaat. De vooruitzichten dat dit alles zich zal blijven voortzetten op dit niveau, zelfs zonder escalatie, zijn hoog.

Het blijkt dat leiders aan de macht bijna ieder aantal mensen zullen willen riskeren en zelfs opofferen om een vrijwel zekere nederlaag, ramp of vernedering op de korte termijn voor hen persoonlijk en voor hun land te voorkomen. De geschiedenis van de afgelopen halve eeuw, die ik heb geanalyseerd (omdat ik eerder in mijn leven betrokken ben geweest bij enkele van de ergste aspecten ervan), vertelt me dat een leider als Poetin, liever dan een vernederende nederlaag te lijden, bereid is om de inzet te verhogen, te escaleren en eerdere mislukkingen te herhalen op manieren die geen rekening houden met de kosten in mensenlevens.
Het is potentieel rampzalig dat beide partijen willens en wetens het risico lijken te willen nemen dat ze een kernoorlog zullen ontketenen, zelfs als die enigszins beperkt zal blijven.

Vertaling: Menno Grootveld

Categorieën
Politiek

Waarom Poetin kernwapens zal gebruiken

Oorspronkelijke tekst (Engels): UnHerd, 2 juni 2023

fotografie: UnHerd

door Kevin Ryan

Gepensioneerd brigadegeneraal Kevin Ryan is senior fellow aan het Belfer Center for Science and International Affairs van de Harvard Kennedy School. Hij was Amerikaans defensieattaché in Moskou en plaatsvervangend directeur voor strategie, planning en beleid van de legerstaf.

