Categorieën
Economie Politiek

Wat verbindt Rishi Sunak, Javier Millei en Donald Trump?

Oorspronkelijke tekst (Engels): The Guardian, 6 januari 2024

fotografie: The Orwell Foundation

door George Monbiot

George Monbiot is een Britse schrijver die bekend staat om zijn milieu- en politiek activisme. Hij schrijft regelmatig columns voor The Guardian en is auteur van een aantal boeken, waaronder Regenesis dat in het Nederlands is verschenen bij Starfish Books.

Het duistere geld van het Atlas Network gaat schuil achter het neoliberale beleid over de hele wereld

Er zijn elementen van het fascisme, elementen geleend van de Chinese staat en elementen die de Argentijnse geschiedenis van dictatuur weerspiegelen. Maar het grootste deel van het regeringsprogramma dat is aangekondigd door Javier Milei, de demagogische nieuwe Argentijnse president, voelt griezelig vertrouwd aan, hier op het noordelijk halfrond.

Een crashprogramma van enorme bezuinigingen; het slopen van openbare diensten; het privatiseren van publieke bezittingen; het centraliseren van politieke macht; het ontslaan van ambtenaren; het wegvagen van beperkingen voor bedrijven en oligarchen; het vernietigen van regels die werknemers, kwetsbare mensen en de leefwereld beschermen; het steunen van huisbazen tegen huurders; het criminaliseren van vreedzaam protest; het beperken van het stakingsrecht. Gaat er al een belletje rinkelen?

Milei probeert, met een enorm ‘nooddecreet’ en een monsterlijke ‘hervormingswet,’ te bereiken wat de Conservatieven in het Verenigd Koninkrijk al 45 jaar lang doen. Het crashprogramma vertoont opvallende gelijkenissen met de ‘mini’- (maxi-)begroting van de voormalige Britse premier Liz Truss, die de vooruitzichten van veel arme mensen en mensen uit de middenklasse de grond in boorde en de onrust verergerde die nu het openbare leven beheerst.

Toeval? Helemaal niet. Milei’s programma werd sterk beïnvloed door Argentijnse neoliberale denktanks die behoren tot het Atlas Network, een wereldwijd coördinerend orgaan dat overal waar het actief is in grote lijnen hetzelfde politieke en economische pakket promoot. Het werd in 1981 opgericht door een Brit, Antony Fisher. Fisher was ook de oprichter van het Institute of Economic Affairs (IEA), een van de eerste leden van het Atlas Network.

Het IEA heeft in opmerkelijke mate het politieke platform van Liz Truss gecreëerd. In een videogesprek op de dag van haar ‘mini-begroting’ met een ander lid van het instituut merkte de toenmalige directeur-generaal, Mark Littlewood, op: ‘We zijn nu verantwoordelijk. Als het niet werkt, is het jouw en mijn schuld.’ Het werkte niet – in feite crashte het spectaculair, met grote kosten voor ons allemaal – maar dankzij de Britse media, inclusief de BBC, die deze fanatieke bedrijfslobbyisten blijven behandelen als leveranciers van heilige geschriften, zijn ze vrijuit gegaan.

Vorig jaar kreeg het IEA gemiddeld veertien keer per dag vrij baan in de Britse media: nog vaker dan vóór de ramp (de begroting van Truss) die het instituut het Verenigd Koninkrijk hielp toebrengen. Vrijwel nooit werd de vraag gesteld wie het instituut financiert of wie het vertegenwoordigt. De drie leden van het Hogerhuis die Truss nomineerde toen ze terugtrad als premier hebben allemaal gewerkt voor of met organisaties die deel uitmaken van het Atlas Network (Matthew Elliott, TaxPayers’ Alliance; Ruth Porter, IEA en Policy Exchange; Jon Moynihan, IEA). Nu hebben ze, net als de rechters van het Amerikaanse hooggerechtshof, levenslang de bevoegdheid om ons leven vorm te geven, zonder enige democratische goedkeuring. Truss had ook Littlewood zelf naar voren geschoven, maar zijn beloning voor het verwoesten van mensenlevens werd geblokkeerd door de benoemingscommissie van het Hogerhuis.

Er is helaas helemaal niets geleerd: deze lobbygroepen uit het bedrijfsleven bepalen nog steeds onze politiek. Policy Exchange, dat, zoals Rishi Sunak heeft toegegeven, ‘ons geholpen heeft bij het opstellen’ van de kwaadaardige nieuwe anti-protestwetten van het Verenigd Koninkrijk, is ook lid van het Atlas Network. We kunnen bepaald beleid omschrijven als dat van Milei of van Bolsonaro, of van Truss of van Johnson of van Sunak, maar het zijn allemaal variaties op hetzelfde thema, uitgebroed en verfijnd door ‘junktanks’ die tot hetzelfde netwerk behoren. Die presidenten en premiers zijn slechts de gezichten die het programma draagt.

En wie zijn op hun beurt die junktanks? Velen weigeren te onthullen wie hen financiert, maar naarmate er meer informatie naar buiten kwam, ontdekten we dat het Atlas Network zelf en veel van zijn leden geld hebben aangenomen van financieringsnetwerken die zijn opgezet door de gebroeders Koch en andere rechtse miljardairs, van olie-, steenkool- en tabaksfirma’s, en van andere levensbedreigende belangengroepen. Die junktanks fungeren slechts als intermediar. Ze treden naar voren namens hun donateurs, in de klassenstrijd die wordt gevoerd door de rijken tegen de armen. Wanneer een regering reageert op de eisen van het netwerk, wordt er in werkelijkheid gereageerd op het geld waardoor dat netwerk gefinancierd wordt.

