Categorieën
Economie Politiek

Kennisgevingen

Oorspronkelijke tekst (Engels): Sidecar, 11 april 2025

fotografie: website Corey Robin

door Corey Robin

Corey Robin (1967) is een Amerikaans politiek theoreticus, journalist en hoogleraar politieke wetenschappen aan Brooklyn College en het Graduate Center van de City University of New York. Hij schreef boeken over de rol van angst in de politiek – van Aristoteles tot de oorlog tegen het terrorisme – en over de aard van het conservatisme in de moderne wereld, van Edmund Burke tot Donald Trump.

‘Tarief,’ zo heeft Donald Trump gezegd, ‘is het mooiste woord in het woordenboek.’ Hij zal niet blij zijn om te horen dat het woord uit het Arabisch komt. Ta’rīf betekent namelijk ‘kennisgeving’ en ‘arrafa betekent ‘bekendmaken.’ Ondanks al zijn kennisgevingen heeft Trump nooit echt duidelijk gemaakt waarom hij die tarieven oplegt – of waarom hij daarbij vanaf woensdag tijdelijk een pauze heeft ingelast. Trumpkenners denken het antwoord te weten. Hij heeft een hekel aan de op regels gebaseerde internationale orde. Hij bewondert de ‘mannelijkheid’ van de maakindustrie. Hij hoopt toegang tot de Amerikaanse markt te kunnen ‘verhandelen’ voor een lagere dollarkoers. Hij heeft inkomsten nodig om zijn belastingverlagingen te dekken. Hij wil betere deals en lagere handelstekorten. Misschien is de wreedheid op zichzelf wel het doel. Met Trump is alles mogelijk, dus lijkt alles aannemelijk. Wat in elk geval niet te ontkennen valt: hij heeft een gevoelige snaar geraakt. Het gaat om iets dat lang onder de oppervlakte is gebleven, maar nog steeds met ongekende kracht kan ontploffen.

Tarieven nemen een buitenproportionele plaats in in de Amerikaanse verbeelding. Het allereerste wetsvoorstel dat ooit door het Congres werd behandeld, ging over tarieven. In 1832 overwoog het slavenhoudende Zuiden voor het eerst om zich af te scheiden – vanwege een tarief. Na de Burgeroorlog riepen de Republikeinen de tarieven uit tot ‘de hoeksteen’ van hun strijd tegen de Democraten. In 1896 voerde William McKinley campagne met de slogan: ‘Protection (bescherming) and Prosperity (welvaart).’ In 1930 gooide Herbert Hoover zijn kansen op herverkiezing te grabbel door vast te houden aan tarieven. Teddy Roosevelt wist de diepgewortelde obsessie van het land treffend te vangen toen hij zei dat het bij elke discussie over tarieven niet zozeer ging om een materiële noodzaak, maar om een mentale houding.

Het tarief fungeerde als een soort bliksemafleider voor frustraties over het beleid. Voor de zuidelijke slavenhouders, die volledig afhankelijk waren van de export van landbouwproducten naar de wereldmarkt, voelde het tarief als een ‘uitroeiingsoorlog’ tegen hun bezittingen en manier van leven. In de periode van de Gilded Age, zo stelde politicoloog Richard Bensel, was het tarief minder een economisch instrument voor industriële ontwikkeling dan een politiek bindmiddel voor de Republikeinse Partij. De Republikeinse elites steunden economisch beleid dat draaide om de Gouden Standaard en een volledig vrije binnenlandse markt – beleid dat rijkdom herverdeelde naar de bovenlaag van de samenleving, zowel sociaal als geografisch. Maar dat beleid was weinig populair bij volksvertegenwoordigers die stemmen moesten winnen buiten de steden in het noordoosten en de industriegebieden in het noorden van het Midden-Westen. Voor hen boden de douanerechten uitkomst, met name op producten als suiker en schapen. Boeren, ranchers en fabrikanten uit het Westen waren blij met de tarieven op wol; oud-strijders van de Unie, vaak afkomstig van het platteland, waren op hun beurt dankbaar voor de burgeroorlogpensioenen die gefinancierd werden met de opbrengsten van de invoerheffingen op suiker.

Vóór de New Deal vormde het tarief het brandpunt van het politieke conflict tussen de twee grote partijen. Maar na de verkiezingsoverwinningen van Franklin D. Roosevelt verdween het onderwerp van de politieke agenda. De Republikeinen, die herhaaldelijk hadden verloren van FDR, lieten hun vurige steun voor tarieven varen. Vanaf dat moment was elke president, of hij nu Democraat of Republikein was, voorstander van vrijhandel. Hoewel er af en toe nog wel kritiek op het protectionisme klonk vanuit het Congres of tijdens verkiezingscampagnes, was het tariefbeleid volgens politicoloog David Mayhew verworden tot ‘de kronkelende ledematen van een uiteengereten reptiel’ – met andere woorden: een overblijfsel uit het verleden zonder echte invloed. Dat bleef zo, zelfs toen Amerikaanse vakbonden in de jaren zeventig, beschadigd door de buitenlandse concurrentie, zich tegen de vrijhandel keerden en hun Democratische bondgenoten in het Congres daarin meenamen. De achterban van de twee partijen verwisselde uiteindelijk van positie: de Democraten werden protectionistisch, de Republikeinen juist vrijhandelsgezind. Soms laaide het debat nog op, zoals tijdens de felle discussies over NAFTA aan het begin van de jaren negentig. Maar of dat nu kwam door de Koude Oorlog of doordat de VS de rol van Groot-Brittannië had overgenomen als wereldwijde hegemon en bewaker van de monetaire stabiliteit, de partijelites en presidenten bleven vasthouden aan het ideaal van de vrijhandel. Tot nu.

Trump en zijn aanhangers maken vaak de vergelijking met president William McKinley. Maar waar McKinley de tarieven gebruikte om de massa’s en verschillende sociale klassen te verenigen, dreigen de tarieven van Trump – en de markten die daardoor in de war raken – juist verdeeldheid te zaaien binnen zijn eigen coalitie. Ze kunnen een kloof creëren tussen zijn MAGA-aanhangers, kiezers van kleur die naar hem zijn overgelopen, en de Republikeinse elites die hem een tweede termijn hebben bezorgd. Wall Street en veel CEO’s zijn duidelijk niet blij met de tarieven, evenmin als Elon Musk en bedrijven als Walmart. Republikeinse politici, waaronder senator Ted Cruz uit Texas, beginnen openlijk kritiek te leveren. Zeven Republikeinse senatoren hebben zelfs wetgeving gesteund om de macht van Trump om tarieven op te leggen te beperken, en mogelijk sluiten tot wel een dozijn Republikeinen in het Huis zich bij hen aan.

***

In Amerika, zo stelde de politicoloog Louis Hartz eens ongelukkig vast, bloeit het recht op ‘het lijk van de politieke verbeelding.’ Elk sociaal conflict vindt zijn weg naar de kaken van de grondwet of de rechtbanken. Maar juist daardoor bevat elke juridische tekst of rechterlijke uitspraak een vonk van maatschappelijke wrijving – klaar om het politieke landschap in lichterlaaie te zetten. De kunst is om die vonk te vinden.

Afgelopen donderdag, de dag na ‘Liberation Day,’ heeft een papierwarenbedrijf uit Florida, dat eigendom is van en geleid wordt door een groep vrouwen met een passie voor bloemmotieven en import uit China, een rechtszaak aangespannen tegen de tarieven van Trump. Het bedrijf, Emily Ley Paper, richt zich in de zaak tegen de wettelijke grondslag van de China-tarieven die Trump in februari en maart heeft ingesteld – en sindsdien fors heeft verhoogd, zonder enig teken van pauze of heroverweging. Emily Ley Paper stelt dat Trump zijn bevoegdheid heeft overschreden onder de International Emergency Economic Powers Act (IEEPA) van 1977. Hoewel Trump beweert te reageren op een ‘nationale noodsituatie’ – namelijk ‘de buitengewone dreiging van illegale immigranten en drugs, waaronder het dodelijke fentanyl’ – heeft nog nooit een president deze wet gebruikt om tarieven op te leggen. Simpelweg omdat die wet daar niets over zegt. Trump heeft overigens wél andere wettelijke middelen tot zijn beschikking om tarieven in te voeren, zoals hij ook tijdens zijn eerste ambtstermijn heeft gedaan. Maar die vereisen een proces van overleg en beleidsontwikkeling – iets wat niet bepaald bij Trumps stijl past. Geen van die wetten geeft hem bovendien de noodbevoegdheden waar hij zich zo graag op beroept.

Achter Emily Ley Paper staat een relatief onbekende non-profitorganisatie, de New Civil Liberties Alliance (NCLA). Deze kleine, gespecialiseerde club van juristen binnen het conservatieve ecosysteem heeft zich stilletjes ontpopt als een koploper in het ontmantelen van de zogenoemde ‘administratieve staat.’ Vorig jaar wist de NCLA het Amerikaanse Hooggerechtshof ervan te overtuigen om afstand te nemen van het lang geldende Chevron-precedent. Deze juridische regel gaf uitvoerende overheidsinstanties veel ruimte om onduidelijke wetten zelf te interpreteren, en beperkte de bevoegdheid van rechters om deze interpretaties terzijde te schuiven. Maar het Hooggerechtshof oordeelde nu dat lagere rechtbanken wél zelf mogen bepalen wat het Congres bedoelde met de vaak vaag geformuleerde wetsteksten. Bovendien mogen ze het oordeel van beleidsambtenaren die deze wetten moeten uitvoeren, naast zich neerleggen. Met andere woorden: het zijn voortaan conservatieve rechters – en niet langer liberale experts of technocraten – die bepalen hoe de uitvoerende macht wordt ingevuld.

Achter de NCLA gaan op hun beurt de miljardair Charles Koch en Leonard Leo schuil – misschien wel de meest invloedrijke rechtse machtsmakelaar sinds de dagen van Edwin Meese. Leo is de drijvende kracht achter de benoeming van rechters door Trump, niet alleen als het gaat om het Hooggerechtshof, maar ook om de rest van het federale rechtssysteem. Via een uitgebreid netwerk van donoren, advocaten, rechters en rechtswetenschappers speelde Leo een sleutelrol bij de benoeming van vijf van de negen huidige rechters van het Hooggerechtshof – van de ultraconservatieve Samuel Alito tot de iets gematigdere John Roberts. Daarbij horen ook alle drie de rechters die Trump zelf benoemde. Daarnaast was Leo medeverantwoordelijk voor de benoeming van ruim tweehonderd federale rechters tijdens Trumps eerste ambtstermijn.

Met andere woorden: via Emily Ley Paper spreekt een machtige stroming binnen de conservatieve rechterzijde zich uit. En wat zegt die? Dat ze bereid is om tegen Trump en zijn ‘tariefrepublikeinen’ dezelfde juridische oorlog te voeren als tegen progressieven en hun ‘administratieve staat.’ In deze rechtszaak worden exact dezelfde juridische wapens ingezet als eerder tegen het Environmental Protection Agency (EPA) en tegen Joe Bidens plan voor de kwijtschelding van studieleningen: de ‘major questions doctrine’ (de doctrine van de grote vragen) en de ‘nondelegation doctrine’ (de doctrine van de niet-overdraagbare macht). Volgens deze rechtsopvatting geldt dat als het Congres de president wil toestaan om beslissingen te nemen met een grote economische en politieke impact – zoals het opleggen van invoerrechten – het dat duidelijk en expliciet moet vastleggen in wetgeving. En dat is hier niet gebeurd. Sterker nog, het Congres heeft helemaal níets gezegd. Daar komt nog bij dat elke wet die een grondwettelijke bevoegdheid van het Congres – zoals het recht om tarieven vast te stellen – zomaar overdraagt aan de president, zonder heldere richtlijnen of beperkingen, volgens deze conservatieve opvatting ongrondwettelijk is. De rechtbanken, waarvan een groot deel de afgelopen twintig jaar door Leonard Leo’s netwerk is bevolkt, kunnen in deze zaak dus slechts twee kanten op: Trump handelt in strijd met de wet, of hij handelt in strijd met de Grondwet. En als deze zaak uiteindelijk voor het Hooggerechtshof komt, voorspellen ook conservatieve juristen – zelfs juristen uit Trumps eigen kring – dat hij zal verliezen. De enige vraag die dan nog rest is hoe groot zijn nederlaag zal zijn.

Op het hoogtepunt van de Gilded Age maakte de ene vleugel van het kapitaal graag de andere belachelijk als een stel verslaafde samenzweerders, die voor alle politieke en economische problemen in Amerika het protectionisme de schuld gaven. ‘Bij hem leidt elke weg naar het tarief,’ zei de Republikein John Sherman uit Ohio ooit spottend over de Democraat James Beck uit Kentucky. Vandaag de dag – in wat je onze nieuwe Gilded Age zou kunnen noemen – is het debat over tarieven, en de spot die ermee gepaard gaat, teruggekeerd naar het hart van de Amerikaanse politiek. Alleen is het deze keer omgekeerd: het zijn nu de Democraten die de Republikeinen prikken en uitdagen. En terwijl de Republikeinen vroeger het tarief gebruikten om hun politieke coalitie te versterken, laten ze nu toe dat het tarief diezelfde coalitie uit elkaar drijft.Wat dit vandaag de dag betekent voor de relatie tussen partijpolitiek en de politieke economie, en over de vraagstukken van het monetair beleid en de Amerikaanse macht die daarachter schuilgaan, blijft vooralsnog een raadsel.

Vertaling: Menno Grootveld

Categorieën
Economie Politiek

Het economische masterplan van Donald Trump

Oorspronkelijke tekst (Engels): UnHerd, 12 februari 2025

fotografie: X

door Yanis Varoufakis

Yanis Varoufakis is econoom en voormalig minister van Financiën van Griekenland. Hij is de auteur van diverse bestsellers.

Geconfronteerd met de economische maatregelen van president Trump slingeren zijn critici uit het politieke midden heen en weer tussen wanhoop en een bijna aandoenlijk geloof dat zijn obsessie met importheffingen (‘tarieven’) uiteindelijk vanzelf wel zal overwaaien. Ze gaan ervan uit dat Trump zal blijven blazen en dreigen totdat de realiteit de onhoudbaarheid van zijn economische logica aantoont. Maar dan letten ze niet goed op: Trumps fixatie op tarieven maakt deel uit van een doordacht, zij het riskant, mondiaal economisch plan.
Hun manier van denken geeft blijk van een hardnekkige misvatting over hoe kapitaal, handel en geld zich over de wereld verplaatsen. Net als een brouwer die dronken wordt van zijn eigen bier, zijn veel centrumpolitici en -analisten gaan geloven in hun eigen propaganda: dat we leven in een wereld van concurrerende markten waarin geld neutraal is en prijzen zich vanzelf aanpassen om vraag en aanbod in balans te brengen. Maar de ogenschijnlijk ongepolijste Trump blijkt in werkelijkheid veel sluwere inzichten te hebben. Hij begrijpt dat het uiteindelijk brute economische macht is – en niet marginale productiviteit – die bepaalt wat er gebeurt, zowel binnen landen als op het wereldtoneel.
Hoewel het riskant is om te proberen in het hoofd van Trump te kijken – de afgrond zou zomaar terug kunnen staren – is het toch noodzakelijk om inzicht te krijgen in zijn denkwijze rondom drie fundamentele vragen:

  1. Waarom gelooft hij dat Amerika wordt uitgebuit door de rest van de wereld?
  2. Wat is zijn visie op een nieuwe internationale orde waarin Amerika weer ‘groot’ kan zijn?
  3. En hoe denkt hij dit laatste te bereiken?