Alles wijst erop dat Rusland al een besluit heeft genomen

Hoe je het ook wendt of keert, de droneaanvallen die twee weken geleden de rijkste buurten van Moskou troffen, vormden een grimmig keerpunt in Poetins kwijnende campagne tegen Oekraïne. De verrassingsaanvallen – waarbij acht mensen om het leven kwamen en waarvoor Kyiv alle verantwoordelijkheid heeft ontkend – waren de eerste tegen Russische burgers sinds het begin van de oorlog. Ze vormden ook de belangrijkste inval op Russisch grondgebied sinds de Tweede Wereldoorlog.
Poetin bestempelde de aanvallen al snel als een ‘terroristische’ daad, terwijl een aangeslagen Jevgeni Prigozjin, hoofd van het huurlingenleger van Wagner, de reguliere legerleiders een uitbrander gaf omdat ze niet hadden kunnen voorkomen dat drie van de acht drones de Russische luchtafweer wisten te omzeilen. Hoewel dit alles de Oekraïense oorlogsinspanningen een morele oppepper heeft gegeven, hangt de vraag over vergelding in de lucht.
Na vijftien maanden oorlog hebben de bommen van Poetin Oekraïne nog steeds niet weten te breken. Een toestroom van driehonderdduizend nieuwe soldaten tijdens de winter heeft de gevechtskracht van de Russische eenheden weinig verbeterd en de gerapporteerde inzet van tanks uit de jaren vijftig heeft de geruchten versterkt dat de Russische munitie opraakt. Het lijkt erop dat de Russische militaire bevelhebbers niet meer in staat zijn om effectief te reageren op de Oekraïense escalatie. Het wordt volgens mij duidelijk dat Rusland deze escalatie alleen nog met kernwapens tegemoet kan treden.
Veel westerse experts zeggen dat ze de dreiging van een Russische nucleaire aanval in Oekraïne serieus nemen, maar maken de fout te beweren dat de kans klein is. Vorige maand bijvoorbeeld vertelde Avril Haines, de Amerikaanse directeur van de Nationale Inlichtingendiensten, tijdens een hoorzitting in de Senaat dat de verzwakte conventionele troepenmacht van Poetin de Russische president afhankelijker zou maken van ‘asymmetrische opties’ voor afschrikking, waaronder nucleaire capaciteiten – maar hij zei ook dat het ‘zeer onwaarschijnlijk’ was dat Moskou hiervan gebruik zou maken. Tijdens dezelfde hoorzitting schatte de directeur van de Defense Intelligence Agency, luitenant-generaal Scott Berrier, de kans daarop ook in als ‘onwaarschijnlijk.’
Niettemin zijn er sterke aanwijzingen dat Poetin besloten heeft om een tactisch kernwapen te gebruiken in zijn oorlog in Oekraïne. In recente toespraken en interviews heeft hij betoogd dat Rusland wordt geconfronteerd met een existentiële dreiging – een situatie die volgens het Russische beleid het gebruik van kernwapens rechtvaardigt. Hij heeft ook zijn militaire leiding herschikt, zodat de drie generaals die verantwoordelijk zijn voor de inzet van tactische kernwapens nu het bevel voeren over zijn ‘speciale militaire operatie’ in Oekraïne.
Hoewel de NAVO duidelijk heeft gemaakt dat ze het gebruik van kernwapens door haar lidstaten om Oekraïne te verdedigen niet zal goedkeuren, heeft Poetin al tactische redenen om ze in te zetten: om Russische soldatenlevens te redden, de oorlog te verkorten, Oekraïense strijdkrachten te vernietigen. Hij heeft ook strategische redenen: om de afschrikkingswaarde van zijn kernwapenarsenaal opnieuw aan te tonen en om te bewijzen dat hij geen bluffer is. We moeten daarom aannemen dat hij bereid is om ze te gebruiken, waarschijnlijk als reactie op het onvermogen van zijn wankelende leger om voldoende te escaleren met conventionele middelen. Met andere woorden: de nucleaire geest is uit de fles.
Gedurende een groot deel van de afgelopen tachtig jaar rustte de veiligheid van Rusland op twee pijlers waarvan de relatieve kracht in de loop der jaren afnam en groeide: zijn conventionele grondtroepen en zijn kernwapens. De conventionele strijdkrachten werden gebruikt om de buurlanden en tegenstanders van Rusland te beïnvloeden, te intimideren en te dwingen zich naar zijn wil te schikken. De nucleaire strijdkrachten waren bedoeld om de Verenigde Staten en het Westen af te schrikken van militaire inmenging in Rusland en zijn vermeende invloedssfeer. Sinds het einde van de Koude Oorlog hebben de conventionele strijdkrachten van Rusland echter soms moeite gehad met hun deel van de taak. Om dit te compenseren, moesten de Russische leiders vertrouwen op hun nucleaire strijdkrachten voor beide doeleinden: strategische kernwapens om het Westen af te schrikken en tactische kernwapens om de buurlanden te bedreigen.