De ‘dark money junktanks’ en het Atlas Network zijn een zeer effectief middel om macht te verhullen en te bundelen. Zij vormen het kanaal waarlangs miljardairs en bedrijven in staat zijn de politiek te beïnvloeden zonder hun handen te laten zien, het meest effectieve beleid en de meest effectieve tactieken te doceren om weerstand tegen hun agenda te overwinnen, en vervolgens dit beleid en deze tactieken over de hele wereld te verspreiden. Zo worden nominale democratieën nieuwe aristocratieën.

Ze lijken ook bedreven in het vormgeven van de publieke opinie. Wereldwijd hebben neoliberale junktanks bijvoorbeeld niet alleen gelobbyd voor extreme anti-protestmaatregelen, maar ook milieubetogers met succes gedemoniseerd als ‘extremisten’ en ‘terroristen.’ Dit zou kunnen helpen verklaren waarom vreedzame milieuactivisten die een weg blokkeren routinematig worden geslagen, geschopt en bespuugd, en op sommige gevallen door andere burgers worden overreden of bedreigd met wapens, terwijl dat niet gebeurt met boeren of vrachtwagenchauffeurs die een weg blokkeren. Het zou ook kunnen verklaren waarom er nauwelijks media-aandacht of publieke bezorgdheid is wanneer extreme straffen worden opgelegd, zoals de gevangenisstraf van zes maanden die klimaatactivist Stephen Gingell in december kreeg voor het langzaam door een Londense straat paraderen.

Maar het ergste moet nog komen. Donald Trump heeft nooit een coherent eigen platform ontwikkeld, maar dat hoeft ook niet. Zijn beleid is voor hem geschreven, in een negenhonderd pagina’s tellend Mandate for Leadership dat is opgesteld door een groep denktanks onder leiding van de Heritage Foundation. De Heritage Foundation is – u raadt het al – lid van het Atlas Network. Veel van de voorstellen in dit ‘mandaat’ zijn eerlijk gezegd angstaanjagend. Ze hebben niets te maken met de eisen van het publiek, maar alles met de eisen van het kapitaal.

Toen Friedrich Hayek en anderen voor het eerst de basisprincipes van het neoliberalisme formuleerden, geloofden ze dat het de wereld zou beschermen tegen tirannie. Maar toen het grote geld binnenstroomde en er een internationaal netwerk van neoliberale denktanks werd opgericht om de eisen te ontwikkelen en te verwoorden, werd het programma dat ons had moeten bevrijden zelf een nieuwe bron van onderdrukking.

In Argentinië is Milei in het vacuüm gestapt dat is achtergelaten door het grove wanbestuur van zijn voorgangers, waardoor hij in staat is om, op ware shockdoctrine-achtige wijze, beleid op te leggen waartegen anders hevig verzet zou zijn geboden. De armen en de leden van de middenklasse van het land staan op het punt een verschrikkelijke prijs te betalen. Hoe we dat weten? Omdat zeer vergelijkbare programma’s zijn uitgevoerd in andere landen, te beginnen met Argentinië’s buurland Chili, na de staatsgreep van Augusto Pinochet in 1973.

Deze junktanks zijn als de spike-eiwitten op een virus. Ze zijn het middel waarmee de plutocratische macht de cellen van het openbare leven binnendringt en ze overneemt. Het wordt tijd dat we een immuunsysteem ontwikkelen.

Vertaling: Menno Grootveld

Categorieën
Economie Politiek

Jacques Delors heeft Europees links vernietigd

Oorspronkelijke tekst (Engels): Unherd, 1 januari 2024

fotografie: Hurst

door Thomas Fazi

Thomas Fazi is columnist en vertaler bij UnHerd. Zijn jongste boek is The Covid Consensus, dat hij samen met Toby Green schreef. Dit boek komt binnenkort in Nederlandse vertaling uit bij Starfish Books.

De Franse socialist maakte populistisch rechts mogelijk

Er is een verhaal dat Europese progressieven zichzelf graag vertellen: dat hun regeringen na de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog een quasi-utopisch compromis tussen kapitalisme en socialisme sloten – maar dat dit werd bedorven door de import van het moordende kapitalisme dat de neoliberale contrarevolutie van Reagan begin jaren tachtig kenmerkte.

Het is een geruststellend fabeltje, ontworpen om het eigen falen te verhullen. Het is echter volledig onwaar. Het neoliberalisme werd niet van de overkant van de Atlantische Oceaan (of van het Kanaal) naar Europa geëxporteerd. Het kwam grotendeels van eigen bodem – onder de hoede van de Europese socialisten, en van één socialist in het bijzonder: Jacques Delors, voorzitter van de Europese Commissie van 1985 tot 1995, die onlangs overleed.

Om deze tragedie te begrijpen, hoeven we niet terug te gaan naar 1945, maar slechts naar 1981. In mei van dat jaar werd de socialist François Mitterrand gekozen tot president van Frankrijk, na ruim twee decennia waarin links had moeten afzien van het presidentschap. Hij vormde een regering waarin voor het eerst sinds 1947 ook communistische ministers zaten, hetgeen het wijdverbreide geloof aanwakkerde dat Frankrijk op weg was naar een radicale breuk met het kapitalisme.

In die tijd was dat niet ondenkbaar. De meeste Europese regeringen geloofden nog heilig in het belang van economisch dirigisme, en in de noodzaak van kapitaalcontroles en gereguleerde financiële markten, wat een hoge mate van economische soevereiniteit veronderstelde. Nergens was dit méér waar dan in Frankrijk: de Fransen waren altijd bijzonder terughoudend geweest om in te stemmen met een supranationale autoriteit – een consistent standpunt dat de vooruitgang naar een Europese economische en monetaire unie had belemmerd. In het algemeen geloofde men nog steeds dat individuele naties de macht hadden om hun eigen economische en politieke lot te bepalen – en zelfs om het kapitalistische systeem zelf uit te dagen.