Alleen door deze vragen serieus te onderzoeken, kunnen we op een zinvolle manier kritiek leveren op Trumps economische masterplan.

Waarom denkt de president dat Amerika er bekaaid vanaf komt? Zijn belangrijkste klacht is dat de dominante positie van de dollar de Amerikaanse regering en elite weliswaar enorme macht schenkt, maar dat buitenlandse spelers daar uiteindelijk misbruik van maken – op manieren die volgens hem het verval van de VS in de hand werken. Wat veel economen en beleidsmakers beschouwen als Amerika’s ‘exorbitante privilege,’ ziet Trump juist als een ‘exorbitante last.’

Trump klaagt al tientallen jaren over de teloorgang van de Amerikaanse industrie: ‘Als je geen staal hebt, heb je geen land.’ Maar waarom wijt hij dat aan de internationale rol van de dollar?

Volgens Trump ligt het probleem bij buitenlandse centrale banken die verhinderen dat de waarde van de dollar daalt naar een ‘eerlijk’ niveau – een niveau waarop de Amerikaanse export weer aantrekkelijk wordt en de import wordt afgeremd. Hij beweert niet dat er sprake is van een samenzwering tegen de VS, maar wijst erop dat de dollar wereldwijd de enige veilige reservemunt is. Het is dus de normaalste zaak van de wereld dat Europese en Aziatische centrale banken de dollars opslaan die binnenstromen wanneer Amerikanen goederen uit hun landen importeren.

Door die dollars niet om te wisselen in hun eigen munteenheid, onderdrukken centrale banken zoals de ECB, de Bank of Japan, de Chinese centrale bank en de Bank of England de vraag naar hun eigen valuta – en dus de waarde ervan. Dat maakt hun producten goedkoper voor Amerikanen en stimuleert de export, wat weer leidt tot nog meer dollarinkomsten. Die dollars worden vervolgens weer gebruikt om op een veilige manier rente te innen door Amerikaanse staatsobligaties te kopen.

En daar wringt volgens Trump de schoen: Amerika importeert te veel, simpelweg omdat het als ‘goede wereldburger’ de verantwoordelijkheid op zich heeft genomen om de wereld te voorzien van die reservevaluta. In zijn ogen is de Amerikaanse industrie niet ingestort door slechte bedrijfsvoering, maar omdat het land zich heeft opgeofferd voor de rest van de wereld. Amerikaanse arbeiders en de middenklasse moeten lijden – aldus Trump – zodat andere landen ten koste van hen kunnen groeien.

Maar de hegemoniale status van de dollar ondersteunt ook het Amerikaanse exceptionalisme – iets wat Trump heel goed begrijpt en ook waardeert. Doordat buitenlandse centrale banken massaal Amerikaanse staatsobligaties opkopen, kan de Amerikaanse overheid jaar na jaar grote begrotingstekorten draaien en een gigantisch leger financieren dat elk ander land financieel zou ruïneren. Bovendien maakt de dominante positie van de dollar in het internationale betalingsverkeer het voor de Amerikaanse president mogelijk om sancties op te leggen aan wie dan ook – een moderne vorm van kanonneerbootdiplomatie.

Toch vindt Trump dat deze voordelen niet opwegen tegen het leed van Amerikaanse producenten, die worden weggeconcurreerd door buitenlandse bedrijven. Die profiteren immers van centrale bankiers die Amerikaanse dollars oppotten – een dienst die de VS gratis levert, en die de dollar kunstmatig duur houdt. In Trumps ogen ondermijnt Amerika zichzelf: het offert zijn industrie op voor het prestige van geopolitieke macht en het accumuleren van winsten in andere landen.

Die winsten, stelt hij, komen vooral terecht bij Wall Street en de Amerikaanse vastgoedsector, terwijl de arbeiders die op hem stemden – de mensen in de industriële regio’s die staal, auto’s en andere essentiële ‘mannelijke’ producten maken – daarvoor de prijs betalen.

En dat is nog niet eens Trumps grootste zorg. Zijn echte nachtmerrie is dat deze Amerikaanse hegemonie slechts tijdelijk is. Al in 1988, tijdens een promotietour voor zijn boek The Art of the Deal, zei hij bij Larry King en Oprah Winfrey: ‘We zijn een schuldennatie. Er gaat de komende jaren iets gebeuren in dit land, want je kunt niet elk jaar tweehonderd miljard dollar blijven verliezen.’

Sindsdien is hij er steeds meer van overtuigd geraakt dat er een gevaarlijk kantelpunt in aantocht is. Naarmate de Amerikaanse maakindustrie relatief verder afneemt, groeit de wereldwijde vraag naar dollars sneller dan de Amerikaanse inkomens meegroeien. Daardoor moet de dollar nóg sneller in waarde stijgen om te blijven voldoen aan de behoefte van andere landen aan veilige reserves. Maar dat proces kan natuurlijk niet eindeloos doorgaan.

Want zodra de tekorten van de VS een bepaald omslagpunt bereiken, zullen buitenlandse beleggers in paniek raken. Ze zullen massaal hun dollarreserves van de hand doen en op zoek gaan naar een andere valuta om hun vermogen in op te slaan. De Amerikanen blijven dan met een ingestorte industrie, krakkemikkige financiële markten en een failliete overheid achter in een wereld die in chaos verkeert.

Dit doemscenario heeft Trump ervan overtuigd dat hij een missie heeft: hij ziet het als zijn taak om Amerika te redden. In zijn ogen moet hij een nieuwe wereldorde inluiden. En dat is precies de kern van zijn plan: in 2025 wil hij een krachtige anti-Nixon shock veroorzaken – een wereldwijde schokgolf die het beleid van president Nixon uit 1971 ongedaan maakt, toen die het Bretton Woods-systeem overboord kieperde en zo het tijdperk van vergaande financialisering inluidde.

Centraal in deze nieuwe wereldorde staat een goedkopere dollar die desondanks de mondiale reservevaluta blijft. Dat zou de langetermijnrente in de VS verder verlagen. Maar kan Trump een dominante dollar behouden én tegelijk zorgen voor een lagere dollarkoers? Hij weet dat de markten dat nooit vanzelf zullen doen. Alleen buitenlandse centrale banken kunnen zo’n uitkomst afdwingen – maar dan moeten ze daartoe wel eerst worden aangezet. En daar komen zijn importtarieven om de hoek kijken.

Dit is wat veel van zijn critici niet begrijpen. Zij denken onterecht dat Trump gelooft dat invoertarieven vanzelf het handelstekort van Amerika zullen verkleinen. Maar hij weet dat dat niet zal gebeuren. Het werkelijke nut van zijn tarieven zit in hun vermogen om buitenlandse centrale bankiers te choqueren, zodat zij hun eigen rentetarieven verlagen. Daardoor verzwakken de euro, de yen en de yuan ten opzichte van de dollar. En dat compenseert de prijsstijging van buitenlandse goederen voor Amerikaanse consumenten — zij merken er weinig van, terwijl de landen waarop de tarieven van toepassing zijn, feitelijk zélf opdraaien voor de extra kosten.

Maar deze tarieven vormen slechts de eerste fase van Trumps masterplan. Zodra invoertarieven de norm zijn geworden en het buitenlandse kapitaal zich opstapelt in de Amerikaanse staatskas, kan Trump rustig afwachten terwijl vriend en vijand uit Europa en Azië zich aandienen voor gesprekken. Dan gaat de tweede fase van zijn plan van start: die van de grote onderhandelingen.

In tegenstelling tot zijn voorgangers – van Carter tot Biden – heeft Trump een hekel aan multilaterale bijeenkomsten en onderhandelingen met veel partijen aan tafel. Hij houdt van één-op-één deals. Zijn ideale wereld lijkt op het model van een fietswiel: een naaf met spaken, waarbij geen enkele spaak op zichzelf essentieel is voor het draaien van het geheel.

Vanuit die blik op de wereld gelooft Trump dat hij elke ‘spaak’ – elk land – afzonderlijk kan benaderen en onder druk kan zetten. Met invoertarieven als drukmiddel aan de ene kant, en de dreiging om het Amerikaanse veiligheidsschild in te trekken of zelfs tegen die landen te keren aan de andere kant, vertrouwt hij erop dat hij de meeste landen uiteindelijk kan dwingen zich erbij neer te leggen.

Maar waar precies moeten ze zich dan bij neerleggen? Bij het aanzienlijk laten stijgen van de waarde van hun eigen valuta, zonder dat ze hun langetermijnbezittingen in dollars verkopen. Trump zal niet alleen van elk land verwachten dat het de binnenlandse rente verlaagt, maar hij zal ook verschillende eisen stellen aan verschillende onderhandelingspartners.

Van de Aziatische landen die momenteel de meeste dollars oppotten, zal hij verlangen dat ze een deel van hun kortlopende dollaractiva omzetten in hun eigen – dus in waarde stijgende – valuta.

Van de landen van de eurozone, die relatief weinig dollars bezitten en bovendien geteisterd worden door interne verdeeldheid (wat Trumps onderhandelingspositie versterkt), kan Trump drie dingen eisen:

  1. Dat ze instemmen met het inruilen van hun langlopende Amerikaanse staatsobligaties voor ultralanglopende of zelfs eeuwigdurende obligaties;
  2. Dat ze Duitse productie naar de Verenigde Staten verplaatsen;
  3. En dat ze aanzienlijk meer wapens kopen die in Amerika zijn geproduceerd.

Kun je je Trumps grijns voorstellen bij de gedachte aan deze tweede fase van zijn masterplan? Als een buitenlandse regering gehoor geeft aan zijn eisen, kan hij dat als een nieuwe overwinning presenteren. En als een koppige regering weigert toe te geven, blijven de invoertarieven gewoon van kracht en blijft er een gestage stroom dollars binnenvloeien in de Amerikaanse schatkist – geld waar Trump vrij over kan beschikken, aangezien het Congres alleen zeggenschap heeft over de belastinginkomsten.

Zodra deze tweede fase van zijn plan is voltooid, zal de wereld grofweg in twee kampen verdeeld zijn:
– het ene kamp bestaat uit landen die onder de Amerikaanse veiligheidsparaplu vallen, maar daarvoor wel een hoge prijs moeten betalen: een sterkere eigen munt, verlies van industriële productie aan de VS, en verplichte aankopen van Amerikaanse exportproducten, waaronder wapens;
– het andere kamp zal strategisch eerder de kant van China en Rusland kiezen, maar blijft toch economisch verbonden met de VS via een beperkt handelsverkeer – dat nog steeds genoeg is om Amerika tariefinkomsten te blijven opleveren.
Trumps visie op een wenselijke internationale economische orde verschilt dan wel radicaal van de mijne, maar dat ontslaat niemand van ons van de plicht om de doordachtheid en het onderliggende doel ervan serieus te nemen – iets wat veel centrumpolitici en -analisten helaas nalaten. Zoals bij elk goed voorbereid plan zijn er uiteraard ook risico’s dat het misloopt. Zo kan de waardevermindering van de dollar onvoldoende blijken om de prijseffecten van de tarieven voor Amerikaanse consumenten te compenseren. Of de verkoopdruk op dollars kan zo groot worden dat de rente op langlopende Amerikaanse staatsobligaties toch oploopt.

Maar naast deze beheersbare economische risico’s zal Trumps masterplan vooral op twee politieke fronten op de proef worden gesteld. De eerste politieke bedreiging voor Trumps masterplan komt van binnenuit. Als het handelstekort volgens plan begint te slinken, zal er minder buitenlands privégeld naar Wall Street stromen. Op dat moment zal Trump een pijnlijke keuze moeten maken: of hij verraadt zijn eigen achterban van verontwaardigde financiers en vastgoedmagnaten, of hij laat de arbeidersklasse vallen die hem aan de macht heeft geholpen.

Tegelijkertijd dreigt er een tweede front in het buitenland. Trump beschouwt andere landen als ondergeschikte ‘spaken’ in het wiel waarvan hij zelf de naaf is. Maar hij zou er zomaar achter kunnen komen dat hij buiten de VS een geduchte macht aan tegenstanders heeft gecreëerd. Peking zou bijvoorbeeld zijn terughoudendheid kunnen laten varen en van de BRICS-landen een nieuw Bretton Woods-systeem kunnen smeden, waarin niet langer de dollar, maar de yuan de centrale rol speelt. Het zou een verrassende wending zijn: dat Trumps ambitieuze economische plan, bedoeld om de Amerikaanse dominantie te herstellen, uiteindelijk juist zou bijdragen aan het einde ervan.

Vertaling: Menno Grootveld

Categorieën
Economie Politiek

Waarom DeepSeek niet als een verrassing had mogen komen

Oorspronkelijke tekst (Engels): The Nation, 30 januari 2025

fotografie: Campaign for America’s Future

door Corbin Trent


Corbin Trent is een fabriekseigenaar uit de Appalachen die uitgroeide tot nationaal beleidsstrateeg en economisch populist. Hij is medeoprichter van Justice Democrats, was communicatiedirecteur voor afgevaardigde Alexandria Ocasio-Cortez, en werkte aan beide presidentiële campagnes van Bernie Sanders.

Terwijl Amerika druk was met het terugkopen van aandelen en kwartaalwinsten, heeft China tientallen jaren gebouwd aan een geïntegreerd systeem dat onderzoek, productie en innovatie met elkaar verbindt


Dit keer draait het om DeepSeek, een Chinese AI-doorbraak die zich kan meten met de beste technologieën uit Silicon Valley, maar slechts 5,6 miljoen dollar kost, vergeleken met de tientallen miljarden die Meta investeert.

Onlangs waarschuwde generaal Chance Saltzman, hoofd operaties van de Amerikaanse luchtmacht, het Congres voor China’s ‘verbijsterende’ vooruitgang op het gebied van de militaire ruimtevaart. Ondertussen heeft China al de wereldmarkt voor elektrische auto’s veroverd en domineert het de productie van zonnepanelen. De impact van deze technologische voorsprong is al eerder duidelijk geworden. In 2021 cirkelde een hypersonische raket van Beijing tijdens een test letterlijk rond de aarde voordat hij zijn doel trof – tot ontsteltenis van de Amerikaanse militaire leiding. Toch reageren Amerikaanse leiders – zowel in de regering als in de industrie – steeds opnieuw met dezelfde verbijsterde verbazing, alsof China’s prestaties een kosmisch toeval zijn.
Maar dit zijn geen toevallige successen. Ze zijn het onvermijdelijke resultaat van een systeem dat functioneert – een systeem dat nationale doelen prioriteert, middelen coördineert en resultaten beloont. Ironisch genoeg was het juist Amerika dat ooit pionierde met dit model. Het stelde ons in staat om grootse projecten te realiseren, van de transcontinentale spoorweg en de Hoover Dam tot het snelwegsysteem en de elektrificatie van het platteland, waarmee de hele natie van energie werd voorzien. Maar terwijl de VS dit systeem achter zich lieten, heeft China het omarmd. Terwijl de Chinezen planden en investeerden, bleef Amerika vasthouden aan een mislukte ideologie: het blinde geloof in de vrije markt, die – aan zichzelf overgelaten – ons vanzelf zou redden.