Vandaag de dag zou een enkele nucleaire aanval in Oekraïne een Oekraïense tegenaanval kunnen verijdelen, met weinig verlies van Russische levens. Voor Moskou is deze overweging even praktisch als moreel: de grootschalige mobilisatie en uitbreiding van militaire eenheden vorig jaar toonde aan dat het leger van Poetin te klein was voor zijn taak. Desondanks is Rusland erin geslaagd om slechts een paar nieuwe bataljons te creëren omdat het meeste nieuwe personeel en materieel simpelweg de verliezen in bestaande eenheden moest vervangen. Poetin en zijn militaire leiders hebben bijna geen mensen en materieel meer over om hun doelen te bereiken.
Begin dit jaar nam Poetin verschillende publieke stappen om te laten zien dat hij niet bluft over het gebruik van kernwapens. In februari ondertekende hij een wet die de deelname van Rusland aan New Start, het strategische kernwapenverdrag, ‘opschort.’ Deze stap maakte officieel een einde aan de gezamenlijke inspecties van Amerikaanse en Russische kernwapensites en ontsloeg Rusland van de verplichting om het aantal strategische kernwapens te beperken – hoewel Rusland beloofde dit wel te zullen doen.
Vervolgens kondigde Poetin in maart aan dat hij tactische kernwapens zou stationeren in Wit-Rusland, met een opslagfaciliteit die al in juli gebouwd zou worden. Aangezien Rusland daar al Iskander-raketsystemen heeft gestationeerd die kernwapens kunnen vervoeren – evenals duizenden troepen – zouden de nucleaire raketsystemen en kernkoppen zo dicht bij elkaar komen te staan, dat de waarschuwingstijd voor het gebruik ervan aanzienlijk bekort zou worden. Poetin suggereerde ook dat Wit-Russische troepen zouden worden opgeleid om de wapens te gebruiken.
Het Kremlin heeft deze steeds dreigender stappen genomen in de overtuiging dat de NAVO en het Westen – in het bijzonder de Verenigde Staten – geen aandacht besteden aan de Russische eisen op het wereldtoneel. In 2018, toen Poetin een heleboel nieuwe kernwapens onthulde, waarschuwde hij: ‘Jullie zullen nu naar ons luisteren!’ Maar velen deden dat niet: vier jaar later was zijn invasie van Oekraïne een wake-up call voor degenen die hem hadden genegeerd.
Desondanks vrezen sommigen in Rusland ongetwijfeld dat de dreiging van een nucleaire aanval hol begint te klinken. En voor Poetin, wiens regime kwetsbaar is, houdt het dreigen met een tactische nucleaire aanval zonder die uit te voeren nu misschien wel evenveel risico in als zo’n aanval zelf. Als gevolg hiervan heeft Poetin, naast het waarschuwen van het Westen dat hij een kernwapen zou kunnen gebruiken, het Russische volk stap voor stap voorbereid met redenen waarom hij kernwapens zou moeten gebruiken. Onder deze rechtvaardigingen heeft Poetin herhaaldelijk ‘whataboutist’ vergelijkingen met de Verenigde Staten aangehaald. Toen hij de plannen aankondigde om Russische kernwapens in Wit-Rusland te plaatsen, zei hij: ‘De Verenigde Staten doen dit al tientallen jaren. Ze hebben al lang geleden … hun tactische kernwapens geïnstalleerd op het grondgebied van hun bondgenoten, NAVO-landen, in Europa, in zes staten … Wij gaan hetzelfde doen.’ Poetin heeft ook herhaaldelijk verwezen naar de Amerikaanse nucleaire aanvallen op Hiroshima en Nagasaki, en heeft de Amerikaanse doelen van toen – het redden van soldatenlevens en het verkorten van de oorlog – gelijkgesteld aan de Russische doelen van nu.
Hij heeft het Russische volk bijvoorbeeld duidelijk gemaakt dat Moskou’s rode lijnen voor het gebruik van kernwapens, die in officiële documenten staan, allemaal zijn overschreden sinds de invasie. Zo beweert hij onder meer dat het voortbestaan van Rusland op het spel staat in de huidige strijd. Tijdens de parade op de Dag van de Overwinning in april verklaarde Poetin dat het Westen ‘tot doel heeft de ineenstorting en vernietiging van ons land te bewerkstelligen.’ Een andere officieel door Rusland aangewezen rode lijn wordt gevormd door aanvallen ‘op cruciale regerings- of militaire locaties van de Russische Federatie, waarvan de verstoring het reactievermogen van de nucleaire strijdkrachten zou kunnen ondermijnen.’ Wellicht met het oog hierop heeft Moskou beweerd dat Oekraïense drones strategische nucleaire bommenwerpers in Rusland hebben geraakt, en dat Oekraïne en de VS verantwoordelijk zijn voor drones die zijn gelanceerd om Poetin te vermoorden. Al deze beweringen, de echte en de verzonnen, worden gebruikt om Poetin een voorwendsel in handen te geven om kernwapens te gebruiken.