Niets illustreert dit beter dan de overwinning van Mitterrand in de lente van 1981. De beleidsagenda van de nieuwe president behelste een ambitieus hervormingsprogramma van Keynesiaanse economische reflatie en herverdeling. Hij stelde ook uitgebreide nationalisaties van de Franse industriële conglomeraten voor. Door dit programma uit te voeren, beweerde Mitterrand, zou zijn regering een ‘breuk’ met het kapitalisme teweegbrengen en de basis leggen voor een ‘Franse weg naar het socialisme.’ Het is makkelijk te begrijpen waarom dit een moment van immense hoop was, niet alleen voor Frans links, maar voor heel Europees links – van een soort dat we sindsdien niet meer hebben gezien.

Kort na het begin van het Mitterrand-experiment begon het echter al uiteen te vallen. Als reactie op het ambitieuze plan voor economische hervormingen van de socialisten begon het kapitaal Frankrijk vrijwel onmiddellijk te ontvluchten. Ondanks het opleggen van draconische kapitaalcontroles was de regering niet in staat om deze vlucht te stoppen.

Dit creëerde een neerwaartse druk op de frank (nog verergerd door de wereldwijde rentestijgingen na 1979), waardoor het Franse lidmaatschap van het Europese Monetair Stelsel (EMS) – het systeem van semi-vaste wisselkoersen dat in 1979 werd gecreëerd – in gevaar kwam. Onder het EMS hadden de centrale banken van de deelnemende landen weinig andere keuze dan het restrictieve monetaire beleid van de Bundesbank te volgen. Dit was echter onverenigbaar met het reflatoire programma van Mitterrand, en Mitterrand kwam in een positie terecht waarin hij moest beslissen of hij het EMS zou verlaten of zijn progressieve agenda zou opgeven. Helaas koos hij voor het laatste.

En dus gooiden Mitterrand en de socialisten in het voorjaar van 1983 het roer drastisch om, in wat bekend werd als de tournant de la rigueur (draai naar soberheid): in plaats van op groei en werkgelegenheid zou de nadruk nu komen te liggen op prijsstabiliteit, fiscale terughoudendheid en een bedrijfsvriendelijk beleid. Een cruciaal aspect hiervan was de geleidelijke afschaffing van vrijwel alle kapitaalcontroles en beperkingen op financiële transacties. En wie was de belangrijkste architect van deze verschuiving? Inderdaad, de minister van Financiën van Mitterrand, Jacques Delors.

De gevolgen van deze ommezwaai kunnen niet worden overschat. De overwinning van Mitterrand in 1981 had het wijdverbreide geloof aangewakkerd dat een breuk met het kapitalisme – althans in zijn extreme vorm – nog steeds mogelijk was. Maar twee jaar later waren de Franse socialisten erin geslaagd om precies het tegenovergestelde te ‘bewijzen’: dat de mondialisering een onontkoombare realiteit was. Ook al waren er alternatieven beschikbaar voor Mitterrand (zoals het verlaten van het EMS en het laten zweven van de frank), de conclusie die de meeste mensen trokken luidde dat de ‘Keynesiaanse weg naar het socialisme’ had gefaald. Het kapitaal had gewonnen.

Om het nog erger te maken, exporteerden de Franse socialisten, nadat ze thuis het neoliberalisme hadden omarmd, hun pas ontdekte opvattingen – over alles van kapitaalbewegingen tot monetaire integratie – naar de rest van Europa. Ook hierin stond Delors centraal. ‘Nationale soevereiniteit betekent niet veel meer, of heeft niet veel reikwijdte meer in de moderne wereldeconomie,’ zei hij. ‘Een hoge mate van supranationaliteit is essentieel.’ Dit was een radicale breuk met de traditionele, op soevereiniteit gebaseerde houding van Frankrijk, die al ernstig was aangetast door de beslissing van Frankrijk om toe te treden tot het EMS, waardoor het land, zoals gezegd, in feite werd gedwongen zijn eigen monetair-fiscale beleidsonafhankelijkheid ondergeschikt te maken aan het monetaire beleid van de Bundesbank.

Ondanks alle historische zorgen van Frankrijk over supranationale (dat wil zeggen: ‘Europese’) aantasting van zijn soevereiniteit aan de ene kant en Duitse hegemonie aan de andere kant, ontging weinigen de ironie dat het de socialisten waren die deze soevereiniteit opgaven – en uitgerekend aan Duitsland. Maar eind jaren zeventig hadden Franse politici aan beide zijden van het politieke spectrum geaccepteerd dat het behoud van de status van Frankrijk betekende dat het land stevig ‘in Europa’ moesten blijven – dat wil zeggen: in het EMS –, wat op zijn beurt inhield dat het een beleid moest voeren van lage inflatie en een stabiele munt.

Dit bracht een duidelijke verschuiving teweeg in de houding van de socialisten ten opzichte van Europa – een stemming die Delors in oktober 1983 aldus samenvatte: ‘Onze enige keuze is die tussen een verenigd Europa en achteruitgang.’ Zoals Rawi E. Abdelal, hoogleraar bedrijfskunde aan de Harvard Business School, opmerkte: ‘Voor zover Frans links bleef hopen op een socialistische transformatie, konden haar leden Europa zien als de enige arena waarin socialistische doelen bereikt konden worden.’ Het probleem was alleen dat ze in 1983 weinig te bieden hadden in termen van een progressief alternatief voor heel Europa, omdat ze het idee hadden geaccepteerd dat sociaal-politieke doelstellingen ondergeschikt moesten worden gemaakt aan ‘prijsstabiliteit.’