Deze verering van de vrije markt kwam niet uit het niets. Ze begon bij Friedrich von Hayek, zijn leerling Milton Friedman en de Chicago School of Economics, die Amerika een verleidelijk verhaal verkochten: dat overheidsplanning inefficiënt was, dat regulering innovatie smoorde, en dat de vrije markt alle problemen zou oplossen. Samen met Ronald Reagan overtuigden zij Amerika ervan dat de overheid het probleem was, niet de oplossing. Deze visie – waarin markten werden gepresenteerd als de ultieme probleemoplossers – veroverde Washington, en tegen de jaren tachtig waren regeringen van beide partijen erin meegegaan. Van Reagan tot Clinton, van Bush tot Obama, en ja, zelfs Trump – al deze leiders bleven hardnekkig vasthouden aan het idee dat deregulering, privatisering en globalisering de sleutel waren tot welvaart.
We erfden een natie die was opgebouwd door generaties van bloed, zweet en tranen, en besloten die vervolgens te ontmantelen voor kortetermijnwinsten. Op de een of andere manier geloofden we dat de rijkdom eeuwig zou blijven stromen. De leiders van Amerika begrepen niet hoe onze welvaart was opgebouwd en respecteerden dus niet wat ervoor nodig was om die te behouden. Dat is precies wat Friedman en zijn volgelingen ons verkochten – de illusie dat we het harde werk niet meer hoefden te doen, omdat de markten vanzelf alles zouden regelen.

En wat heeft vijftig jaar marktverering ons opgeleverd? Een uitgeholde industriële basis, een verzwakte middenklasse en een economie die niet meer kan concurreren. We hebben de productie uitbesteed, onze fabrieken verwaarloosd en ons afhankelijk gemaakt van fragiele toeleveringsketens. Markten hebben ons niet gered – ze hebben ons leeggezogen. Zeker, een kleine elite is ongelooflijk rijk geworden. Maar tegen welke prijs?
Kijk maar naar de marktreactie van vorige week: de beurskoers van Nvidia kelderde met 15 procent, wat neerkwam op een verlies van honderden miljarden aan marktwaarde. Tegelijkertijd daalde de technologie-intensieve Nasdaq met 3,5 procent. De reden? DeepSeek toonde aan dat het de Amerikaanse AI-capaciteiten kon evenaren, zonder afhankelijk te zijn van onze dure chips of enorme rekenkracht. Zoals een marktstrateeg het uitdrukte, was het ‘een grote klap in het gezicht’ van beleggers.
De opkomst van China draait niet alleen om technologie, maar ook om doelgericht bouwen. Chinese autofabrikanten produceren al 62 procent van alle elektrische auto’s in de wereld en beheersen 77 procent van de productie van accu’s voor deze auto’s. En ze staan nog maar aan het begin – analisten voorspellen dat ze tegen 2030 maar liefst één op de drie auto’s ter wereld zullen produceren. Dit is geen toeval. China’s export steeg tussen 2020 en 2023 met een verbazingwekkende 851 procent. Hetzelfde geldt voor infrastructuur: de afgelopen twintig jaar heeft China tienduizenden kilometers hogesnelheidslijnen aangelegd, terwijl Californië er nog steeds niet in slaagt om een enkele lijn van nog geen duizend kilometer te voltooien. Terwijl Amerika zich richtte op aandelenterugkopen en kwartaalwinsten, heeft China tientallen jaren besteed aan het opbouwen van een geïntegreerd systeem waarin onderzoek, productie en innovatie naadloos op elkaar aansluiten.

Waarom zijn we nog steeds geschokt? China gebruikt dezelfde strategieën die Amerika ooit hebben geholpen groot te worden: staatsgeleide investeringen, industrieel beleid en langetermijnplanning. Wat werkelijk schokkend is, is niet wat China heeft bereikt, maar hoe weinig de Amerikanen hebben gedaan om bij te blijven.
Dit is geen partijkwestie. De campagnes van Donald Trump hebben terecht gewezen op de pijn die wordt veroorzaakt door het verval van Amerika: het verlies van banen in de verwerkende industrie, slechte handelsovereenkomsten en de schadelijke effecten van de mondialisering. Op deze punten heeft hij absoluut gelijk. Maar noch Trump, noch zijn adviseurs begrijpen de werkelijke oorzaak van deze problemen. Hun oplossing? Nog harder vasthouden aan dezelfde vrijemarktideologie die ons juist in deze situatie heeft gebracht. Trump gelooft dat deregulering en vertrouwen op bedrijven om ‘het juiste te doen’ Amerika op de een of andere manier zullen wederopbouwen. Maar door deze illusie heeft elke Amerikaanse regering zich sinds de jaren zeventig laten leiden – en het is een ramp gebleken.

Markten zijn niet ontworpen om nationale problemen op te lossen; ze zijn ontworpen om winst te maximaliseren. Onbegrensd geven ze altijd voorrang aan kortetermijnwinsten boven langetermijnveerkracht. Dit is precies de reden dat:

  • Bedrijven meer geld uitgeven aan aandelenterugkopen dan aan onderzoek en ontwikkeling.
  • De Amerikaanse gezondheidszorg bijna vijf biljoen dollar per jaar kost, terwijl de resultaten slechter zijn dan in veel andere ontwikkelde landen.
  • Infrastructuurprojecten in de VS vaak meerdere keren duurder zijn per kilometer dan vergelijkbare projecten in China.

Amerika is niet groot geworden door simpelweg te wachten tot de markt alles zou oplossen. De transcontinentale spoorweg, de elektrificatie van het platteland, het arsenaal van de democratie, het Apolloprogramma – dit waren geen wonderen van de ‘onzichtbare hand.’ Ze waren het resultaat van collectieve actie, gedreven door een duidelijk nationaal doel.
De Chinezen begrijpen dit. Ze hebben ons oude draaiboek overgenomen en er hun eigen versie van gemaakt. Terwijl wij onze industriële capaciteit hebben ontmanteld, hebben zij de hunne opgebouwd. Ze hebben innovatie verbonden met productie, en systemen gecreëerd waarin ingenieurs, fabrikanten en denkers samenwerken om problemen in realtime op te lossen. Daarom hebben ze ons ingehaald – niet omdat ze ideeën stelen, maar omdat ze de strategieën en middelen hebben omarmd die wij hebben achtergelaten.
Als we willen concurreren, kunnen we niet langer wachten tot markten ons redden. We hebben een nationale strategie nodig om:

  • Onze industriële basis opnieuw op te bouwen.
  • Te investeren in essentiële industrieën.
  • Overheidsuitgaven te koppelen aan meetbare resultaten.

Zowel de overheid als het bedrijfsleven moet verantwoordelijk worden gehouden voor het leveren van resultaten. Het allerbelangrijkste is dat we afrekenen met de mythe dat alleen markten ons automatisch naar welvaart zullen leiden.
De doorbraak van DeepSeek is opnieuw een waarschuwing, maar het hoeft niet de laatste te zijn. Amerika beschikt nog steeds over de middelen, het talent en de historie om een leidende rol te spelen. Wat ontbreekt, is de wil om te handelen. Leiderschap betekent niet wachten tot iemand anders het probleem oplost. Het betekent doen wat Amerika ooit groot heeft gemaakt: de mouwen opstropen, samenwerken en opnieuw dingen bouwen.
De echte vraag is simpel: Worden we eindelijk wakker en ondernemen we actie? Of blijven we verbijsterd toekijken, telkens opnieuw geschokt en verrast, wachtend op de volgende klap?

Vertaling: Menno Grootveld

Categorieën
Economie Politiek

DeepSeek heeft aangetoond dat sancties niet effectief zijn

Oorspronkelijke tekst (Engels): UnHerd, 28 januari 2025

fotografie: De Morgen

door Wolfgang Münchau


Wolfgang Münchau is directeur van Eurointelligence en columnist van UnHerd.

Sinds het begin van de oorlog in Oekraïne is de ineffectiviteit van de westerse sancties tegen Rusland steeds duidelijker geworden. Datzelfde geldt voor de Amerikaanse sancties tegen China, met name het verbod van de regering-Biden op de export van krachtige halfgeleiders en, recentelijk, van grafische verwerkingseenheden(GPU’s). De buitenlandse beleidsgemeenschap, die vaak weinig begrip heeft van economie en financiën, heeft de impact van deze sancties zwaar overschat. Dit komt voort uit de misvatting dat de opkomst van China volledig afhankelijk zou zijn van Amerikaanse technologie.

De reactie op het Chinese AI-bedrijf DeepSeek en de recente destabilisatie van Amerikaanse technologieaandelen laten zien hoe deze sanctiestrategie is mislukt. Voorstanders van sancties blijven volhouden dat de effecten zich uiteindelijk zullen manifesteren, mits we maar geduldig genoeg zijn. Maar het tegendeel is waar: hoe langer sancties van kracht blijven, des te groter de kans is dat landen manieren zullen vinden om ze te omzeilen – of, zoals in het geval van DeepSeek, ze simpelweg te slim af te zijn.
Sinds de millenniumwisseling zet Beijing alles op de zogenoemde STEM-vakken (wetenschap, technologie, techniek en wiskunde), waarbij vooral Amerikaanse en Britse universiteiten populair zijn onder Chinese studenten. Tegelijkertijd heeft China een uiterst competitieve universitaire sector ontwikkeld, die sterk gericht is op deze disciplines. Mediastudies lijken daarentegen minder in trek.
Het Westen behoudt nog enkele traditionele voordelen, zoals gepatenteerde technologieën die bescherming bieden. Maar, zoals de auto-industrie inmiddels heeft ervaren, werkt dit alleen maar even. China had lange tijd moeite met de productie van halfgeleiders, zoals Chris Miller beschrijft in zijn boek Chip Wars. Maar dat was slechts een momentopname, geen structurele zwakte die oneindig lang zou voortduren. Sinds de VS beperkingen oplegden aan ASML, Europa’s belangrijkste technologiebedrijf, heeft China zijn productiecapaciteit aanzienlijk verbeterd. Waarom zou China – met voldoende talent, kapitaal en natuurlijke hulpbronnen – uiteindelijk niet slagen?

Sancties schieten niet alleen hun doel voorbij, maar werken zelfs contraproductief. DeepSeek, voortgekomen uit het sanctieregime, werd gedwongen een eigen systeem te ontwikkelen – en koos daarbij een route die efficiënter en goedkoper bleek dan die van de VS. Het zijn juist de onbedoelde gevolgen van sancties die zorgwekkend zijn. Ze hebben geleid tot economische verschuivingen in westerse landen, waar regeringen niet op voorbereid waren. Zo droegen de sancties tegen Rusland bij aan de de-industrialisatie van Duitsland en ondermijnden ze de regeringscoalitie van Olaf Scholz, wat op zijn beurt bijdroeg aan de opkomst van de AfD.
Het meest desastreuze geopolitieke gevolg is wellicht dat de sancties China en Rusland in een nieuwe antiwesterse strategische alliantie hebben gedreven. Amerika en Europa moeten nu rekening houden met een multipolaire wereldorde, waarin de mondiale invloed evenwichtiger is verdeeld dan voorheen, ten gunste van opkomende machten.

Het lijkt erop dat het spel voorbij is.

Vertaling: Menno Grootveld

Categorieën
Economie Politiek

Een fragiele Leviathan?

Oorspronkelijke tekst (Engels): Sidecar, 30 januari 2025

fotografie: X

door Cédric Durand

Cédric Durand is hoogleraar politieke economie aan de universiteit van Genève. Zijn onderzoek richt zich op de transformatie van het hedendaagse kapitalisme. Hij levert regelmatig bijdragen aan het radicale online tijdschrift Contretemps en aan Sidecar, de blog van de New Left Review.

In zijn roman De man zonder eigenschappen (1930), die zich afspeelt in Wenen aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog, werpt Robert Musil via legergeneraal Stumm von Bordwehr een intrigerende vraag op: ‘Hoe kunnen degenen die rechtstreeks betrokken zijn bij wat er gebeurt, van tevoren weten of het een grote gebeurtenis wordt?’ Zijn antwoord luidt: ‘Het enige wat ze kunnen doen, is zichzelf wijsmaken dat het zo is! Als ik een paradox mag opwerpen, zou ik zeggen dat de geschiedenis van de wereld wordt geschreven voordat zij gebeurt; het begint altijd als een soort speculatie.’ Eind januari, toen Donald Trump opnieuw aan de macht kwam, nam de speculatie toe terwijl de reuzen van de techindustrie zich verzamelden bij zijn inauguratie. Op de eerste rij zaten Mark Zuckerberg (Meta), Jeff Bezos (Amazon), Sundar Pichai (Google) en Elon Musk (Tesla), terwijl Tim Cook (Apple), Sam Altman (OpenAI) en Shou Zi Chew (TikTok) verder naar achteren plaatsnamen. Nog maar een paar jaar geleden was de overgrote meerderheid van deze miljardairs uitgesproken voorstander van Biden en de Democraten. ‘Ze waren allemaal voor hem,’ herinnert Trump zich. ‘Stuk voor stuk. En nu zijn ze allemaal voor mij.’ De cruciale vraag is wat deze verschuiving precies betekent. Is hier simpelweg sprake van een opportunistische koerswijziging binnen dezelfde systemische kaders? Of markeert dit een diepere breuk – een moment dat het verdient om een grote gebeurtenis in de geschiedenis genoemd te worden? Laten we ons wagen aan die tweede hypothese.
Trump houdt, zoals we weten, van uitbundige eerbetuigingen. Wanneer hovelingen zich verzamelen in zijn villa in Mar-a-Lago, zijn we als het ware getuige van een miniatuurversie van Versailles. Maar Trump is geen Lodewijk XIV in spe. Zijn doel is niet om de macht te centraliseren binnen de staat, maar juist om privébelangen meer macht te geven, ten koste van publieke instellingen. Hij is direct begonnen met het terugdraaien van Bidens eerste stappen richting een meer interventionistisch beleid. Groene subsidies, antitrustmaatregelen en belastinghervormingen worden ingetrokken, waardoor grote bedrijven en monopolies – zowel binnen als buiten de VS – meer armslag krijgen.
Twee van Trumps executive orders, ondertekend op de dag van zijn inauguratie, onderstrepen deze koerswijziging. Met de eerste herriep hij een Biden-maatregel die de ontwikkelaars van AI-systemen verplichtte om veiligheidsrisico’s – met betrekking tot de nationale veiligheid, economie, gezondheid en openbare orde – te delen met de Amerikaanse overheid. Waar de overheid eerder nog enige controle had over de grenzen van de AI-ontwikkeling, is dit minimale toezicht nu volledig verdwenen. De tweede executive order kondigde de creatie aan van het Department of Government Efficiency (DOGE), onder leiding van Elon Musk. DOGE is een herstructurering van de US Digital Services, een orgaan dat onder Obama werd opgericht om informatiesystemen binnen de overheid te integreren. Dit nieuwe agentschap heeft onbeperkte toegang tot de niet-geheime gegevens van alle federale instanties. De eerste missie van DOGE is ‘het federale wervingsproces hervormen en de verdienste van de ambtenarij herstellen.’ Dit houdt in dat ambtenaren zich moeten ‘inzetten voor Amerikaanse idealen, waarden en belangen’ en ‘loyaal de uitvoerende macht moeten dienen.’ Daarnaast zal DOGE ‘moderne technologieën integreren’ in dit proces – wat in de praktijk betekent dat Musk en zijn machines verantwoordelijk worden voor het politieke toezicht op federale ambtenaren.
In de eerste uren van Trumps tweede termijn zijn de tech-ondernemers er dus in geslaagd hun meest winstgevende sectoren af te schermen van openbaar toezicht, terwijl ze tegelijkertijd aanzienlijke invloed hebben verworven over de staatsbureaucratie. De nieuwe regering heeft geen interesse in het inzetten van de federale staat als instrument om de dominante klassen te verenigen binnen een hegemoniale strategie. Integendeel: het doel is om demeest winstgevende kapitaalsectoren volledig te bevrijden van federale beperkingen, terwijl het administratieve apparaat wordt onderworpen aan de algoritmische controle van Musk.
De groeiende machtsconcentratie in handen van de tech-oligarchen is allerminst onvermijdelijk. In China is de relatie tussen de Big Tech-sector en de staat wisselvallig, maar wordt de technologiesector doorgaans gedwongen zich aan te passen aan de ontwikkelingsdoelen van de overheid. Ook in het Westen hebben overheidsinstanties zich soms verzet tegen monopolievorming. Zo blokkeerden het Congres, het Amerikaanse ministerie van Financiën en de Federal Reserve (het federale stelsel van Amerikaanse centrale banken) in 2021 gezamenlijk Facebooks cryptocurrency-project Libra. Volgens de econoom Benoît Cœuré is ‘de moeder van alle politieke vragen de machtsbalans tussen de overheid en Big Tech bij het vormgeven van de toekomst van betalingen en de controle over gerelateerde gegevens.’ Onder Trump kantelt deze balans nu nog verder in het voordeel van Big Tech. Na zijn executive orders gaf hij de toezichthouders opdracht om investeringen in cryptocurrencies te bevorderen, terwijl hij de centrale bank verbood haar eigen digitale valuta te ontwikkelen – een mogelijk tegenwicht tegen private cryptomunten. Dit is waarschijnlijk slechts het begin: we kunnen meer deregulering, belastingvoordelen, overheidscontracten en wettelijke bescherming voor grote techbedrijven verwachten.
Dit radicale project van ’s werelds machtigste staat kan verstrekkende gevolgen hebben: het zal de relatie tussen kapitaal en staat, klassen en landen de komende jaren ingrijpend hervormen. Het dreigt een proces te versnellen dat ik elders heb beschreven als ‘technofeodalisering.’ Terwijl grote bedrijven kennis en data monopoliseren, centraliseren ze tegelijkertijd de algoritmische controle over menselijke activiteiten – van werkprocessen tot sociale mediagebruik en winkelgedrag. Nu publieke instellingen steeds minder in staat zijn om de samenleving te organiseren, verschuift deze taak naar Big Tech, dat daardoor een ongekende macht krijgt om zowel individueel als collectief gedrag te sturen. Hierdoor verdwijnt de publieke sfeer in online netwerken, wordt monetaire macht verplaatst naar cryptocurrencies, en koloniseert kunstmatige intelligentie (AI) datgene wat Marx het general intellect noemde – een voorbode van de gestage toe-eigening van politieke macht door private belangen.