In reactie hierop hebben een aantal westerse waarnemers erop gewezen dat er, aangezien we geen enkele beweging van kernwapens hebben gezien, geen tastbare tekenen zijn van de intentie om ze te gebruiken. Ik ben het daar niet mee eens. Afgelopen herfst meldden functionarissen in Kyiv dat Rusland ‘Kh-55 nucleaire kruisraketten’ met dummy-kernkoppen afvuurde. Waarnemers opperden dat deze raketten – die speciaal ontworpen zijn om een kernwapen te dragen – werden afgevuurd om de Oekraïense luchtverdediging uit te hollen door haar te ‘misleiden,’ zodat de Kh-55’s vernietigd zouden worden in plaats van raketten met conventionele explosieven. Deze bewering houdt geen steek: raketten, zelfs zonder explosieve lading, zijn te waardevol voor Rusland om als lokvogel te gebruiken. Wat wel zinvol is, is het lanceren van raketten uit de Koude Oorlog met dummy-kernkoppen om hun betrouwbaarheid te testen voor gebruik in een echte nucleaire aanval.
Maar wat zal Poetins beslissing om te lanceren triggeren? Waarschijnlijk is dat het onvermogen van het Russische leger om met conventionele middelen aan zijn eisen te voldoen. Als een Oekraïens offensief bijvoorbeeld dreigt het verlies van de Krim te bewerkstelligen, zal Poetin proberen de gevechten te laten escaleren om dat verlies te voorkomen. Als de conventionele strijdkrachten niet succesvol zouden kunnen reageren, zou een nucleaire aanval op de Oekraïense strijdkrachten kunnen worden ingezet. Zoals hij afgelopen september aankondigde, op de avond dat hij vier Oekraïense provincies illegaal bij Rusland voegde: ‘Als de territoriale eenheid van ons land wordt bedreigd, zullen we, om Rusland en onze natie te beschermen, zonder twijfel alle wapens gebruiken die we hebben. Dit is geen bluf.’
Ook thuis zijn er push-factoren die Poetin verder kunnen aanmoedigen. Hij staat vooral onder druk van Russische nationalisten, die hem steunden toen hij aan de macht kwam, maar nu hun ongenoegen laten blijken. Sommigen, zoals voormalig FSB-officier Igor Girkin, hebben openlijk kritiek geuit op de hoge militaire leiding en zelfs op Poetin zelf. Die kritiek kan veranderen in verzet, waardoor hij gedwongen wordt te overwegen zijn oorlog te laten escaleren voordat zijn conventionele strijdkrachten er klaar voor zijn.
Ondertussen worden beweringen dat Poetin zich zou laten weerhouden van het gebruik van kernwapens door belangrijke bondgenoten, zoals China of India, niet gestaafd door het verloop van de oorlog tot nu toe. Hoewel Poetin de steun van anderen op prijs stelt, is hij er niet voor teruggeschrokken om die steun op het spel te zetten om te krijgen wat hij wil.
Dit wil niet zeggen dat wij in het Westen Oekraïne onder druk moeten zetten om af te zien van zijn doel om al het bezette grondgebied te bevrijden. Maar het betekent wel dat we moeten anticiperen op een nucleaire aanval en mogelijke reacties moeten ontwikkelen. Zodra Rusland een kernwapen gebruikt in Oekraïne, zullen de gevolgen zich verspreiden. Tienduizenden Oekraïners zullen de dood vinden of te maken krijgen met de gevolgen van de explosie. Honderden miljoenen Europeanen zullen zich schrap zetten voor oorlog. Maar zeven miljard anderen over de hele wereld zullen hun normale leven voortzetten, gealarmeerd maar fysiek onaangetast.
Uiteindelijk kan dit zeer gevaarlijk blijken voor de internationale orde. Het beeld dat veel mensen van kernwapens hebben als wapens die de beschaving zullen beëindigen, zal worden uitgewist. In plaats daarvan zullen zulke wapens ‘genormaliseerd’ zijn en, hoewel tragisch, aanvaardbaar zijn in een oorlog. In deze dramatisch veranderde wereld is het aan het Westen om te beslissen hoe te reageren.

Vertaling: Menno Grootveld

Categorieën
Economie Politiek

Een ander soort intelligentie

Oorspronkelijke tekst (Duits): Frankfurter Allgemeine, 14 mei 2023

fotografie: Annette Hornischer

door Evegeny Morozov

Evgeny Morozov is de oprichter van de Syllabus, en de auteur van verschillende boeken over technologie en politiek

In het anders zo utopische Silicon Valley grijpt de onheilsstemming om zich heen. Maar dezelfde mensen die waarschuwen voor de AI-apocalyps willen dezelfde technologie gebruiken om een politiek project te realiseren.