En dus steunde Frankrijk twee jaar later met kracht de benoeming van Delors tot voorzitter van de Europese Commissie – een positie die hij een decennium lang, ofwel drie termijnen, zou bekleden, langer dan enige andere drager van het ambt. Het is niet overdreven om te zeggen dat het voorzitterschap van Delors baanbrekend was en het Europese integratieproces een impuls gaf die in het voorgaande decennium ontbrak. Het is ook de periode waarin de fundamenten van de monetaire unie, en meer in het algemeen van het neoliberale Europa, werden gelegd – een ontwikkeling waarin Delors, en de Franse socialisten in het algemeen, een sleutelrol speelden.

Hun logica was de volgende: gezien het feit dat binnen het EMS de Bundesbank in feite de rentetarieven bepaalde voor alle deelnemende staten en dat uit het EMS stappen niet als een optie werd beschouwd, raakten de Fransen er steeds meer van overtuigd dat er maar één manier was om een vast wisselkoerssysteem met lage inflatie te behouden en tegelijkertijd de controle over het monetaire beleid bij Duitsland weg te halen: aandringen op een volledige Europese monetaire unie. Voor Delors werd het creëren van één Europese munt een topprioriteit, en hij begon zijn aarzelende Europese collega-beleidsmakers te overtuigen om het idee te omarmen. De eerste stap was de ondertekening van de Europese Akte in 1986, met als doel de oprichting van een interne markt tegen 1992. Delors exporteerde ook de nieuwe opvattingen van Frankrijk over het kapitaalverkeer naar de rest van Europa door aan te dringen op de volledige liberalisering van de kapitaalstromen over het hele continent – waarmee hij de weg vrijmaakte voor een monetaire unie.

Dit maakt het historische belang van de neoliberale wending van Frans links duidelijk: als de Fransen de financiële liberalisering op binnenlands niveau niet hadden omarmd, zouden ze nooit hun steun hebben verleend aan een geïntegreerde Europese financiële markt – en zou een monetaire unie waarschijnlijk nooit het levenslicht hebben gezien.

De voorstellen van de Commissie stuitten aanvankelijk op hevig verzet van een aantal regeringen. Maar tegen het einde van de jaren tachtig was Delors erin geslaagd om de Europese benadering van kapitaalcontroles radicaal te veranderen en om de EU-lidstaten zover te krijgen dat ze tegen 1992 volledige kapitaalmobiliteit invoerden, waardoor het vrije verkeer van kapitaal een centraal principe werd van de opkomende Europese interne markt. Dit was niet alleen een bindende verplichting tussen de EU-leden onderling, maar ook tussen de leden en derde landen.

Delors was er in feite in geslaagd om Europa te dwingen om de ‘consensus van Parijs,’ het Europese equivalent van de Washington Consensus, volledig te omarmen. Het gevolg hiervan was een Europees financieel systeem dat in principe het meest liberale was dat de wereld ooit had gekend. In die zin waren de Europeanen geen passieve ontvangers van het vrijemarktbeleid dat in Washington werd bedacht, maar gingen ze de Amerikanen voor door de neoliberale mondialisering te omarmen en de verspreiding van het mondiale kapitaal te bevorderen.

Dit was ook van grote invloed op de opbouw van de monetaire unie. Kortom, Delors slaagde erin de Europese regeringen ervan te overtuigen dat ze, door zich aan te sluiten bij het EMS en de kapitaalstromen te liberaliseren, in feite al een groot deel van hun economische soevereiniteit waren kwijtgeraakt; ze hadden daarom weinig andere keuze dan de monetaire integratie te omarmen als een manier om weer enige soevereiniteit op supranationaal niveau terug te krijgen, door ‘inspraak’ te hebben in het collectieve monetaire beleid van Europa. Het was een slim argument, maar een misleidend argument: zoals de geschiedenis zou aantonen, verloren de Europese regeringen door hun monetaire beleid over te dragen aan een supranationale centrale bank uiteindelijk gewoon het beetje soevereiniteit dat ze nog hadden.

Delors werd echter geholpen door het feit dat begin jaren negentig zelfs het Duitse establishment zich achter het idee van een monetaire unie had geschaard – en in feite waren de nationale elites in de meeste Europese landen achter het idee van een supranationale centrale bank gaan staan, volledig immuun voor democratische druk, als een nuttige manier om economisch beleid te isoleren van betwisting door het volk. In 1989 had de Europese Commissie van Delors zijn enorm invloedrijke rapport gepubliceerd, dat in wezen fungeerde als een blauwdruk voor de opbouw van de monetaire unie in de komende jaren.

De laatste daad van deze democratische tragedie kwam drie jaar later met het Verdrag van Maastricht. Dit stelde niet alleen een tijdlijn vast voor de oprichting van de monetaire unie (in lijn met het rapport-Delors), maar creëerde ook een de facto economische grondwet die het neoliberalisme verankerde in het weefsel van de Europese Unie. Tegen de tijd dat het voorzitterschap van de Europese Commissie van Delors in 1995 ten einde liep, was een groot deel van de basis gelegd voor de techno-autoritaire en antidemocratische moloch die de EU later zou worden – en dat hebben we voornamelijk te danken aan Delors, een Franse socialist.