Deze verzwakking van bemiddelende instellingen gaat gepaard met een antidemocratische impuls – of beter gezegd, een afkeer van gelijkheid. Sinds de publicatie van het techno-optimistische manifest Cyberspace and the American Dream (1994) huldigen grote delen van Silicon Valley het Randiaanse principe dat creatieve pioniers niet mogen worden ingeperkt door collectieve regels. Binnen deze visie heeft de ondernemer het recht om iedereen die hem dreigt in te perken met voeten te treden – of het nu gaat om arbeiders, vrouwen, raciale minderheden of transpersonen. Dit verklaart de snelle toenadering tussen Californische liberalen en extreemrechts, waarbij figuren als Musk en Zuckerberg zichzelf nu profileren als cultuurstrijders die vechten tegen ‘wokeness.’ Tegelijkertijd verankert de opkomst van algoritmische gouvernementaliteit het idee dat innovatie een vrijbrief is – een recht om te experimenteren, zonder enige verantwoording aan de samenleving af te hoeven leggen.

Dit nieuwe accumulatieregime vervangt de traditionele logica van productie en consumptie door die van roof en afhankelijkheid. Hoewel de drang naar winst net zo ongeremd is als in eerdere fasen van het kapitalisme, heeft Big Tech een uniek winstmodel. Waar kapitaal traditioneel investeert om de kosten te verlagen of aan de vraag te voldoen, investeert technofeodaal kapitaal juist om steeds meer aspecten van de sociale activiteit onder controle te krijgen. Dit creëert een dynamiek van afhankelijkheid, waarin individuen, bedrijven en instellingen gevangen raken. Dit komt deels doordat de diensten van Big Tech geen gewone handelswaar zijn, maar essentiële infrastructuren waarop de samenleving leunt. De enorme Microsoft-blackout in de zomer van 2024 toonde dit haarscherp aan: luchthavens, ziekenhuizen, banken en overheidsinstellingen raakten verlamd door hun afhankelijkheid van deze technologieën. Hierdoor kunnen monopolisten exorbitante prijzen vragen en een eindeloze stroom waardevolle data te gelde maken.
Het eindresultaat is wereldwijde economische stagnatie. Winstgevende bedrijven in andere sectoren zien hun marktpositie verzwakken doordat ze steeds afhankelijker worden van cloudtechnologie en AI, terwijl de bredere bevolking wordt overgeleverd aan de roofzucht van het rentenierskapitaal. De enorme grondstoffenhonger van de technofeodalisten versnelt bovendien de ecologische vernietiging, met als gevolg dat overal ter wereld energie-intensieve datacenters verrijzen. Naarmate de economische groei vertraagt, nemen de politieke polarisatie en de economische ongelijkheid verder toe. Arbeiders worden gedwongen te strijden om een steeds kleiner deel van de welvaart.
Dit roept een aantal strategische vragen op voor links. Hoe verhoudt de strijd tegen Big Tech zich tot de bestaande antikapitalistische strijd? En hoe moeten we het internationalisme vormgeven in een tijdperk waarin de technofeodale macht nationale grenzen overstijgt? Misschien is het zinvol om de kernprincipes uit Mao’s klassieker On Contradiction (1937) in gedachten te houden, zoals Slavoj Žižek ze treffend samenvatte:

De belangrijkste (universele) tegenstelling valt niet per se samen met de dominante tegenstelling in een specifieke situatie – maar juist in die specifieke tegenstelling schuilt de universele dimensie. In elke concrete situatie is een andere ‘bijzondere’ tegenstelling overheersend. Dit betekent dat, om de strijd voor de oplossing van de hoofdtegenstelling te winnen, een specifieke tegenstelling als prioriteit moet worden behandeld. Alle andere vormen van strijd moeten daaraan ondergeschikt worden gemaakt.

Vandaag de dag blijft de universele tegenstelling die van de kapitalistische uitbuiting, waarin kapitaal tegenover levende arbeid staat. Maar het technofeodale offensief van Trump en Musk zou deze dynamiek kunnen veranderen en een nieuwe hoofdtegenstelling kunnen creëren: die tussen de Amerikaanse Big Tech en de mensen die daardoor worden uitgebuit. Als we dat punt bereiken, zou de strategie van links ingrijpend moeten veranderen. Met de koloniale oorlogen in China als voorbeeld legt Mao uit:

Wanneer het imperialisme een aanvalsoorlog begint tegen een land, kunnen de diverse klassen binnen dat land – met uitzondering van een klein aantal landverraders – tijdelijk verenigd raken in een nationale oorlog tegen het imperialisme. Op dat moment wordt de tegenstelling tussen het imperialisme en het land de belangrijkste tegenstelling. Alle tegenstellingen tussen de diverse klassen binnen het land – inclusief de eerder dominante tegenstelling tussen het feodale regime en de volksmassa’s – nemen tijdelijk een ondergeschikte positie in.

In de huidige context zou dit betekenen dat er een anti-technofeodaal front moet worden gevormd dat verder reikt dan links, waarin verschillende democratische krachten en zelfs fracties van het kapitaal die op gespannen voet staan met Big Tech samenkomen. Deze hypothetische beweging zou een ‘niet-gebonden digitaal beleid’ kunnen voeren, met als doel een economische ruimte te creëren die buiten de greep van de monopolisten ligt, waarin alternatieve technologieën ontwikkeld kunnen worden. Dit zou op zijn beurt twee belangrijke implicaties hebben:

  • Digitaal protectionisme, waarbij Amerikaanse technologiebedrijven actief worden geweerd en hun infrastructuur – waar mogelijk – wordt ontmanteld.
  • Een nieuw digitaal internationalisme, waarin technologische oplossingen op coöperatieve basis worden gedeeld en ontwikkeld.

Het behoeft geen betoog dat een dergelijke alliantie met aanzienlijke structurele barrières te maken zou krijgen. Door de complexe vervlechting van kapitalistische belangen – met investeringen die elkaar overlappen in verschillende sectoren en regio’s – wordt het moeilijk om vast te stellen welke delen van het kapitaal meer op één lijn liggen met Big Tech en welke kunnen worden overgehaald om zich bij de oppositie aan te sluiten. Daarnaast zijn nationale bourgeoisieën berucht om hun onbetrouwbaarheid als partner in ontwikkelingsprojecten buiten de imperiale kern. Ze richten zich meestal liever op het vergroten van hun eigen rijkdom dan op het realiseren van structurele veranderingen die een einde zouden maken aan de afhankelijkheid. Er bestaat bovendien het gevaar dat een anti-technofeodaal front, zelfs als het succesvol kan worden gevormd, kwetsbaar blijft voor bureaucratisering – waarbij de ontwikkeling van digitale alternatieven wordt overgelaten aan een technocratische elite in plaats van aan actieve participatie van de volksmassa’s.
Maar ook de tech-miljardairs staan voor aanzienlijke obstakels. Hun project – waarbij ze via een alliantie met Trump de laatste barrières voor algoritmische controle willen wegvagen – rust op een uiterst smalle sociale basis. De snelheid waarmee dit plan wordt doorgevoerd, zal onvermijdelijk weerstand oproepen, zowel bij de algemene bevolking als binnen de elite. Daarnaast moeten ze opboksen tegen de digitale opmars van China, terwijl rivaliserende bedrijven zoals DeepSeek het imago van onoverwinnelijkheid van Silicon Valley proberen te ondermijnen. Is het Amerikaanse technofeodalisme daarom slechts een fragiele Leviathan? Zal de terugkeer van Trump de geschiedenis ingaan als een ‘grote gebeurtenis,’ of zal dit uiteindelijk niet meer blijken te zijn dan loze speculatie?

Vertaling: Menno Grootveld

Categorieën
Economie Politiek

Wat verbindt Rishi Sunak, Javier Millei en Donald Trump?

Oorspronkelijke tekst (Engels): The Guardian, 6 januari 2024

fotografie: The Orwell Foundation

door George Monbiot

George Monbiot is een Britse schrijver die bekend staat om zijn milieu- en politiek activisme. Hij schrijft regelmatig columns voor The Guardian en is auteur van een aantal boeken, waaronder Regenesis dat in het Nederlands is verschenen bij Starfish Books.

Het duistere geld van het Atlas Network gaat schuil achter het neoliberale beleid over de hele wereld

Er zijn elementen van het fascisme, elementen geleend van de Chinese staat en elementen die de Argentijnse geschiedenis van dictatuur weerspiegelen. Maar het grootste deel van het regeringsprogramma dat is aangekondigd door Javier Milei, de demagogische nieuwe Argentijnse president, voelt griezelig vertrouwd aan, hier op het noordelijk halfrond.

Een crashprogramma van enorme bezuinigingen; het slopen van openbare diensten; het privatiseren van publieke bezittingen; het centraliseren van politieke macht; het ontslaan van ambtenaren; het wegvagen van beperkingen voor bedrijven en oligarchen; het vernietigen van regels die werknemers, kwetsbare mensen en de leefwereld beschermen; het steunen van huisbazen tegen huurders; het criminaliseren van vreedzaam protest; het beperken van het stakingsrecht. Gaat er al een belletje rinkelen?

Milei probeert, met een enorm ‘nooddecreet’ en een monsterlijke ‘hervormingswet,’ te bereiken wat de Conservatieven in het Verenigd Koninkrijk al 45 jaar lang doen. Het crashprogramma vertoont opvallende gelijkenissen met de ‘mini’- (maxi-)begroting van de voormalige Britse premier Liz Truss, die de vooruitzichten van veel arme mensen en mensen uit de middenklasse de grond in boorde en de onrust verergerde die nu het openbare leven beheerst.

Toeval? Helemaal niet. Milei’s programma werd sterk beïnvloed door Argentijnse neoliberale denktanks die behoren tot het Atlas Network, een wereldwijd coördinerend orgaan dat overal waar het actief is in grote lijnen hetzelfde politieke en economische pakket promoot. Het werd in 1981 opgericht door een Brit, Antony Fisher. Fisher was ook de oprichter van het Institute of Economic Affairs (IEA), een van de eerste leden van het Atlas Network.

Het IEA heeft in opmerkelijke mate het politieke platform van Liz Truss gecreëerd. In een videogesprek op de dag van haar ‘mini-begroting’ met een ander lid van het instituut merkte de toenmalige directeur-generaal, Mark Littlewood, op: ‘We zijn nu verantwoordelijk. Als het niet werkt, is het jouw en mijn schuld.’ Het werkte niet – in feite crashte het spectaculair, met grote kosten voor ons allemaal – maar dankzij de Britse media, inclusief de BBC, die deze fanatieke bedrijfslobbyisten blijven behandelen als leveranciers van heilige geschriften, zijn ze vrijuit gegaan.

Vorig jaar kreeg het IEA gemiddeld veertien keer per dag vrij baan in de Britse media: nog vaker dan vóór de ramp (de begroting van Truss) die het instituut het Verenigd Koninkrijk hielp toebrengen. Vrijwel nooit werd de vraag gesteld wie het instituut financiert of wie het vertegenwoordigt. De drie leden van het Hogerhuis die Truss nomineerde toen ze terugtrad als premier hebben allemaal gewerkt voor of met organisaties die deel uitmaken van het Atlas Network (Matthew Elliott, TaxPayers’ Alliance; Ruth Porter, IEA en Policy Exchange; Jon Moynihan, IEA). Nu hebben ze, net als de rechters van het Amerikaanse hooggerechtshof, levenslang de bevoegdheid om ons leven vorm te geven, zonder enige democratische goedkeuring. Truss had ook Littlewood zelf naar voren geschoven, maar zijn beloning voor het verwoesten van mensenlevens werd geblokkeerd door de benoemingscommissie van het Hogerhuis.

Er is helaas helemaal niets geleerd: deze lobbygroepen uit het bedrijfsleven bepalen nog steeds onze politiek. Policy Exchange, dat, zoals Rishi Sunak heeft toegegeven, ‘ons geholpen heeft bij het opstellen’ van de kwaadaardige nieuwe anti-protestwetten van het Verenigd Koninkrijk, is ook lid van het Atlas Network. We kunnen bepaald beleid omschrijven als dat van Milei of van Bolsonaro, of van Truss of van Johnson of van Sunak, maar het zijn allemaal variaties op hetzelfde thema, uitgebroed en verfijnd door ‘junktanks’ die tot hetzelfde netwerk behoren. Die presidenten en premiers zijn slechts de gezichten die het programma draagt.

En wie zijn op hun beurt die junktanks? Velen weigeren te onthullen wie hen financiert, maar naarmate er meer informatie naar buiten kwam, ontdekten we dat het Atlas Network zelf en veel van zijn leden geld hebben aangenomen van financieringsnetwerken die zijn opgezet door de gebroeders Koch en andere rechtse miljardairs, van olie-, steenkool- en tabaksfirma’s, en van andere levensbedreigende belangengroepen. Die junktanks fungeren slechts als intermediar. Ze treden naar voren namens hun donateurs, in de klassenstrijd die wordt gevoerd door de rijken tegen de armen. Wanneer een regering reageert op de eisen van het netwerk, wordt er in werkelijkheid gereageerd op het geld waardoor dat netwerk gefinancierd wordt.

De ‘dark money junktanks’ en het Atlas Network zijn een zeer effectief middel om macht te verhullen en te bundelen. Zij vormen het kanaal waarlangs miljardairs en bedrijven in staat zijn de politiek te beïnvloeden zonder hun handen te laten zien, het meest effectieve beleid en de meest effectieve tactieken te doceren om weerstand tegen hun agenda te overwinnen, en vervolgens dit beleid en deze tactieken over de hele wereld te verspreiden. Zo worden nominale democratieën nieuwe aristocratieën.