Wat men ook mag denken van de innovaties van Silicon Valley op andere gebieden, de bijdragen aan het ouderwetse ambacht van de dramaproductie zijn moeilijk te overtreffen. De typerende parabel gaat over een briljante technologiepionier die, nadat hij een schijnbaar ongevaarlijke technologie op de wereld heeft losgelaten, de duivelse uitvinding aan de kaak stelt en de wereld waarschuwt voor de risico’s ervan.
De visionairs achter het World Wide Web (Tim Berners-Lee), virtual reality (Jaron Lanier), de Like-knop (Justin Rosenstein) en zelfs de pop-up reclame (Ethan Zuckerman) hebben zich allemaal afgekeerd van de digitale beesten die zij op de wereld loslieten. Om nog maar te zwijgen van de talrijke beleggers en voormalige werknemers die de tech-utopie van Silicon Valley zijn gaan verloochenen en non-profitorganisaties hebben opgericht om Big Tech verantwoordelijk te stellen voor zijn vele zonden.

De overtrokken retoriek van de ‘AI-onheilsstemming’

De meest recente bijdrage aan dit genre komt van Geoffrey Hinton, die vaak de ‘Godfather van AI’ genoemd wordt. De achter-achterkleinzoon van logicus George Boole hielp bij de ontwikkeling van kunstmatige neurale netwerken – de computersystemen achter de populairste tak van AI van vandaag, Deep Learning, en dus achter populaire chatbots zoals OpenAI’s ChatGPT en Google’s Bard. Een paar weken geleden gaf Hinton zijn baan bij Google op, uit angst dat zijn uitvinding ernstige schade zou kunnen aanrichten; dat zijn programma’s op een dag de mensheid zoals wij die kennen zouden kunnen vernietigen. Dat is tenminste het gevaar dat verbonden is aan de mogelijke opkomst van wat bekend staat als Artificial General Intelligence (AGI) – het soort superintelligente AI dat de mens in de meeste taken kan overtreffen.
Aanvankelijk dacht Hinton dat AGI-achtige mogelijkheden nog tientallen jaren in de toekomst lagen, maar hij is onlangs van gedachten veranderd. Nu wil hij vrijuit kunnen praten over de gevaren van AI, zonder zich zorgen te hoeven maken over de gevolgen voor Google. Hinton is niet de enige die zijn bedenkingen heeft. In maart luidde een opvallende brief, ondertekend door een aantal grootheden uit de techwereld – onder wie Elon Musk en Apple-medeoprichter Steve Wozniak – op vergelijkbare wijze de noodklok. Daarin werd opgeroepen tot een moratorium van zes maanden op de ontwikkeling van AI, zodat overheden de snelle ontwikkelingen op dit gebied kunnen bijhouden (wat Musk er niet van heeft weerhouden om tegelijkertijd TruthGPT op te richten, een nieuwe AI-startup die moet concurreren met het vlaggenschip van OpenAI).
Sinds de publicatie van de brief staan de Amerikaanse media bol van de alarmerende commentaren en interviews. De overtrokken retoriek van een dergelijke ‘AI-onheilsstemming’ vormt de laatste tijd een vreemde aanvulling op de gebruikelijke techno-utopische ideologie van Silicon Valley. Soms worden beide ideologieën door dezelfde personen en bedrijven verwoord. De voor de hand liggende logische tegenstellingen zitten de succesvolle bedrijfsmodellen echter nooit echt in de weg.
Neem nu OpenAI, het moederbedrijf achter ChatGPT. Zijn versie van het techno-utopisme is behoorlijk groots: ‘Als het mogelijk is om AGI te creëren,’ zegt het bedrijf in een recent persbericht, ‘zou deze technologie ons kunnen helpen de mensheid naar een nieuw niveau te tillen door de welvaart te verhogen’ en ‘de wereldeconomie een impuls te geven.’ Het bescheiden en voorzichtige ‘als’ verdwijnt echter slechts een paar alinea’s later en het hypothetische wordt gepresenteerd als iets reëels. Zo ‘zijn er sommige dingen…,’ laat OpenAI ons weten, ‘die we nu moeten doen om ons voor te bereiden op AGI’ – precies dezelfde AGI waarvan de mogelijkheid nog maar een paar zinnen eerder in twijfel werd getrokken. Op dit punt vindt het techno-utopisme zichzelf opnieuw uit als een nieuw soort AI-doemdenken, omdat ‘een verkeerd afgestelde superintelligente AGI de wereld ernstige schade zou kunnen toebrengen.’ De onderliggende boodschap is duidelijk: het moeten organisaties als OpenAI zijn die de samenleving naar een brave new world leiden. Want zonder zulke verantwoordelijke en onfeilbare rentmeesters lopen we het risico van een ‘ernstige ontwrichting van de samenleving.’