Ironisch genoeg leidde dit niet alleen tot de afbraak van het door links gekoesterde Europese sociale model, ten gunste van de belangen van financiële ondernemingen (en natuurlijk Duitsland), maar maakte het ook de weg vrij voor de ondergang van Europees socialistisch links – en voor de opkomst van populistisch rechts. Meer dan wie ook zijn het deze laatsten die vandaag hulde moeten brengen aan Delors.

Vertaling: Menno Grootveld

Categorieën
Economie Klimaat Politiek

De planeet als stoplap

Oorspronkelijke tekst (Engels): NLR Sidecar, 11 augustus 2023

fotografie: Neue Zürcher Zeitung

door Marco d’Eramo

Waarom had niemand hier eerder aan gedacht? Terwijl miljoenen in Amerika en Zuid-Europa zuchtten onder de extreem hoge temperaturen, was er een oplossing in zicht. Eenvoudig, effectief en recht onder onze neus – maar er was de scherpzinnigheid van de president van de Franse Republiek voor nodig om haar te ontdekken. Tijdens de Parijse modeweek maakte Macrons staatssecretaris voor Ecologie, Bérangère Couillard, een baanbrekende nieuwe maatregel bekend: vanaf de herfst zullen subsidies van zes tot vijfentwintig euro beschikbaar zijn voor elke Franse burger die een kledingstuk laat repareren. De klimaatcrisis kan worden afgewend door een bezoekje aan de kleermaker of de schoenmaker. Dankzij de nauwgezette bureaucratie van de Franse staat kennen we nu al de kleine lettertjes van deze bonus réparation textile:

Voor een paar schoenen:
acht euro voor een binnenzool
zeven euro voor de hak
acht euro voor stikken of lijmen
achttien euro voor een compleet nieuwe zool (vijfentwintig euro als de schoenen van leer zijn)
tien euro voor het vervangen van een rits

Voor een kledingstuk:
zeven euro voor het herstellen van een gat of scheur
tien euro voor een voering (vijfentwintig euro als het ingewikkeld is)
acht euro voor een rits
zes euro voor een zoom (acht euro als het een dubbele is)