Ze lijken ook bedreven in het vormgeven van de publieke opinie. Wereldwijd hebben neoliberale junktanks bijvoorbeeld niet alleen gelobbyd voor extreme anti-protestmaatregelen, maar ook milieubetogers met succes gedemoniseerd als ‘extremisten’ en ‘terroristen.’ Dit zou kunnen helpen verklaren waarom vreedzame milieuactivisten die een weg blokkeren routinematig worden geslagen, geschopt en bespuugd, en op sommige gevallen door andere burgers worden overreden of bedreigd met wapens, terwijl dat niet gebeurt met boeren of vrachtwagenchauffeurs die een weg blokkeren. Het zou ook kunnen verklaren waarom er nauwelijks media-aandacht of publieke bezorgdheid is wanneer extreme straffen worden opgelegd, zoals de gevangenisstraf van zes maanden die klimaatactivist Stephen Gingell in december kreeg voor het langzaam door een Londense straat paraderen.

Maar het ergste moet nog komen. Donald Trump heeft nooit een coherent eigen platform ontwikkeld, maar dat hoeft ook niet. Zijn beleid is voor hem geschreven, in een negenhonderd pagina’s tellend Mandate for Leadership dat is opgesteld door een groep denktanks onder leiding van de Heritage Foundation. De Heritage Foundation is – u raadt het al – lid van het Atlas Network. Veel van de voorstellen in dit ‘mandaat’ zijn eerlijk gezegd angstaanjagend. Ze hebben niets te maken met de eisen van het publiek, maar alles met de eisen van het kapitaal.

Toen Friedrich Hayek en anderen voor het eerst de basisprincipes van het neoliberalisme formuleerden, geloofden ze dat het de wereld zou beschermen tegen tirannie. Maar toen het grote geld binnenstroomde en er een internationaal netwerk van neoliberale denktanks werd opgericht om de eisen te ontwikkelen en te verwoorden, werd het programma dat ons had moeten bevrijden zelf een nieuwe bron van onderdrukking.

In Argentinië is Milei in het vacuüm gestapt dat is achtergelaten door het grove wanbestuur van zijn voorgangers, waardoor hij in staat is om, op ware shockdoctrine-achtige wijze, beleid op te leggen waartegen anders hevig verzet zou zijn geboden. De armen en de leden van de middenklasse van het land staan op het punt een verschrikkelijke prijs te betalen. Hoe we dat weten? Omdat zeer vergelijkbare programma’s zijn uitgevoerd in andere landen, te beginnen met Argentinië’s buurland Chili, na de staatsgreep van Augusto Pinochet in 1973.

Deze junktanks zijn als de spike-eiwitten op een virus. Ze zijn het middel waarmee de plutocratische macht de cellen van het openbare leven binnendringt en ze overneemt. Het wordt tijd dat we een immuunsysteem ontwikkelen.

Vertaling: Menno Grootveld

Categorieën
Economie Politiek

Jacques Delors heeft Europees links vernietigd

Oorspronkelijke tekst (Engels): Unherd, 1 januari 2024

fotografie: Hurst

door Thomas Fazi

Thomas Fazi is columnist en vertaler bij UnHerd. Zijn jongste boek is The Covid Consensus, dat hij samen met Toby Green schreef. Dit boek komt binnenkort in Nederlandse vertaling uit bij Starfish Books.

De Franse socialist maakte populistisch rechts mogelijk

Er is een verhaal dat Europese progressieven zichzelf graag vertellen: dat hun regeringen na de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog een quasi-utopisch compromis tussen kapitalisme en socialisme sloten – maar dat dit werd bedorven door de import van het moordende kapitalisme dat de neoliberale contrarevolutie van Reagan begin jaren tachtig kenmerkte.

Het is een geruststellend fabeltje, ontworpen om het eigen falen te verhullen. Het is echter volledig onwaar. Het neoliberalisme werd niet van de overkant van de Atlantische Oceaan (of van het Kanaal) naar Europa geëxporteerd. Het kwam grotendeels van eigen bodem – onder de hoede van de Europese socialisten, en van één socialist in het bijzonder: Jacques Delors, voorzitter van de Europese Commissie van 1985 tot 1995, die onlangs overleed.

Om deze tragedie te begrijpen, hoeven we niet terug te gaan naar 1945, maar slechts naar 1981. In mei van dat jaar werd de socialist François Mitterrand gekozen tot president van Frankrijk, na ruim twee decennia waarin links had moeten afzien van het presidentschap. Hij vormde een regering waarin voor het eerst sinds 1947 ook communistische ministers zaten, hetgeen het wijdverbreide geloof aanwakkerde dat Frankrijk op weg was naar een radicale breuk met het kapitalisme.

In die tijd was dat niet ondenkbaar. De meeste Europese regeringen geloofden nog heilig in het belang van economisch dirigisme, en in de noodzaak van kapitaalcontroles en gereguleerde financiële markten, wat een hoge mate van economische soevereiniteit veronderstelde. Nergens was dit méér waar dan in Frankrijk: de Fransen waren altijd bijzonder terughoudend geweest om in te stemmen met een supranationale autoriteit – een consistent standpunt dat de vooruitgang naar een Europese economische en monetaire unie had belemmerd. In het algemeen geloofde men nog steeds dat individuele naties de macht hadden om hun eigen economische en politieke lot te bepalen – en zelfs om het kapitalistische systeem zelf uit te dagen.

Niets illustreert dit beter dan de overwinning van Mitterrand in de lente van 1981. De beleidsagenda van de nieuwe president behelste een ambitieus hervormingsprogramma van Keynesiaanse economische reflatie en herverdeling. Hij stelde ook uitgebreide nationalisaties van de Franse industriële conglomeraten voor. Door dit programma uit te voeren, beweerde Mitterrand, zou zijn regering een ‘breuk’ met het kapitalisme teweegbrengen en de basis leggen voor een ‘Franse weg naar het socialisme.’ Het is makkelijk te begrijpen waarom dit een moment van immense hoop was, niet alleen voor Frans links, maar voor heel Europees links – van een soort dat we sindsdien niet meer hebben gezien.

Kort na het begin van het Mitterrand-experiment begon het echter al uiteen te vallen. Als reactie op het ambitieuze plan voor economische hervormingen van de socialisten begon het kapitaal Frankrijk vrijwel onmiddellijk te ontvluchten. Ondanks het opleggen van draconische kapitaalcontroles was de regering niet in staat om deze vlucht te stoppen.

Dit creëerde een neerwaartse druk op de frank (nog verergerd door de wereldwijde rentestijgingen na 1979), waardoor het Franse lidmaatschap van het Europese Monetair Stelsel (EMS) – het systeem van semi-vaste wisselkoersen dat in 1979 werd gecreëerd – in gevaar kwam. Onder het EMS hadden de centrale banken van de deelnemende landen weinig andere keuze dan het restrictieve monetaire beleid van de Bundesbank te volgen. Dit was echter onverenigbaar met het reflatoire programma van Mitterrand, en Mitterrand kwam in een positie terecht waarin hij moest beslissen of hij het EMS zou verlaten of zijn progressieve agenda zou opgeven. Helaas koos hij voor het laatste.

En dus gooiden Mitterrand en de socialisten in het voorjaar van 1983 het roer drastisch om, in wat bekend werd als de tournant de la rigueur (draai naar soberheid): in plaats van op groei en werkgelegenheid zou de nadruk nu komen te liggen op prijsstabiliteit, fiscale terughoudendheid en een bedrijfsvriendelijk beleid. Een cruciaal aspect hiervan was de geleidelijke afschaffing van vrijwel alle kapitaalcontroles en beperkingen op financiële transacties. En wie was de belangrijkste architect van deze verschuiving? Inderdaad, de minister van Financiën van Mitterrand, Jacques Delors.

De gevolgen van deze ommezwaai kunnen niet worden overschat. De overwinning van Mitterrand in 1981 had het wijdverbreide geloof aangewakkerd dat een breuk met het kapitalisme – althans in zijn extreme vorm – nog steeds mogelijk was. Maar twee jaar later waren de Franse socialisten erin geslaagd om precies het tegenovergestelde te ‘bewijzen’: dat de mondialisering een onontkoombare realiteit was. Ook al waren er alternatieven beschikbaar voor Mitterrand (zoals het verlaten van het EMS en het laten zweven van de frank), de conclusie die de meeste mensen trokken luidde dat de ‘Keynesiaanse weg naar het socialisme’ had gefaald. Het kapitaal had gewonnen.

Om het nog erger te maken, exporteerden de Franse socialisten, nadat ze thuis het neoliberalisme hadden omarmd, hun pas ontdekte opvattingen – over alles van kapitaalbewegingen tot monetaire integratie – naar de rest van Europa. Ook hierin stond Delors centraal. ‘Nationale soevereiniteit betekent niet veel meer, of heeft niet veel reikwijdte meer in de moderne wereldeconomie,’ zei hij. ‘Een hoge mate van supranationaliteit is essentieel.’ Dit was een radicale breuk met de traditionele, op soevereiniteit gebaseerde houding van Frankrijk, die al ernstig was aangetast door de beslissing van Frankrijk om toe te treden tot het EMS, waardoor het land, zoals gezegd, in feite werd gedwongen zijn eigen monetair-fiscale beleidsonafhankelijkheid ondergeschikt te maken aan het monetaire beleid van de Bundesbank.

Ondanks alle historische zorgen van Frankrijk over supranationale (dat wil zeggen: ‘Europese’) aantasting van zijn soevereiniteit aan de ene kant en Duitse hegemonie aan de andere kant, ontging weinigen de ironie dat het de socialisten waren die deze soevereiniteit opgaven – en uitgerekend aan Duitsland. Maar eind jaren zeventig hadden Franse politici aan beide zijden van het politieke spectrum geaccepteerd dat het behoud van de status van Frankrijk betekende dat het land stevig ‘in Europa’ moesten blijven – dat wil zeggen: in het EMS –, wat op zijn beurt inhield dat het een beleid moest voeren van lage inflatie en een stabiele munt.

Dit bracht een duidelijke verschuiving teweeg in de houding van de socialisten ten opzichte van Europa – een stemming die Delors in oktober 1983 aldus samenvatte: ‘Onze enige keuze is die tussen een verenigd Europa en achteruitgang.’ Zoals Rawi E. Abdelal, hoogleraar bedrijfskunde aan de Harvard Business School, opmerkte: ‘Voor zover Frans links bleef hopen op een socialistische transformatie, konden haar leden Europa zien als de enige arena waarin socialistische doelen bereikt konden worden.’ Het probleem was alleen dat ze in 1983 weinig te bieden hadden in termen van een progressief alternatief voor heel Europa, omdat ze het idee hadden geaccepteerd dat sociaal-politieke doelstellingen ondergeschikt moesten worden gemaakt aan ‘prijsstabiliteit.’

En dus steunde Frankrijk twee jaar later met kracht de benoeming van Delors tot voorzitter van de Europese Commissie – een positie die hij een decennium lang, ofwel drie termijnen, zou bekleden, langer dan enige andere drager van het ambt. Het is niet overdreven om te zeggen dat het voorzitterschap van Delors baanbrekend was en het Europese integratieproces een impuls gaf die in het voorgaande decennium ontbrak. Het is ook de periode waarin de fundamenten van de monetaire unie, en meer in het algemeen van het neoliberale Europa, werden gelegd – een ontwikkeling waarin Delors, en de Franse socialisten in het algemeen, een sleutelrol speelden.

Hun logica was de volgende: gezien het feit dat binnen het EMS de Bundesbank in feite de rentetarieven bepaalde voor alle deelnemende staten en dat uit het EMS stappen niet als een optie werd beschouwd, raakten de Fransen er steeds meer van overtuigd dat er maar één manier was om een vast wisselkoerssysteem met lage inflatie te behouden en tegelijkertijd de controle over het monetaire beleid bij Duitsland weg te halen: aandringen op een volledige Europese monetaire unie. Voor Delors werd het creëren van één Europese munt een topprioriteit, en hij begon zijn aarzelende Europese collega-beleidsmakers te overtuigen om het idee te omarmen. De eerste stap was de ondertekening van de Europese Akte in 1986, met als doel de oprichting van een interne markt tegen 1992. Delors exporteerde ook de nieuwe opvattingen van Frankrijk over het kapitaalverkeer naar de rest van Europa door aan te dringen op de volledige liberalisering van de kapitaalstromen over het hele continent – waarmee hij de weg vrijmaakte voor een monetaire unie.

Dit maakt het historische belang van de neoliberale wending van Frans links duidelijk: als de Fransen de financiële liberalisering op binnenlands niveau niet hadden omarmd, zouden ze nooit hun steun hebben verleend aan een geïntegreerde Europese financiële markt – en zou een monetaire unie waarschijnlijk nooit het levenslicht hebben gezien.

De voorstellen van de Commissie stuitten aanvankelijk op hevig verzet van een aantal regeringen. Maar tegen het einde van de jaren tachtig was Delors erin geslaagd om de Europese benadering van kapitaalcontroles radicaal te veranderen en om de EU-lidstaten zover te krijgen dat ze tegen 1992 volledige kapitaalmobiliteit invoerden, waardoor het vrije verkeer van kapitaal een centraal principe werd van de opkomende Europese interne markt. Dit was niet alleen een bindende verplichting tussen de EU-leden onderling, maar ook tussen de leden en derde landen.

Delors was er in feite in geslaagd om Europa te dwingen om de ‘consensus van Parijs,’ het Europese equivalent van de Washington Consensus, volledig te omarmen. Het gevolg hiervan was een Europees financieel systeem dat in principe het meest liberale was dat de wereld ooit had gekend. In die zin waren de Europeanen geen passieve ontvangers van het vrijemarktbeleid dat in Washington werd bedacht, maar gingen ze de Amerikanen voor door de neoliberale mondialisering te omarmen en de verspreiding van het mondiale kapitaal te bevorderen.

Dit was ook van grote invloed op de opbouw van de monetaire unie. Kortom, Delors slaagde erin de Europese regeringen ervan te overtuigen dat ze, door zich aan te sluiten bij het EMS en de kapitaalstromen te liberaliseren, in feite al een groot deel van hun economische soevereiniteit waren kwijtgeraakt; ze hadden daarom weinig andere keuze dan de monetaire integratie te omarmen als een manier om weer enige soevereiniteit op supranationaal niveau terug te krijgen, door ‘inspraak’ te hebben in het collectieve monetaire beleid van Europa. Het was een slim argument, maar een misleidend argument: zoals de geschiedenis zou aantonen, verloren de Europese regeringen door hun monetaire beleid over te dragen aan een supranationale centrale bank uiteindelijk gewoon het beetje soevereiniteit dat ze nog hadden.

Delors werd echter geholpen door het feit dat begin jaren negentig zelfs het Duitse establishment zich achter het idee van een monetaire unie had geschaard – en in feite waren de nationale elites in de meeste Europese landen achter het idee van een supranationale centrale bank gaan staan, volledig immuun voor democratische druk, als een nuttige manier om economisch beleid te isoleren van betwisting door het volk. In 1989 had de Europese Commissie van Delors zijn enorm invloedrijke rapport gepubliceerd, dat in wezen fungeerde als een blauwdruk voor de opbouw van de monetaire unie in de komende jaren.