Het debat over AI is onderdeel van een cultuuroorlog

Ja, precies, ontwrichting! Wat zijn de tijden veranderd! Nog maar tien jaar geleden moesten we allemaal bidden bij het altaar van de ontwrichting, omdat deze schijnbaar onstuitbare kracht vergde dat de samenleving zou buigen voor de tech-savvy jeugd en zich zou aanpassen aan een toekomst van zelfrijdende auto’s, drone-leveranties en industrieën aangedreven door 3D-printing. Maar met de ineenstorting van de aandelen en banken van de tech-sector is ‘ontwrichting’ een ordinair modewoord geworden. Tegenwoordig gaat het in plaats daarvan om ‘afstemming’ – het idee dat de nieuwste AI-technologieën moeten worden afgestemd op menselijke doelen en behoeften. In theorie klinkt dat goed, maar het echte probleem met ‘afstemming’ is het verzoenen van menselijke belangen met de felle concurrentie tussen de grote AI-aanbieders.
Veel van wat doorgaat voor ‘verkeerde afstemming’ bij de hedendaagse AI – slecht getrainde modellen die racistische rotzooi uitspugen – heeft niets te maken met amorele algoritmen. Het gaat er veeleer om dat techbedrijven elkaar proberen te overtreffen om de AI-markt te domineren, ook al zijn hun producten nog onvolgroeid en niet klaar voor massale toepassing. Dit soort ‘verkeerde afstemming’ blijft echter vaak onvermeld in de alarmerende berichten. De schade die wordt aangericht door killer-bots – in plaats van de balansen en aandelenmarkten – leent zich nu eenmaal veel beter voor apocalyptische beelden.
Zoals de meeste dingen in het huidige Amerika maakt ook het debat over AI nu al deel uit van een cultuuroorlog. Sommige van de meest prominente AI-apocalyptici zijn aanhangers van een reeks zeer hippe ideologieën zoals ‘langetermijndenken’ en ‘effectief altruïsme,’ een soort existentialistisch utilitarisme voor het tijdperk van Big Data. Dankzij rijke aanhangers in Silicon Valley hebben dergelijke randfilosofieën nu hun eigen denktanks, non-profitorganisaties, podcasts en conferenties.