Je zou kunnen zeggen dat de Franse regering, voordat ze ertoe overging om de consumenten aan te moedigen minder verspillend te zijn, de textiel- en schoenenindustrie had moeten aanzetten tot beteugeling van de praktijk van geplande veroudering, door garanties af te dwingen die deze bedrijven zouden verplichten om defecte artikelen gedurende meerdere jaren gratis te repareren, of door het gebruik van duurzamere materialen verplicht te stellen. Burgers voorlichten over milieuvriendelijke praktijken is zeker geen slechte zaak. Maar gezien het feit dat – zoals Mies van der Rohe ooit zei – ‘God in de details zit,’ is het de moeite waard om even stil te staan bij de bedragen die hiermee gemoeid zijn. Voor deze revolutionaire maatregel is in totaal 154 miljoen euro uitgetrokken. Ervan uitgaande dat in dit bedrag niet de kosten zijn opgenomen voor het aannemen van bureaucraten om aanvragen te beoordelen, subsidies uit te keren en toezicht te houden op de kwaliteit van de reparaties, betekent dit dat er in principe 2,26 euro is toegewezen aan elk van de 68 miljoen Fransen. Zelfs als we alleen kijken naar de 29,9 miljoen ménages die gemiddeld uit 2,2 leden bestaan, ontvangt elk huishouden in totaal dus 5,13 euro per jaar. Om dit in de juiste context te plaatsen, moet je bedenken dat de Franse staat ongeveer zeven miljard euro uitgaf aan zijn zinloze koloniale missie in Afrika, Operatie Barkhane, die vorig jaar in schande is geëindigd; dat is ruwweg honderdduizend euro per jaar voor elke soldaat die naar de Sahel werd gestuurd.
Deze cijfers zeggen veel over de omvang van de milieu-inspanningen van de Franse regering en, meer in het algemeen, over de gigantische practical joke die de wereldleiders hebben uitgehaald met hun ‘oorlogsverklaring’ aan de opwarming van de aarde. Het is niet alleen Macron. Kijk maar naar hoe de leiders van landen die getroffen zijn door de recordhittegolf van juli zich hebben gedragen: alsof de opwarming van de aarde slechts een toekomstige bedreiging is, die kan worden gepareerd met een euro of zes voor een jasje hier of daar (of tien euro als het gevoerd is).
We hebben hier niet te maken met ontkenners van de klimaatverandering: die zijn relatief ongevaarlijk, want hun kwade trouw is doorzichtig en ze worden met het uur zieliger, ondanks hun financiering door bedrijven. Veel gevaarlijker zijn mensen zoals Macron – dat wil zeggen, de overgrote meerderheid van de politieke klasse in de wereld, ongeacht hun ideologische oriëntatie – die vanuit hun kantoren met airconditioning en privévliegtuigen hun bezorgdheid veinzen en vervolgens niets doen. Erger dan niets, in feite: want ze laten het publiek geloven dat het probleem kan worden opgelost met halve maatregelen en lapmiddelen, door marktoplossingen te promoten voor een probleem dat door de markt zelf is gecreëerd.
De wereld kampt momenteel met een stortvloed aan plastic, maar de plasticindustrie, die misschien wel de meest effectieve lobby ter wereld heeft, schittert door afwezigheid in de milieudebatten. De olie-industrie, waarvan zij afhankelijk is, heeft intussen een onbedwingbare passie voor het milieu ontwikkeld, althans volgens haar reclamecampagnes; de term ‘greenwashing’ is hier precies op zijn plaats, omdat hij doet denken aan het witwassen van geld door criminele organisaties. Zij stelt ook volstrekt onwaarschijnlijke oplossingen voor. Denk maar aan het waanidee van de elektrische auto – om minder te vervuilen moeten we blijkbaar over de hele wereld een elektriciteitsnet aanleggen, elke auto ter wereld vervangen (inclusief vrachtwagens en bestelwagens) en ze uitrusten met accu’s waarvan de productie een van de meest vervuilende processen is die de mens kent.
Wetenschappers dragen bij aan deze absurditeiten. Een recent rapport in Nature beschrijft pogingen om kristallen in de oceaan te dumpen om de alkaliteit van het water te verhogen: een kwart van de kooldioxide-uitstoot komt in de oceaan terecht, waardoor het water verzuurt en mogelijk onherbergzaam wordt voor leven. Dit plan komt erop neer dat kalk (of een equivalent daarvan) in zee wordt gegooid. Het probleem is alleen dat de mensheid zevenendertig miljard ton kooldioxide per jaar produceert (in 1950 was dat nog zes miljard). Een kwart hiervan komt neer op ruim negen miljard ton, die alleen geneutraliseerd zou kunnen worden door een gelijke hoeveelheid kristallen vanuit de lucht in zee te dumpen. Maar hoeveel CO2 zou er worden uitgestoten bij de productie en wereldwijde distributie van deze miljarden tonnen kalk (om nog maar te zwijgen over de immense vervuiling die deze ‘oplossing’ met zich mee zou brengen)?
Terwijl de CO2-uitstoot en de plasticproductie blijven stijgen, worden ieder jaar op pompeuze wijze doelstellingen aangekondigd waarvan iedereen weet dat ze onhaalbaar zijn. Het overkoepelende doel van de top in Parijs in 2015 was om ‘de stijging van de gemiddelde temperatuur op Aarde te beperken tot ruim onder de 2°C boven het pre-industriële niveau’ en de inspanningen voort te zetten ‘om de temperatuurstijging te beperken tot 1,5° boven het pre-industriële niveau,’ waarbij de uitstoot van broeikasgassen ‘uiterlijk in 2025 zijn piek zou moeten bereiken en in 2030 met drieënveertig procent zou moeten zijn gedaald.’ Zulke communiqués lijken op een brief aan de kerstman; het zijn kinderlijke wensen dat er cadeautjes uit de lucht vallen, of door de schoorsteen. Maar in dit geval schrijven regeringen over de hele wereld dit soort brieven aan zichzelf. De World Meteorological Organization maakte in mei bekend dat er een kans van zesenzestig procent is dat de temperatuurstijging van 1,5° vóór 2027 wordt bereikt. Dezelfde organisatie beweert echter dat de planeet al in 2022 1,15 ± 0,13° warmer was dan het pre-industriële gemiddelde, waardoor de afgelopen acht jaren de warmste waren die ooit zijn gemeten; dat de toename van de methaanconcentratie in de atmosfeer tussen 2020 en 2021 de hoogste was sinds er metingen bestaan (methaan draagt nóg veel meer bij aan het broeikaseffect dan koolstofdioxide); dat de snelheid waarmee het oceaanpeil stijgt is verdubbeld tussen het decennium 1993-2002 en 2013-2022; dat de verzuring van de oceanen versnelt. En ga zo maar door.
Toch wordt de milieucrisis behandeld als een toekomstige dreiging, ondanks de waarschuwingen die afkomstig zijn van media die heel dicht bij de vervuilende bedrijven staan, zoals de Financial Times, die zijn lezers informeert dat we te maken hebben met ‘een huidige realiteit.’ De planeet wordt nu al onleefbaar. Zoals een kennis onlangs gekscherend tegen me zei: ‘Je kunt niet opgesloten in een koelkast leven’; toch is de snelst groeiende stad in de VS Phoenix, waar de temperatuur deze zomer ruim een maand lang boven de 40° uitkwam, waardoor mensen constant op airconditioning waren aangewezen (wat de opwarming van de aarde nog verder versnelt).
Wellicht geïnspireerd door Ionesco en Beckett hebben de wereldleiders van vandaag een politiek van het absurde uitgevonden. Om een idee te krijgen van de situatie hoef je alleen maar de aandacht, ideologische mobilisatie en middelen die zijn besteed aan de oorlog in Oekraïne te vergelijken met die voor de milieucrisis. Het verschil is dat, terwijl de oorlog het leven van 43,8 miljoen mensen in gevaar brengt en nog eens negen miljoen mensen die in de betwiste gebieden wonen rechtstreeks treft, de milieucrisis het leven van miljarden mensen bedreigt, miljarden méér veroordeelt tot armoede en honger, en al dertig miljoen mensen per jaar heeft gedwongen om te migreren, terwijl sommige voorspellingen het hebben over 1,2 miljard klimaatvluchtelingen tegen 2050. Ondertussen geven Rusland en de NAVO honderden miljarden uit aan wapens, terwijl de oorlog de grondstofprijzen en de overheidstekorten opdrijft. Als slechts een tiende van deze bedragen aan de milieucrisis zou worden besteed, zou het effect revolutionair zijn.
Dit geeft ons een duidelijk beeld van hoe hoog het milieu op de prioriteitenlijst van onze machthebbers staat. Vanuit een bepaald perspectief bezien gedragen de meesters van de Aarde zich ten opzichte van de natuur zoals de VS ten opzichte van Rusland: ze voeren er een oorlog tegen zonder deze openlijk te verklaren. Ze behandelen de planeet alsof ze plunderaars zijn die steden leegroven en alles platbranden. Vanwaar die halsstarrigheid van onze ‘cognitieve aristocratie’? Waarom hebben ze het op onze planeet gemunt? Het is niet zo dat ze die plunderaars uit het verleden kunnen evenaren die, nadat ze de ene stad hadden geplunderd, door konden gaan naar de volgende. Hoezeer ze ook prat gaan op hun mythische ruimtevaartindustrie, ze zullen niet naar een nieuwe planeet kunnen emigreren nadat ze deze onbewoonbaar hebben gemaakt. Is het dan pure roekeloosheid, misschien? Een volledige onderdompeling in het heden, die elke gedachte aan morgen uitwist? Grenzeloos egoïsme? Het syndroom van de schorpioen, voor wie de Aarde de rol van de kikker speelt? Of is het gewoon lafheid, een gebrek aan moed om het probleem onder ogen te zien?
Misschien gaf de ondoorgrondelijke Macron zelf onlangs een aanwijzing, toen hij sprak over het geweld dat eind juni uitbrak onder Franse jongeren – voor het overgrote deel kinderen van immigranten die in de banlieues wonen – naar aanleiding van de moord op een jongeman door de politie. De oplossing was volgens Macron simpel: ‘orde, orde, en nog eens orde.’ Het ‘gezag moet worden hersteld,’ omdat het geweld uiteindelijk het gevolg is van een ‘ouderlijk tekort.’ ‘Een overweldigende meerderheid’ van de demonstranten, legde hij uit, ‘kent een fragiel familiekader, ofwel omdat ze uit een eenoudergezin komen, ofwel omdat hun gezin een bijstandsuitkering ontvangt.’ Kortom: het is de schuld van alleenstaande moeders (waarvan wordt verondersteld dat ze een losse moraal hebben), die er niet in zijn geslaagd hun onstuimige kroost de waarden van de burgerlijke etiquette bij te brengen. Met andere woorden: die jongeren uit de banlieues zijn gewelddadig, omdat ze de zonen zijn van… En dan te bedenken dat we dat nog niet doorhadden! Misschien oefenen de elites wel zoveel geweld uit tegen de planeet omdat ze, zonder het ooit toe te willen geven, óók de zonen zijn van…