De laatste daad van deze democratische tragedie kwam drie jaar later met het Verdrag van Maastricht. Dit stelde niet alleen een tijdlijn vast voor de oprichting van de monetaire unie (in lijn met het rapport-Delors), maar creëerde ook een de facto economische grondwet die het neoliberalisme verankerde in het weefsel van de Europese Unie. Tegen de tijd dat het voorzitterschap van de Europese Commissie van Delors in 1995 ten einde liep, was een groot deel van de basis gelegd voor de techno-autoritaire en antidemocratische moloch die de EU later zou worden – en dat hebben we voornamelijk te danken aan Delors, een Franse socialist.

Ironisch genoeg leidde dit niet alleen tot de afbraak van het door links gekoesterde Europese sociale model, ten gunste van de belangen van financiële ondernemingen (en natuurlijk Duitsland), maar maakte het ook de weg vrij voor de ondergang van Europees socialistisch links – en voor de opkomst van populistisch rechts. Meer dan wie ook zijn het deze laatsten die vandaag hulde moeten brengen aan Delors.

Vertaling: Menno Grootveld

Categorieën
Economie Klimaat Politiek

De planeet als stoplap

Oorspronkelijke tekst (Engels): NLR Sidecar, 11 augustus 2023

fotografie: Neue Zürcher Zeitung

door Marco d’Eramo

Waarom had niemand hier eerder aan gedacht? Terwijl miljoenen in Amerika en Zuid-Europa zuchtten onder de extreem hoge temperaturen, was er een oplossing in zicht. Eenvoudig, effectief en recht onder onze neus – maar er was de scherpzinnigheid van de president van de Franse Republiek voor nodig om haar te ontdekken. Tijdens de Parijse modeweek maakte Macrons staatssecretaris voor Ecologie, Bérangère Couillard, een baanbrekende nieuwe maatregel bekend: vanaf de herfst zullen subsidies van zes tot vijfentwintig euro beschikbaar zijn voor elke Franse burger die een kledingstuk laat repareren. De klimaatcrisis kan worden afgewend door een bezoekje aan de kleermaker of de schoenmaker. Dankzij de nauwgezette bureaucratie van de Franse staat kennen we nu al de kleine lettertjes van deze bonus réparation textile:

Voor een paar schoenen:
acht euro voor een binnenzool
zeven euro voor de hak
acht euro voor stikken of lijmen
achttien euro voor een compleet nieuwe zool (vijfentwintig euro als de schoenen van leer zijn)
tien euro voor het vervangen van een rits

Voor een kledingstuk:
zeven euro voor het herstellen van een gat of scheur
tien euro voor een voering (vijfentwintig euro als het ingewikkeld is)
acht euro voor een rits
zes euro voor een zoom (acht euro als het een dubbele is)

Je zou kunnen zeggen dat de Franse regering, voordat ze ertoe overging om de consumenten aan te moedigen minder verspillend te zijn, de textiel- en schoenenindustrie had moeten aanzetten tot beteugeling van de praktijk van geplande veroudering, door garanties af te dwingen die deze bedrijven zouden verplichten om defecte artikelen gedurende meerdere jaren gratis te repareren, of door het gebruik van duurzamere materialen verplicht te stellen. Burgers voorlichten over milieuvriendelijke praktijken is zeker geen slechte zaak. Maar gezien het feit dat – zoals Mies van der Rohe ooit zei – ‘God in de details zit,’ is het de moeite waard om even stil te staan bij de bedragen die hiermee gemoeid zijn. Voor deze revolutionaire maatregel is in totaal 154 miljoen euro uitgetrokken. Ervan uitgaande dat in dit bedrag niet de kosten zijn opgenomen voor het aannemen van bureaucraten om aanvragen te beoordelen, subsidies uit te keren en toezicht te houden op de kwaliteit van de reparaties, betekent dit dat er in principe 2,26 euro is toegewezen aan elk van de 68 miljoen Fransen. Zelfs als we alleen kijken naar de 29,9 miljoen ménages die gemiddeld uit 2,2 leden bestaan, ontvangt elk huishouden in totaal dus 5,13 euro per jaar. Om dit in de juiste context te plaatsen, moet je bedenken dat de Franse staat ongeveer zeven miljard euro uitgaf aan zijn zinloze koloniale missie in Afrika, Operatie Barkhane, die vorig jaar in schande is geëindigd; dat is ruwweg honderdduizend euro per jaar voor elke soldaat die naar de Sahel werd gestuurd.
Deze cijfers zeggen veel over de omvang van de milieu-inspanningen van de Franse regering en, meer in het algemeen, over de gigantische practical joke die de wereldleiders hebben uitgehaald met hun ‘oorlogsverklaring’ aan de opwarming van de aarde. Het is niet alleen Macron. Kijk maar naar hoe de leiders van landen die getroffen zijn door de recordhittegolf van juli zich hebben gedragen: alsof de opwarming van de aarde slechts een toekomstige bedreiging is, die kan worden gepareerd met een euro of zes voor een jasje hier of daar (of tien euro als het gevoerd is).
We hebben hier niet te maken met ontkenners van de klimaatverandering: die zijn relatief ongevaarlijk, want hun kwade trouw is doorzichtig en ze worden met het uur zieliger, ondanks hun financiering door bedrijven. Veel gevaarlijker zijn mensen zoals Macron – dat wil zeggen, de overgrote meerderheid van de politieke klasse in de wereld, ongeacht hun ideologische oriëntatie – die vanuit hun kantoren met airconditioning en privévliegtuigen hun bezorgdheid veinzen en vervolgens niets doen. Erger dan niets, in feite: want ze laten het publiek geloven dat het probleem kan worden opgelost met halve maatregelen en lapmiddelen, door marktoplossingen te promoten voor een probleem dat door de markt zelf is gecreëerd.
De wereld kampt momenteel met een stortvloed aan plastic, maar de plasticindustrie, die misschien wel de meest effectieve lobby ter wereld heeft, schittert door afwezigheid in de milieudebatten. De olie-industrie, waarvan zij afhankelijk is, heeft intussen een onbedwingbare passie voor het milieu ontwikkeld, althans volgens haar reclamecampagnes; de term ‘greenwashing’ is hier precies op zijn plaats, omdat hij doet denken aan het witwassen van geld door criminele organisaties. Zij stelt ook volstrekt onwaarschijnlijke oplossingen voor. Denk maar aan het waanidee van de elektrische auto – om minder te vervuilen moeten we blijkbaar over de hele wereld een elektriciteitsnet aanleggen, elke auto ter wereld vervangen (inclusief vrachtwagens en bestelwagens) en ze uitrusten met accu’s waarvan de productie een van de meest vervuilende processen is die de mens kent.
Wetenschappers dragen bij aan deze absurditeiten. Een recent rapport in Nature beschrijft pogingen om kristallen in de oceaan te dumpen om de alkaliteit van het water te verhogen: een kwart van de kooldioxide-uitstoot komt in de oceaan terecht, waardoor het water verzuurt en mogelijk onherbergzaam wordt voor leven. Dit plan komt erop neer dat kalk (of een equivalent daarvan) in zee wordt gegooid. Het probleem is alleen dat de mensheid zevenendertig miljard ton kooldioxide per jaar produceert (in 1950 was dat nog zes miljard). Een kwart hiervan komt neer op ruim negen miljard ton, die alleen geneutraliseerd zou kunnen worden door een gelijke hoeveelheid kristallen vanuit de lucht in zee te dumpen. Maar hoeveel CO2 zou er worden uitgestoten bij de productie en wereldwijde distributie van deze miljarden tonnen kalk (om nog maar te zwijgen over de immense vervuiling die deze ‘oplossing’ met zich mee zou brengen)?
Terwijl de CO2-uitstoot en de plasticproductie blijven stijgen, worden ieder jaar op pompeuze wijze doelstellingen aangekondigd waarvan iedereen weet dat ze onhaalbaar zijn. Het overkoepelende doel van de top in Parijs in 2015 was om ‘de stijging van de gemiddelde temperatuur op Aarde te beperken tot ruim onder de 2°C boven het pre-industriële niveau’ en de inspanningen voort te zetten ‘om de temperatuurstijging te beperken tot 1,5° boven het pre-industriële niveau,’ waarbij de uitstoot van broeikasgassen ‘uiterlijk in 2025 zijn piek zou moeten bereiken en in 2030 met drieënveertig procent zou moeten zijn gedaald.’ Zulke communiqués lijken op een brief aan de kerstman; het zijn kinderlijke wensen dat er cadeautjes uit de lucht vallen, of door de schoorsteen. Maar in dit geval schrijven regeringen over de hele wereld dit soort brieven aan zichzelf. De World Meteorological Organization maakte in mei bekend dat er een kans van zesenzestig procent is dat de temperatuurstijging van 1,5° vóór 2027 wordt bereikt. Dezelfde organisatie beweert echter dat de planeet al in 2022 1,15 ± 0,13° warmer was dan het pre-industriële gemiddelde, waardoor de afgelopen acht jaren de warmste waren die ooit zijn gemeten; dat de toename van de methaanconcentratie in de atmosfeer tussen 2020 en 2021 de hoogste was sinds er metingen bestaan (methaan draagt nóg veel meer bij aan het broeikaseffect dan koolstofdioxide); dat de snelheid waarmee het oceaanpeil stijgt is verdubbeld tussen het decennium 1993-2002 en 2013-2022; dat de verzuring van de oceanen versnelt. En ga zo maar door.
Toch wordt de milieucrisis behandeld als een toekomstige dreiging, ondanks de waarschuwingen die afkomstig zijn van media die heel dicht bij de vervuilende bedrijven staan, zoals de Financial Times, die zijn lezers informeert dat we te maken hebben met ‘een huidige realiteit.’ De planeet wordt nu al onleefbaar. Zoals een kennis onlangs gekscherend tegen me zei: ‘Je kunt niet opgesloten in een koelkast leven’; toch is de snelst groeiende stad in de VS Phoenix, waar de temperatuur deze zomer ruim een maand lang boven de 40° uitkwam, waardoor mensen constant op airconditioning waren aangewezen (wat de opwarming van de aarde nog verder versnelt).
Wellicht geïnspireerd door Ionesco en Beckett hebben de wereldleiders van vandaag een politiek van het absurde uitgevonden. Om een idee te krijgen van de situatie hoef je alleen maar de aandacht, ideologische mobilisatie en middelen die zijn besteed aan de oorlog in Oekraïne te vergelijken met die voor de milieucrisis. Het verschil is dat, terwijl de oorlog het leven van 43,8 miljoen mensen in gevaar brengt en nog eens negen miljoen mensen die in de betwiste gebieden wonen rechtstreeks treft, de milieucrisis het leven van miljarden mensen bedreigt, miljarden méér veroordeelt tot armoede en honger, en al dertig miljoen mensen per jaar heeft gedwongen om te migreren, terwijl sommige voorspellingen het hebben over 1,2 miljard klimaatvluchtelingen tegen 2050. Ondertussen geven Rusland en de NAVO honderden miljarden uit aan wapens, terwijl de oorlog de grondstofprijzen en de overheidstekorten opdrijft. Als slechts een tiende van deze bedragen aan de milieucrisis zou worden besteed, zou het effect revolutionair zijn.
Dit geeft ons een duidelijk beeld van hoe hoog het milieu op de prioriteitenlijst van onze machthebbers staat. Vanuit een bepaald perspectief bezien gedragen de meesters van de Aarde zich ten opzichte van de natuur zoals de VS ten opzichte van Rusland: ze voeren er een oorlog tegen zonder deze openlijk te verklaren. Ze behandelen de planeet alsof ze plunderaars zijn die steden leegroven en alles platbranden. Vanwaar die halsstarrigheid van onze ‘cognitieve aristocratie’? Waarom hebben ze het op onze planeet gemunt? Het is niet zo dat ze die plunderaars uit het verleden kunnen evenaren die, nadat ze de ene stad hadden geplunderd, door konden gaan naar de volgende. Hoezeer ze ook prat gaan op hun mythische ruimtevaartindustrie, ze zullen niet naar een nieuwe planeet kunnen emigreren nadat ze deze onbewoonbaar hebben gemaakt. Is het dan pure roekeloosheid, misschien? Een volledige onderdompeling in het heden, die elke gedachte aan morgen uitwist? Grenzeloos egoïsme? Het syndroom van de schorpioen, voor wie de Aarde de rol van de kikker speelt? Of is het gewoon lafheid, een gebrek aan moed om het probleem onder ogen te zien?
Misschien gaf de ondoorgrondelijke Macron zelf onlangs een aanwijzing, toen hij sprak over het geweld dat eind juni uitbrak onder Franse jongeren – voor het overgrote deel kinderen van immigranten die in de banlieues wonen – naar aanleiding van de moord op een jongeman door de politie. De oplossing was volgens Macron simpel: ‘orde, orde, en nog eens orde.’ Het ‘gezag moet worden hersteld,’ omdat het geweld uiteindelijk het gevolg is van een ‘ouderlijk tekort.’ ‘Een overweldigende meerderheid’ van de demonstranten, legde hij uit, ‘kent een fragiel familiekader, ofwel omdat ze uit een eenoudergezin komen, ofwel omdat hun gezin een bijstandsuitkering ontvangt.’ Kortom: het is de schuld van alleenstaande moeders (waarvan wordt verondersteld dat ze een losse moraal hebben), die er niet in zijn geslaagd hun onstuimige kroost de waarden van de burgerlijke etiquette bij te brengen. Met andere woorden: die jongeren uit de banlieues zijn gewelddadig, omdat ze de zonen zijn van… En dan te bedenken dat we dat nog niet doorhadden! Misschien oefenen de elites wel zoveel geweld uit tegen de planeet omdat ze, zonder het ooit toe te willen geven, óók de zonen zijn van…

Vertaling: Menno Grootveld

Categorieën
Economie Politiek

Een ander soort intelligentie

Oorspronkelijke tekst (Duits): Frankfurter Allgemeine, 14 mei 2023

fotografie: Annette Hornischer

door Evegeny Morozov

Evgeny Morozov is de oprichter van de Syllabus, en de auteur van verschillende boeken over technologie en politiek

In het anders zo utopische Silicon Valley grijpt de onheilsstemming om zich heen. Maar dezelfde mensen die waarschuwen voor de AI-apocalyps willen dezelfde technologie gebruiken om een politiek project te realiseren.

Wat men ook mag denken van de innovaties van Silicon Valley op andere gebieden, de bijdragen aan het ouderwetse ambacht van de dramaproductie zijn moeilijk te overtreffen. De typerende parabel gaat over een briljante technologiepionier die, nadat hij een schijnbaar ongevaarlijke technologie op de wereld heeft losgelaten, de duivelse uitvinding aan de kaak stelt en de wereld waarschuwt voor de risico’s ervan.
De visionairs achter het World Wide Web (Tim Berners-Lee), virtual reality (Jaron Lanier), de Like-knop (Justin Rosenstein) en zelfs de pop-up reclame (Ethan Zuckerman) hebben zich allemaal afgekeerd van de digitale beesten die zij op de wereld loslieten. Om nog maar te zwijgen van de talrijke beleggers en voormalige werknemers die de tech-utopie van Silicon Valley zijn gaan verloochenen en non-profitorganisaties hebben opgericht om Big Tech verantwoordelijk te stellen voor zijn vele zonden.