Content-moderatoren in het Mondiale Zuiden

Onder invloed van deze filosofische stromingen neigen veel van de AI-apocalyptici (meestal witte mannen) er ook toe zich zorgen te maken over hoe de intelligentie van de mensheid op de lange termijn door AGI als geheel kan worden gemaximaliseerd, zonder er uiteindelijk door te worden weggevaagd. Daarbij zien zij intelligentie uitsluitend in termen van IQ-scores en veronachtzamen zij de kosten die toepassingen als ChatGPT op de korte en middellange termijn veroorzaken. Daartegenover staat een steeds luidere groep critici – onder wie veel vrouwen en mensen van kleur – die het probleem van ‘AI-veiligheid’ zien als een afleiding van de meer directe politieke problemen die de ontwikkeling van AGI met zich meebrengt. Zij klagen veeleer dat raciale stereotypen in stand worden gehouden wanneer intelligentie alleen in termen van IQ wordt begrepen, omdat dit vaak leidt tot dubieuze en onwetenschappelijke conclusies over de genetische verschillen tussen verschillende etnische groepen. Daarom zou er rond het hele project van het bouwen van een ‘superintelligentie’ een sterke zweem van eugenetica hangen. Volgens deze critici is bezorgdheid over ‘AI-veiligheid’ een luxe van de tech-sector; in plaats daarvan zouden we ons zorgen moeten maken over ‘AI-ethiek’ – alle gebreken die techbedrijven in hun producten toelaten om ze eerder dan de concurrentie op de markt te kunnen brengen.
Maar waarom zouden we ons zorgen maken over de schade die AI over tien jaar kan aanrichten, als we weten welke schade het nu al aanricht – niet alleen in termen van de immense milieukosten, maar ook van de psychologische tol die het eist van de laagbetaalde content-moderatoren in het Mondiale Zuiden, die de modellen achter diensten als ChatGPT helpen creëren? Kenia is een belangrijk centrum voor dergelijke activiteiten geworden, en sommige werknemers in deze sector hebben zich onlangs bij een vakbond aangesloten om betere arbeidsomstandigheden te eisen.
Maar zelfs de meest radicale van de tot nu toe voorgestelde maatregelen – van het eisen van betere uitleg over hoe AI-modellen tot hun voorspellingen komen tot het oproepen tot een ‘AI Bill of Rights’ – accepteren stilzwijgend de bestaande arbeidsdeling tussen staat en industrie. Technologiebedrijven moeten het voortouw nemen bij alle belangrijke innovaties, en overheden moeten ervoor te zorgen dat ze het niet te veel laten afweten. Zelfs de meest fervente critici van de AI-sector lijken dit principe te onderschrijven – al was het maar bij gebrek aan betere alternatieven. Of er nu wel of niet een volwaardige AGI komt, OpenAI-achtige bedrijven zullen in de toekomst waarschijnlijk een nog grotere rol gaan spelen in het aanbieden van onderwijs, gezondheidszorg en cultuur. Dit zal de ideologie van het ‘solutionisme,’ die de tech-sector als de ultieme redder van de democratie ziet, verder versterken, met andere woorden: het pathologische idee van Silicon Valley dat het doet voorkomen alsof problemen louter kunnen worden geïdentificeerd aan de hand van één criterium – of ze ‘oplosbaar’ zijn met een mooie en nette technologische ingreep, meestal een app.