Vertaling: Menno Grootveld

Categorieën
Economie Politiek

Een ander soort intelligentie

Oorspronkelijke tekst (Duits): Frankfurter Allgemeine, 14 mei 2023

fotografie: Annette Hornischer

door Evegeny Morozov

Evgeny Morozov is de oprichter van de Syllabus, en de auteur van verschillende boeken over technologie en politiek

In het anders zo utopische Silicon Valley grijpt de onheilsstemming om zich heen. Maar dezelfde mensen die waarschuwen voor de AI-apocalyps willen dezelfde technologie gebruiken om een politiek project te realiseren.

Wat men ook mag denken van de innovaties van Silicon Valley op andere gebieden, de bijdragen aan het ouderwetse ambacht van de dramaproductie zijn moeilijk te overtreffen. De typerende parabel gaat over een briljante technologiepionier die, nadat hij een schijnbaar ongevaarlijke technologie op de wereld heeft losgelaten, de duivelse uitvinding aan de kaak stelt en de wereld waarschuwt voor de risico’s ervan.
De visionairs achter het World Wide Web (Tim Berners-Lee), virtual reality (Jaron Lanier), de Like-knop (Justin Rosenstein) en zelfs de pop-up reclame (Ethan Zuckerman) hebben zich allemaal afgekeerd van de digitale beesten die zij op de wereld loslieten. Om nog maar te zwijgen van de talrijke beleggers en voormalige werknemers die de tech-utopie van Silicon Valley zijn gaan verloochenen en non-profitorganisaties hebben opgericht om Big Tech verantwoordelijk te stellen voor zijn vele zonden.

De overtrokken retoriek van de ‘AI-onheilsstemming’

De meest recente bijdrage aan dit genre komt van Geoffrey Hinton, die vaak de ‘Godfather van AI’ genoemd wordt. De achter-achterkleinzoon van logicus George Boole hielp bij de ontwikkeling van kunstmatige neurale netwerken – de computersystemen achter de populairste tak van AI van vandaag, Deep Learning, en dus achter populaire chatbots zoals OpenAI’s ChatGPT en Google’s Bard. Een paar weken geleden gaf Hinton zijn baan bij Google op, uit angst dat zijn uitvinding ernstige schade zou kunnen aanrichten; dat zijn programma’s op een dag de mensheid zoals wij die kennen zouden kunnen vernietigen. Dat is tenminste het gevaar dat verbonden is aan de mogelijke opkomst van wat bekend staat als Artificial General Intelligence (AGI) – het soort superintelligente AI dat de mens in de meeste taken kan overtreffen.
Aanvankelijk dacht Hinton dat AGI-achtige mogelijkheden nog tientallen jaren in de toekomst lagen, maar hij is onlangs van gedachten veranderd. Nu wil hij vrijuit kunnen praten over de gevaren van AI, zonder zich zorgen te hoeven maken over de gevolgen voor Google. Hinton is niet de enige die zijn bedenkingen heeft. In maart luidde een opvallende brief, ondertekend door een aantal grootheden uit de techwereld – onder wie Elon Musk en Apple-medeoprichter Steve Wozniak – op vergelijkbare wijze de noodklok. Daarin werd opgeroepen tot een moratorium van zes maanden op de ontwikkeling van AI, zodat overheden de snelle ontwikkelingen op dit gebied kunnen bijhouden (wat Musk er niet van heeft weerhouden om tegelijkertijd TruthGPT op te richten, een nieuwe AI-startup die moet concurreren met het vlaggenschip van OpenAI).
Sinds de publicatie van de brief staan de Amerikaanse media bol van de alarmerende commentaren en interviews. De overtrokken retoriek van een dergelijke ‘AI-onheilsstemming’ vormt de laatste tijd een vreemde aanvulling op de gebruikelijke techno-utopische ideologie van Silicon Valley. Soms worden beide ideologieën door dezelfde personen en bedrijven verwoord. De voor de hand liggende logische tegenstellingen zitten de succesvolle bedrijfsmodellen echter nooit echt in de weg.
Neem nu OpenAI, het moederbedrijf achter ChatGPT. Zijn versie van het techno-utopisme is behoorlijk groots: ‘Als het mogelijk is om AGI te creëren,’ zegt het bedrijf in een recent persbericht, ‘zou deze technologie ons kunnen helpen de mensheid naar een nieuw niveau te tillen door de welvaart te verhogen’ en ‘de wereldeconomie een impuls te geven.’ Het bescheiden en voorzichtige ‘als’ verdwijnt echter slechts een paar alinea’s later en het hypothetische wordt gepresenteerd als iets reëels. Zo ‘zijn er sommige dingen…,’ laat OpenAI ons weten, ‘die we nu moeten doen om ons voor te bereiden op AGI’ – precies dezelfde AGI waarvan de mogelijkheid nog maar een paar zinnen eerder in twijfel werd getrokken. Op dit punt vindt het techno-utopisme zichzelf opnieuw uit als een nieuw soort AI-doemdenken, omdat ‘een verkeerd afgestelde superintelligente AGI de wereld ernstige schade zou kunnen toebrengen.’ De onderliggende boodschap is duidelijk: het moeten organisaties als OpenAI zijn die de samenleving naar een brave new world leiden. Want zonder zulke verantwoordelijke en onfeilbare rentmeesters lopen we het risico van een ‘ernstige ontwrichting van de samenleving.’