De overtrokken retoriek van de ‘AI-onheilsstemming’

De meest recente bijdrage aan dit genre komt van Geoffrey Hinton, die vaak de ‘Godfather van AI’ genoemd wordt. De achter-achterkleinzoon van logicus George Boole hielp bij de ontwikkeling van kunstmatige neurale netwerken – de computersystemen achter de populairste tak van AI van vandaag, Deep Learning, en dus achter populaire chatbots zoals OpenAI’s ChatGPT en Google’s Bard. Een paar weken geleden gaf Hinton zijn baan bij Google op, uit angst dat zijn uitvinding ernstige schade zou kunnen aanrichten; dat zijn programma’s op een dag de mensheid zoals wij die kennen zouden kunnen vernietigen. Dat is tenminste het gevaar dat verbonden is aan de mogelijke opkomst van wat bekend staat als Artificial General Intelligence (AGI) – het soort superintelligente AI dat de mens in de meeste taken kan overtreffen.
Aanvankelijk dacht Hinton dat AGI-achtige mogelijkheden nog tientallen jaren in de toekomst lagen, maar hij is onlangs van gedachten veranderd. Nu wil hij vrijuit kunnen praten over de gevaren van AI, zonder zich zorgen te hoeven maken over de gevolgen voor Google. Hinton is niet de enige die zijn bedenkingen heeft. In maart luidde een opvallende brief, ondertekend door een aantal grootheden uit de techwereld – onder wie Elon Musk en Apple-medeoprichter Steve Wozniak – op vergelijkbare wijze de noodklok. Daarin werd opgeroepen tot een moratorium van zes maanden op de ontwikkeling van AI, zodat overheden de snelle ontwikkelingen op dit gebied kunnen bijhouden (wat Musk er niet van heeft weerhouden om tegelijkertijd TruthGPT op te richten, een nieuwe AI-startup die moet concurreren met het vlaggenschip van OpenAI).
Sinds de publicatie van de brief staan de Amerikaanse media bol van de alarmerende commentaren en interviews. De overtrokken retoriek van een dergelijke ‘AI-onheilsstemming’ vormt de laatste tijd een vreemde aanvulling op de gebruikelijke techno-utopische ideologie van Silicon Valley. Soms worden beide ideologieën door dezelfde personen en bedrijven verwoord. De voor de hand liggende logische tegenstellingen zitten de succesvolle bedrijfsmodellen echter nooit echt in de weg.
Neem nu OpenAI, het moederbedrijf achter ChatGPT. Zijn versie van het techno-utopisme is behoorlijk groots: ‘Als het mogelijk is om AGI te creëren,’ zegt het bedrijf in een recent persbericht, ‘zou deze technologie ons kunnen helpen de mensheid naar een nieuw niveau te tillen door de welvaart te verhogen’ en ‘de wereldeconomie een impuls te geven.’ Het bescheiden en voorzichtige ‘als’ verdwijnt echter slechts een paar alinea’s later en het hypothetische wordt gepresenteerd als iets reëels. Zo ‘zijn er sommige dingen…,’ laat OpenAI ons weten, ‘die we nu moeten doen om ons voor te bereiden op AGI’ – precies dezelfde AGI waarvan de mogelijkheid nog maar een paar zinnen eerder in twijfel werd getrokken. Op dit punt vindt het techno-utopisme zichzelf opnieuw uit als een nieuw soort AI-doemdenken, omdat ‘een verkeerd afgestelde superintelligente AGI de wereld ernstige schade zou kunnen toebrengen.’ De onderliggende boodschap is duidelijk: het moeten organisaties als OpenAI zijn die de samenleving naar een brave new world leiden. Want zonder zulke verantwoordelijke en onfeilbare rentmeesters lopen we het risico van een ‘ernstige ontwrichting van de samenleving.’

Het debat over AI is onderdeel van een cultuuroorlog

Ja, precies, ontwrichting! Wat zijn de tijden veranderd! Nog maar tien jaar geleden moesten we allemaal bidden bij het altaar van de ontwrichting, omdat deze schijnbaar onstuitbare kracht vergde dat de samenleving zou buigen voor de tech-savvy jeugd en zich zou aanpassen aan een toekomst van zelfrijdende auto’s, drone-leveranties en industrieën aangedreven door 3D-printing. Maar met de ineenstorting van de aandelen en banken van de tech-sector is ‘ontwrichting’ een ordinair modewoord geworden. Tegenwoordig gaat het in plaats daarvan om ‘afstemming’ – het idee dat de nieuwste AI-technologieën moeten worden afgestemd op menselijke doelen en behoeften. In theorie klinkt dat goed, maar het echte probleem met ‘afstemming’ is het verzoenen van menselijke belangen met de felle concurrentie tussen de grote AI-aanbieders.
Veel van wat doorgaat voor ‘verkeerde afstemming’ bij de hedendaagse AI – slecht getrainde modellen die racistische rotzooi uitspugen – heeft niets te maken met amorele algoritmen. Het gaat er veeleer om dat techbedrijven elkaar proberen te overtreffen om de AI-markt te domineren, ook al zijn hun producten nog onvolgroeid en niet klaar voor massale toepassing. Dit soort ‘verkeerde afstemming’ blijft echter vaak onvermeld in de alarmerende berichten. De schade die wordt aangericht door killer-bots – in plaats van de balansen en aandelenmarkten – leent zich nu eenmaal veel beter voor apocalyptische beelden.
Zoals de meeste dingen in het huidige Amerika maakt ook het debat over AI nu al deel uit van een cultuuroorlog. Sommige van de meest prominente AI-apocalyptici zijn aanhangers van een reeks zeer hippe ideologieën zoals ‘langetermijndenken’ en ‘effectief altruïsme,’ een soort existentialistisch utilitarisme voor het tijdperk van Big Data. Dankzij rijke aanhangers in Silicon Valley hebben dergelijke randfilosofieën nu hun eigen denktanks, non-profitorganisaties, podcasts en conferenties.

Content-moderatoren in het Mondiale Zuiden

Onder invloed van deze filosofische stromingen neigen veel van de AI-apocalyptici (meestal witte mannen) er ook toe zich zorgen te maken over hoe de intelligentie van de mensheid op de lange termijn door AGI als geheel kan worden gemaximaliseerd, zonder er uiteindelijk door te worden weggevaagd. Daarbij zien zij intelligentie uitsluitend in termen van IQ-scores en veronachtzamen zij de kosten die toepassingen als ChatGPT op de korte en middellange termijn veroorzaken. Daartegenover staat een steeds luidere groep critici – onder wie veel vrouwen en mensen van kleur – die het probleem van ‘AI-veiligheid’ zien als een afleiding van de meer directe politieke problemen die de ontwikkeling van AGI met zich meebrengt. Zij klagen veeleer dat raciale stereotypen in stand worden gehouden wanneer intelligentie alleen in termen van IQ wordt begrepen, omdat dit vaak leidt tot dubieuze en onwetenschappelijke conclusies over de genetische verschillen tussen verschillende etnische groepen. Daarom zou er rond het hele project van het bouwen van een ‘superintelligentie’ een sterke zweem van eugenetica hangen. Volgens deze critici is bezorgdheid over ‘AI-veiligheid’ een luxe van de tech-sector; in plaats daarvan zouden we ons zorgen moeten maken over ‘AI-ethiek’ – alle gebreken die techbedrijven in hun producten toelaten om ze eerder dan de concurrentie op de markt te kunnen brengen.
Maar waarom zouden we ons zorgen maken over de schade die AI over tien jaar kan aanrichten, als we weten welke schade het nu al aanricht – niet alleen in termen van de immense milieukosten, maar ook van de psychologische tol die het eist van de laagbetaalde content-moderatoren in het Mondiale Zuiden, die de modellen achter diensten als ChatGPT helpen creëren? Kenia is een belangrijk centrum voor dergelijke activiteiten geworden, en sommige werknemers in deze sector hebben zich onlangs bij een vakbond aangesloten om betere arbeidsomstandigheden te eisen.
Maar zelfs de meest radicale van de tot nu toe voorgestelde maatregelen – van het eisen van betere uitleg over hoe AI-modellen tot hun voorspellingen komen tot het oproepen tot een ‘AI Bill of Rights’ – accepteren stilzwijgend de bestaande arbeidsdeling tussen staat en industrie. Technologiebedrijven moeten het voortouw nemen bij alle belangrijke innovaties, en overheden moeten ervoor te zorgen dat ze het niet te veel laten afweten. Zelfs de meest fervente critici van de AI-sector lijken dit principe te onderschrijven – al was het maar bij gebrek aan betere alternatieven. Of er nu wel of niet een volwaardige AGI komt, OpenAI-achtige bedrijven zullen in de toekomst waarschijnlijk een nog grotere rol gaan spelen in het aanbieden van onderwijs, gezondheidszorg en cultuur. Dit zal de ideologie van het ‘solutionisme,’ die de tech-sector als de ultieme redder van de democratie ziet, verder versterken, met andere woorden: het pathologische idee van Silicon Valley dat het doet voorkomen alsof problemen louter kunnen worden geïdentificeerd aan de hand van één criterium – of ze ‘oplosbaar’ zijn met een mooie en nette technologische ingreep, meestal een app.

Intelligentie als product van sociaal-politieke instituties

Aan deze impliciete consensus ligt een zeer eigenaardige opvatting van intelligentie ten grondslag, die dit reduceert tot het vermogen om problemen efficiënt (en vaak individueel) op te lossen en zich aan te passen aan de werkelijkheid. De drijvende kracht achter de nieuwste technologische utopie is het idee dat door de toegang tot ChatGPT-achtige AI te democratiseren, alle burgers en publieke instellingen een krachtig Zwitsers zakmes krijgen waarmee ze zich ongeacht de context zelf kunnen verdedigen.
Maar intelligentie kan natuurlijk niet worden teruggebracht tot individualistische probleemoplossing. Intelligentie is van nature sociaal en omvat niet alleen perceptie en voorspelling – de twee taken die Deep Learning dankzij enorme datasets beheerst – maar ook de toepassing van causale redeneringen, vaak in samenwerking met andere mensen. Iemand die ons niet kan vertellen waarom hij doet wat hij doet of waarom hij zegt wat hij zegt, kunnen we moeilijk ‘intelligent’ noemen; je kunt niet zomaar rechtvaardigingen vervangen door statistische voorspellingen. Evenmin zouden we iemand ‘intelligent’ noemen die zich altijd wil aanpassen aan de onaangename werkelijkheid om hem heen – ook al is hij gewapend met het beste Zwitserse zakmes – wanneer die werkelijkheid kan worden veranderd door collectieve actie en de creatie van nieuwe instituties.
Deze andere soort intelligentie, gerelateerd aan wat Kant het ‘publieke gebruik van de rede’ noemde, zou het niet goed doen in een wereld die gedomineerd wordt door de huidige geprivatiseerde AI, zelfs niet als die AI strikt gereguleerd zou zijn en alle ethisch niet-discriminerende specificaties zou respecteren die de critici ervan eisen. Deze andere vorm van intelligentie is het product van sociaal-politieke instituties, waarvan vele de erfenis zijn van de verzorgingsstaat en eeuwenlange culturele uitwisseling. De redenen voor het bestaan van deze instituties – denk aan de bibliotheek, de universiteit, het publieke plein – zijn nooit volledig begrepen, maar dat maakte ze niet minder belangrijk.
Voor Silicon Valley met zijn pragmatische instelling bestaan dergelijke instituties alleen maar om bepaalde problemen op te lossen, zoals het beantwoorden van zeer specifieke vragen of het accumuleren van ‘menselijk kapitaal.’ Daarom lijken ze volledig vervangbaar door ChatGPT of soortgelijke technische oplossingen. Ze worden niet gezien als de onmisbare en uiterst kwetsbare infrastructuren die het ‘publieke gebruik van de rede’ überhaupt mogelijk maken. En toch is het juist dit gebruik dat democratieën in staat stelt alternatieve voorstellingen te ontsluiten, andere verhalen over problemen te herkennen en de werkelijkheid te veranderen via sociale en collectieve instituties, in plaats van hun leden alleen maar de middelen te verschaffen om zich eraan te conformeren.

Dit soort rationele intelligentie kan nooit door een kunstmatige worden vervangen, omdat AI-systemen geen levensgeschiedenis, trauma’s, hoop en vrees kennen. Omdat ze geen lichamen hebben en zich niet in het heden bevinden, kunnen ze alleen voorspellen, maar nooit interpreteren.
De huidige AI-systemen zijn sterk gericht op wat de Hongaarse filosofe Agnes Heller de ‘technologische verbeelding’ noemde, die gericht is op efficiëntie en instrumentele rede. Ze missen echter wat zij ‘historische verbeelding’ noemde: een gevoel voor hermeneutiek en verhaal. Dit is niet verwonderlijk; de meeste technologieën zijn zo. Maar bij de huidige AI-systemen gaat het niet alleen om technologie, ze zijn ook de voedingsbodem voor ideologieën. En het ontbreekt deze ideologieën niet bepaald aan historische verbeelding. Maar wat voor ideologieën zijn het?
Volgens Heller zou een gezonde moderniteit altijd proberen de twee logica’s parallel te laten lopen maar in tegengestelde richtingen te laten afdrijven, waarbij de technologische verbeelding streeft naar het algemene en neutrale en de historische verbeelding naar het bijzondere en speciale. De technologische verbeelding consolideert en homogeniseert, de historische verbeelding ontleedt en specificeert. Op het moment dat de twee verbeeldingswerelden samensmelten en in dezelfde richting wijzen, slaat het noodlot toe, zoals bij de totalitaire regimes van de twintigste eeuw.
Nu Silicon Valley doorgaat met de ontwikkeling van ‘Artificial General Intelligence,’ zien we voor het eerst sinds de ergste wreedheden van de vorige eeuw hoe een machtig technologisch apparaat ingezet wordt voor een even machtig politiek project om een superintelligentie te bouwen. Dit project, met zijn belofte om de mensheid naar het volgende niveau van beschaving te tillen en een op de wetenschap gebaseerde utopie te verwezenlijken die tot nu toe onbereikbaar was op Aarde, is in de historische verbeelding verankerd. En het zou kunnen dat de twee verbeeldingswerelden niet langer in verschillende richtingen wijzen. Die historische missie moet worden bereikt door middel van technologie. En dat belooft niet veel goeds voor de democratie, hoe streng we de algoritmen in AI-systemen ook controleren.

Vertaling: Menno Grootveld

Categorieën
Economie Politiek

De Franse opstand

Oorspronkelijke tekst (Frans): Le Monde Diplomatique, 22 maart 2023

fotografie: Les Jours

door Frédéric Lordon

Frédéric Lordon (geboren op 15 januari 1962) is een Frans econoom en filosoof. Hij wordt beschouwd als een van de meest prominente intellectuele stemmen van radicaal links in Frankrijk.