Intelligentie als product van sociaal-politieke instituties

Aan deze impliciete consensus ligt een zeer eigenaardige opvatting van intelligentie ten grondslag, die dit reduceert tot het vermogen om problemen efficiënt (en vaak individueel) op te lossen en zich aan te passen aan de werkelijkheid. De drijvende kracht achter de nieuwste technologische utopie is het idee dat door de toegang tot ChatGPT-achtige AI te democratiseren, alle burgers en publieke instellingen een krachtig Zwitsers zakmes krijgen waarmee ze zich ongeacht de context zelf kunnen verdedigen.
Maar intelligentie kan natuurlijk niet worden teruggebracht tot individualistische probleemoplossing. Intelligentie is van nature sociaal en omvat niet alleen perceptie en voorspelling – de twee taken die Deep Learning dankzij enorme datasets beheerst – maar ook de toepassing van causale redeneringen, vaak in samenwerking met andere mensen. Iemand die ons niet kan vertellen waarom hij doet wat hij doet of waarom hij zegt wat hij zegt, kunnen we moeilijk ‘intelligent’ noemen; je kunt niet zomaar rechtvaardigingen vervangen door statistische voorspellingen. Evenmin zouden we iemand ‘intelligent’ noemen die zich altijd wil aanpassen aan de onaangename werkelijkheid om hem heen – ook al is hij gewapend met het beste Zwitserse zakmes – wanneer die werkelijkheid kan worden veranderd door collectieve actie en de creatie van nieuwe instituties.
Deze andere soort intelligentie, gerelateerd aan wat Kant het ‘publieke gebruik van de rede’ noemde, zou het niet goed doen in een wereld die gedomineerd wordt door de huidige geprivatiseerde AI, zelfs niet als die AI strikt gereguleerd zou zijn en alle ethisch niet-discriminerende specificaties zou respecteren die de critici ervan eisen. Deze andere vorm van intelligentie is het product van sociaal-politieke instituties, waarvan vele de erfenis zijn van de verzorgingsstaat en eeuwenlange culturele uitwisseling. De redenen voor het bestaan van deze instituties – denk aan de bibliotheek, de universiteit, het publieke plein – zijn nooit volledig begrepen, maar dat maakte ze niet minder belangrijk.
Voor Silicon Valley met zijn pragmatische instelling bestaan dergelijke instituties alleen maar om bepaalde problemen op te lossen, zoals het beantwoorden van zeer specifieke vragen of het accumuleren van ‘menselijk kapitaal.’ Daarom lijken ze volledig vervangbaar door ChatGPT of soortgelijke technische oplossingen. Ze worden niet gezien als de onmisbare en uiterst kwetsbare infrastructuren die het ‘publieke gebruik van de rede’ überhaupt mogelijk maken. En toch is het juist dit gebruik dat democratieën in staat stelt alternatieve voorstellingen te ontsluiten, andere verhalen over problemen te herkennen en de werkelijkheid te veranderen via sociale en collectieve instituties, in plaats van hun leden alleen maar de middelen te verschaffen om zich eraan te conformeren.

Dit soort rationele intelligentie kan nooit door een kunstmatige worden vervangen, omdat AI-systemen geen levensgeschiedenis, trauma’s, hoop en vrees kennen. Omdat ze geen lichamen hebben en zich niet in het heden bevinden, kunnen ze alleen voorspellen, maar nooit interpreteren.
De huidige AI-systemen zijn sterk gericht op wat de Hongaarse filosofe Agnes Heller de ‘technologische verbeelding’ noemde, die gericht is op efficiëntie en instrumentele rede. Ze missen echter wat zij ‘historische verbeelding’ noemde: een gevoel voor hermeneutiek en verhaal. Dit is niet verwonderlijk; de meeste technologieën zijn zo. Maar bij de huidige AI-systemen gaat het niet alleen om technologie, ze zijn ook de voedingsbodem voor ideologieën. En het ontbreekt deze ideologieën niet bepaald aan historische verbeelding. Maar wat voor ideologieën zijn het?
Volgens Heller zou een gezonde moderniteit altijd proberen de twee logica’s parallel te laten lopen maar in tegengestelde richtingen te laten afdrijven, waarbij de technologische verbeelding streeft naar het algemene en neutrale en de historische verbeelding naar het bijzondere en speciale. De technologische verbeelding consolideert en homogeniseert, de historische verbeelding ontleedt en specificeert. Op het moment dat de twee verbeeldingswerelden samensmelten en in dezelfde richting wijzen, slaat het noodlot toe, zoals bij de totalitaire regimes van de twintigste eeuw.
Nu Silicon Valley doorgaat met de ontwikkeling van ‘Artificial General Intelligence,’ zien we voor het eerst sinds de ergste wreedheden van de vorige eeuw hoe een machtig technologisch apparaat ingezet wordt voor een even machtig politiek project om een superintelligentie te bouwen. Dit project, met zijn belofte om de mensheid naar het volgende niveau van beschaving te tillen en een op de wetenschap gebaseerde utopie te verwezenlijken die tot nu toe onbereikbaar was op Aarde, is in de historische verbeelding verankerd. En het zou kunnen dat de twee verbeeldingswerelden niet langer in verschillende richtingen wijzen. Die historische missie moet worden bereikt door middel van technologie. En dat belooft niet veel goeds voor de democratie, hoe streng we de algoritmen in AI-systemen ook controleren.

Vertaling: Menno Grootveld