Op maandag 20 maart waren de homepages van de Franse nationale nieuwssites in de ban van opwinding toen ze verslag deden van de motie van wantrouwen tegen de regering: ze konden de vermoedelijke uitslag van de stemming onder de afgevaardigden voorspellen, de kansen van de motie inschatten, het gedraai en gesjacher voorzien en de insider spelen – wat een genot. De politieke journalistiek als paspoort voor politieke onbenulligheid.
Ondertussen heeft de politiek, met al haar plotselinge kracht, het land in haar greep. Spontane gebeurtenissen barsten aan alle kanten los: onaangekondigde walkouts, wegblokkades, rellen en demonstraties, bijeenkomsten van studentenactivisten; jeugdige energie vult de Place de la Concorde en de straten. Iedereen heeft het gevoel op hete kolen te lopen, het ongeduld stroomt door de benen – maar niet vanwege de trivialiteiten die de Parijse goudvissenkom blijven bezighouden, waarvan de ene bewoner nog onwetender is dan de andere over wat we inmiddels aan bereiken zijn: het kookpunt.
Het is mooi wat er gebeurt als de heersende orde uiteen begint te vallen. Er gebeuren kleine maar ongelooflijke dingen die het berustende isolement en de atomisering waarop de machtigen rekenen, verbrijzelen. Hier brengen boeren zakken groenten naar stakende spoorwegarbeiders; daar deelt een Libanese restauranteigenaar falafel uit aan ingesloten demonstranten; studenten sluiten zich aan bij stakende arbeiders; binnenkort zullen we zien dat particulieren hun deuren openen om betogers voor de politie te verbergen. De echte beweging is begonnen. We kunnen nu al zeggen dat de situatie pre-revolutionair is. Wat zijn de vooruitzichten? Kan dat ‘pre-’ worden afgeschud?
In Frankrijk is de legitimiteit van de machtsstructuur ingestort; zij is nu niet meer dan een dwangblok. De autocraat heeft alle iedere vorm van bemiddeling gedwarsboomd en is slechts door een politiemacht van het volk gescheiden. Niets kan worden uitgesloten, want de rede heeft hem al lang geleden verlaten.
Macron heeft nooit het anderszijn geaccepteerd. Hij is alleen met zichzelf in gesprek; de buitenwereld bestaat niet. Daarom is in zijn toespraken – als we ons richten op de werkelijke betekenis van zijn woorden – geen spoor te bekennen van de collectieve validatie die voortkomt uit een rationele discussie met anderen. Op 3 juni 2022 kon hij zonder blikken of blozen verklaren dat ‘de Fransen moe zijn van hervormingen die van bovenaf komen’; op 29 september dat ‘de burger niet iemand is aan wie beslissingen kunnen worden opgelegd.’ Is het niet duidelijk dat er met zo’n leider geen dialoog mogelijk is? Dat niets wat hij zegt ooit serieus genomen kan worden? Zo iemand is niet in staat om fouten te erkennen, behalve kunstmatige, want je moet naar de ‘buitenwereld’ luisteren, naar het niet-zelf, om te beseffen dat je een fout hebt gemaakt. Daarom kunnen Macrons beloften van ‘heruitvinding’ – zo betoverend voor journalisten – niets anders zijn dan pantomimes, opgevoerd in een gesloten circuit.
Voor de despoot, aan zijn lot overgelaten door politieke instellingen die altijd al potentieel – en nu daadwerkelijk – vrijheidsdodend waren, zijn alle vormen van geweld voorspelbaar. Alles kan gebeuren; sterker nog, alles gebeurt ook echt. De beelden van ingesloten demonstranten in de Rue Montorgueil afgelopen zondag zijn een duidelijk signaal dat de Macroniaanse politiek aan het ontbinden is. Van nu af aan regeert de macht door middel van razzia’s. De politie zal iedereen afvoeren en arresteren, ook voorbijgangers die niets met het protest te maken hebben, bange mannen en vrouwen, verbijsterd door wat hen overkomt. De enige boodschap luidt: ga niet de straat op, blijf thuis, kijk TV en gehoorzaam.

Hier komt de onbewuste deal in beeld tussen de politie en haar rekruten: een overeenkomst tussen een instelling die zich toelegt op geweld en individuen die een wettelijke sanctie zoeken voor hun eigen gewelddadige impulsen. Een pre-revolutionaire situatie biedt hen een ongeëvenaarde kans, wanneer de macht zich alleen met geweld kan handhaven, wanneer aan gewelddaden een onevenredige betekenis wordt toegekend – evenals een carte blanche. Zoals we met de gilets jaunes hebben gezien, is het nu de tijd van de sadisten, van de bruten in uniform.
In deze context is de oude Franse slogan ‘la police avec nous!’ volledig achterhaald, zij maakt geen enkele kans meer: ze berustte op de illusie van de objectieve sociale nabijheid, een vulgair materialisme van ‘gedeelde belangen,’ dat nu wordt overvleugeld door de libidinale verleiding van geautoriseerd geweld. Dit is hoe een structuur zijn effecten produceert en een orde zijn behoeften bevredigt: zij reist via de psyche van zijn uitverkoren functionarissen, van Macron aan de top tot aan de laatste politieagent op straat.
Tegenkrachten kunnen ons echter beschermen tegen het afglijden naar de tirannie, of beter gezegd, tegen het verpletterd worden door de politie. Het is mogelijk dat er binnen het staatsapparaat nog een restje moraal, een besef van omslagpunten en grenzen, sluimert – maar zeker niet bij het ministerie van Binnenlandse Zaken, waar het rottingsproces het verst is doorgeslagen en een quasi-fascistische minister de scepter zwaait. Maar misschien wel in de coulissen, in de ‘entourage,’ waar op elk moment een besef van politieke transgressie kan ontstaan, de bezorgdheid een onherstelbare daad te begaan. Maar zoals we weten is het beter niet te rekenen op hypotheses die een element van deugdzaamheid vergen (een seculiere vorm van een wonder), des te meer vanwege de corruptie, zowel moreel als financieel, die de ‘voorbeeldige republiek’ teistert.
Het buitensporige optreden van de politie zou ook tot een meer materieel tegenwicht kunnen leiden. Niet in de hitte van een paar lokale gevechten – zonder de ontwikkeling van gespecialiseerde tactieken zijn die waarschijnlijk hopeloos – maar in het land als geheel. Als er ergens in het ministerie van Binnenlandse Zaken een ‘groot bord’ hangt in de stijl van Dr. Strangelove, dan moet dat fonkelen als een kerstboom – met allemaal rode lichtjes. Tijdens de betogingen van de gilets jaunes wist de politie zich nog net staande te houden, omdat deze protesten in een beperkt aantal steden plaatsvonden, met een frequentie van één keer per week. Nu zijn ze overal in Frankrijk en zijn ze er elke dag. De wonderbaarlijke kracht van aantallen jaagt de machtigen overal schrik aan. De vermoeidheid is al zichtbaar onder de helmen. Maar de schurken zijn nog niet klaar met het maken van kilometers in hun busjes. Wat nodig is, is vuurwerk, zodat de kerstboom verandert in één grote slinger en het grote bord op springen staat. De politie moet uitgeput worden, dat is de opdracht voor de beweging.
Tenslotte is er nog een hulpbron van een andere aard: de haat tegen de politie – voor zover die een drijvende kracht kan zijn. Wanneer de macht haar handlangers loslaat, kan dat twee radicaal verschillende gevolgen hebben: intimidatie, of een vertienvoudiging van de woede. Omwentelingen ontstaan wanneer het eerste muteert in het tweede. Er zijn veel redenen om te geloven dat we dit stadium hebben bereikt. De antipathie tegen de politie belooft een ongekende breedte en diepte te verkrijgen. Toch houdt Macron vast aan het inzetten van de politie; ipso facto verandert de haat tegen de politie in haat tegen hem. Op dit moment weten we nog niet hoe dit zal eindigen – in het beste geval ongetwijfeld in een vlucht per helikopter.
Het wordt steeds duidelijker dat Macron, omdat hij de troon wil blijven bezetten en alle eer wil blijven opstrijken, zijn lot heeft verbonden aan de pensioenwet en de politie – zodat hij, op metonymische wijze, de levende synthese is geworden van al deze specifieke haatgevoelens, en uiteindelijk hun enige object. Door een andere metonymische wending, maar ook op grond van een structurele noodzaak, klampt hij zich eveneens vast aan de ‘kapitalistische orde.’ De vraag waar wij voor staan luidt derhalve: hoe een einde te maken aan ‘Macron-de-kapitalistische-orde.’ Dat is een revolutionaire vraag.

De vraag kan echter revolutionair zijn zonder dat de situatie noodzakelijkerwijs revolutionair is. De geschiedenis heeft aangetoond dat hier twee tendensen mogelijk zijn: wachten tot een dergelijke situatie zich ‘vanzelf’ vormt, of haar actief helpen ontstaan – misschien niet zonder moeite, maar met behulp van ritmes die in bepaalde conjuncturen duizelingwekkende versnellingen kunnen ondergaan. In ieder geval zullen we niet eenvoudigweg van het ‘pre-revolutionaire’ heden naar de ‘revolutionaire’ toekomst gaan door de negatieve kracht van de weigering. Er is ook een bevestiging nodig, een mobiliserende reden ‘vóór,’ die de oppositie verenigt. Wat zou dat kunnen zijn? Het antwoord moet gelijk zijn aan de actuele opstand in het land, ook al blijft de vorm van die opstand onbepaald. Wil een opstand zich ontwikkelen tot een middel en niet tot een doel, wil zij een werkelijk revolutionair proces worden, dan moet zij een positief politiek verlangen kunnen formuleren waarin de meerderheid zich kan herkennen. Je hoeft niet lang te zoeken om er een te vinden. In werkelijkheid is het alles wat we weten: voor onze eigen zaken zorgen, te beginnen met de productie. Het positieve politieke verlangen, waartegen het kapitalisme en de burgerlijke politieke instellingen zich principieel verzetten, is dat van de soevereiniteit.
Soevereiniteit van de producenten over de productie – dit is een slogan met aantrekkingskracht, die zich tot ver buiten de arbeidersklasse, de meest direct betrokkenen, uitstrekt. Want ook de zogenaamde ‘witteboordenwerkers’ lijden steeds meer onder de afstomping van het management, onder de blinde controle van de aandeelhouders, onder de idiotie of zelfs de giftigheid van de keuzes van hun bazen. Zij verlangen – een enorm verlangen – naar zeggenschap over alles wat hun is afgenomen.
Legitimiteit, en daaruit voortvloeiend ook soevereiniteit, behoren alleen toe aan degenen die het werk doen. Zij die, ondanks hun totale onwetendheid, niettemin beweren het werk van anderen te organiseren – consultants en planners – zijn niets anders dan parasieten die moeten worden verdreven. Het ultieme, onweerlegbare argument voor de soevereiniteit van de arbeiders is aangevoerd door een vakbondsman, Eric Lietchi van de Parijse afdeling Energie van de CGT. De feiten spreken voor zich, merkte Lietchi op: onder het beheer van de parasitaire klasse is het land verwoest. Het rechtssysteem ligt in puin, het onderwijs ligt in puin, universiteiten en onderzoek liggen in puin, ziekenhuizen liggen in puin, evenals de farmaceutische aanbodketen – apothekers moeten achter in hun winkels amoxycilline bereiden. Afgelopen herfst, schreef premier Borne, kon het land alleen maar hopen dat het ‘bij de gratie Gods’ niet zó koud zou worden dat het elektriciteitsnet, dat net als al het andere in puin ligt, tijdens de winter zou instorten. Docenten werden aangenomen tijdens dertig minuten durende wervingsacties. Ambtenaren werden gedetacheerd als buschauffeur – wordt hun volgende functie die van treinmachinist? En te midden van dit alles lijden de mensen honger. Je zou het niet voor mogelijk hebben gehouden vandaag zoiets te schrijven, maar zo is het wel: een kwart van de Fransen krijgt niet genoeg te eten. Jongeren hebben honger. Er zijn eindeloze rijen bij de voedselbanken. Als France 2 een programma zou maken over het ‘grote geheel,’ zonder het land waar het gefilmd is te onthullen, zou er in een oogwenk iets van solidariteit worden georganiseerd – Binoche zou een haarlok afknippen en Glücksmann zou een column schrijven – voor deze ongelukkigen aan de andere kant van de wereld.
Binnen het tijdsbestek van enkele decennia, en vooral sinds 2017, is een heel sociaal model op de knieën gebracht. Zij hebben het land op de knieën gekregen. Niet de CGT, niet de Intersyndicale (was het maar waar) – zij en zij alleen hebben dit gedaan. Het land is geruïneerd door de ‘deskundigen.’ Het verkeert in een staat van totale desorganisatie. Zoals we weten heeft de bourgeoisie, om de aristocratie te verdrijven, universitaire graden en meritocratische symbolen gepromoot als vervangers voor bloed en afkomst. Vandaar een paradox (waarvan er vele zijn) binnen het laat-kapitalisme: de incompetentie van de bourgeoisie is zelf een historische kracht geworden, die we met een minimale aanpassing van de term van Schumpeter kunnen identificeren als ‘destructieve vernietiging.’ Of, om het bij zijn échte naam te noemen: McKinsey.

Hier krijgt het betoog van Lietchi zijn volle betekenis. Want het idee van arbeiderssoevereiniteit, gewoonlijk afgedaan als behorend tot een droomwereld, komt nu naar voren als het logische gevolg van een onweerlegbare analyse, waarvan de conclusie al even scherp is: we moeten ons ontdoen van dit imbeciele ongedierte en het geheel van de productie terugnemen. Wisten zij niet hoe het moest? De arbeiders wél – die wisten het al. We kunnen ons afvragen wat de werkelijke betekenis is van de term ‘algemene staking.’ Niet een algemene werkonderbreking, maar de eerste stap op weg naar de algemene herovering van de productiemiddelen – het begin van de arbeiderssoevereiniteit.
Het is op dit moment dat de gebeurtenis zijn ongekende kracht laat zien, ook al schuilt die kracht voorlopig alleen in de verbeelding. Ongelooflijk om je het effect voor te stellen op de fysionomie van bedrijven wanneer deze weer in handen komen van hun werknemers. Ongelooflijk om je de reorganisatie van de openbare diensten voor te stellen wanneer deze worden geleid door mensen die weten hoe ze het spoor moeten onderhouden en controleren, hoe ze anderen moeten leren dit veilig te doen, hoe ze de treinen moeten besturen, hoe ze signalen moeten geven, hoe ze de post moeten bezorgen en tegelijkertijd tijd hebben om met mensen te praten. Ongelooflijk om je de universiteiten voor te stellen die openstaan voor het publiek, of de emancipatie van de kunst uit handen van de burgerlijke kunstenaar en zijn kapitalistische sponsors. Ongelooflijk om je de ineenstorting van de bourgeoisie voor te stellen, de historische veroordeling van haar karakteristieke mengeling van arrogantie en domheid: niet in staat om zelf iets te doen, maar alleen maar om dingen voor zich laten doen.
We kunnen het er natuurlijk over eens zijn dat we gewapend moeten zijn met meer dan alleen maar verbeelding – zoveel te beter. Maar zulke fantasierijke scenario’s focussen tenminste de geest. Ze geven hem een gemeenschappelijke richting, die is afgeleid van de politieke vraag die in alle situaties moet worden toegepast: wie beslist? De vraag zelf is afgeleid van een specifiek principe: alle betrokkenen hebben het recht om te beslissen. Dit beginsel vormt een keerpunt. De bourgeoisie meent dat alleen zij bevoegd is om te beslissen. De Franse commerciële nieuwszender CNews, die als haar spreekbuis fungeert, is zich ten volle bewust van het huidige gevaar: ‘Moeten we vrezen voor een terugkeer naar het communisme?’ Het is verstandig, zij het ongetwijfeld onbedoeld, om zich dat af te vragen – aangezien ‘communisme’ correct wordt begrepen als de tegenpartij, de partij van allen, de partij van de algemene soevereiniteit, de partij van de gelijkheid.
De buitengewone opstand van de gilets jaunes heeft tot haar schande nooit de loonkwestie aan de orde gesteld. De officiële stemmen die de taak hadden deze vraag te stellen, radertjes in het warme centrum van het systeem, zijn nooit opgehouden het vraagstuk te depolitiseren en het te veranderen in een kwestie van collectieve overeenkomsten. Met en onder zo’n verlichte leiding hebben we ons neergelegd bij de nederlaag.
Maar nu, in twee maanden tijd, is alles veranderd. De vormen van strijd zijn heel verschillend en vullen elkaar aan: we kunnen de massale maar vergeefse demonstraties overdag niet meer scheiden van de niet-aangemelde protesten die de politie tot het eind van de nacht aan het werk houden. De klassenstrijd vloeit over in die van de gilets jaunes. Het is een ongekende combinatie, die al zo lang werd verwacht; niettemin is zij verbazingwekkend.

Vertaling: Menno Grootveld