Het debat over AI is onderdeel van een cultuuroorlog

Ja, precies, ontwrichting! Wat zijn de tijden veranderd! Nog maar tien jaar geleden moesten we allemaal bidden bij het altaar van de ontwrichting, omdat deze schijnbaar onstuitbare kracht vergde dat de samenleving zou buigen voor de tech-savvy jeugd en zich zou aanpassen aan een toekomst van zelfrijdende auto’s, drone-leveranties en industrieën aangedreven door 3D-printing. Maar met de ineenstorting van de aandelen en banken van de tech-sector is ‘ontwrichting’ een ordinair modewoord geworden. Tegenwoordig gaat het in plaats daarvan om ‘afstemming’ – het idee dat de nieuwste AI-technologieën moeten worden afgestemd op menselijke doelen en behoeften. In theorie klinkt dat goed, maar het echte probleem met ‘afstemming’ is het verzoenen van menselijke belangen met de felle concurrentie tussen de grote AI-aanbieders.
Veel van wat doorgaat voor ‘verkeerde afstemming’ bij de hedendaagse AI – slecht getrainde modellen die racistische rotzooi uitspugen – heeft niets te maken met amorele algoritmen. Het gaat er veeleer om dat techbedrijven elkaar proberen te overtreffen om de AI-markt te domineren, ook al zijn hun producten nog onvolgroeid en niet klaar voor massale toepassing. Dit soort ‘verkeerde afstemming’ blijft echter vaak onvermeld in de alarmerende berichten. De schade die wordt aangericht door killer-bots – in plaats van de balansen en aandelenmarkten – leent zich nu eenmaal veel beter voor apocalyptische beelden.
Zoals de meeste dingen in het huidige Amerika maakt ook het debat over AI nu al deel uit van een cultuuroorlog. Sommige van de meest prominente AI-apocalyptici zijn aanhangers van een reeks zeer hippe ideologieën zoals ‘langetermijndenken’ en ‘effectief altruïsme,’ een soort existentialistisch utilitarisme voor het tijdperk van Big Data. Dankzij rijke aanhangers in Silicon Valley hebben dergelijke randfilosofieën nu hun eigen denktanks, non-profitorganisaties, podcasts en conferenties.

Content-moderatoren in het Mondiale Zuiden

Onder invloed van deze filosofische stromingen neigen veel van de AI-apocalyptici (meestal witte mannen) er ook toe zich zorgen te maken over hoe de intelligentie van de mensheid op de lange termijn door AGI als geheel kan worden gemaximaliseerd, zonder er uiteindelijk door te worden weggevaagd. Daarbij zien zij intelligentie uitsluitend in termen van IQ-scores en veronachtzamen zij de kosten die toepassingen als ChatGPT op de korte en middellange termijn veroorzaken. Daartegenover staat een steeds luidere groep critici – onder wie veel vrouwen en mensen van kleur – die het probleem van ‘AI-veiligheid’ zien als een afleiding van de meer directe politieke problemen die de ontwikkeling van AGI met zich meebrengt. Zij klagen veeleer dat raciale stereotypen in stand worden gehouden wanneer intelligentie alleen in termen van IQ wordt begrepen, omdat dit vaak leidt tot dubieuze en onwetenschappelijke conclusies over de genetische verschillen tussen verschillende etnische groepen. Daarom zou er rond het hele project van het bouwen van een ‘superintelligentie’ een sterke zweem van eugenetica hangen. Volgens deze critici is bezorgdheid over ‘AI-veiligheid’ een luxe van de tech-sector; in plaats daarvan zouden we ons zorgen moeten maken over ‘AI-ethiek’ – alle gebreken die techbedrijven in hun producten toelaten om ze eerder dan de concurrentie op de markt te kunnen brengen.
Maar waarom zouden we ons zorgen maken over de schade die AI over tien jaar kan aanrichten, als we weten welke schade het nu al aanricht – niet alleen in termen van de immense milieukosten, maar ook van de psychologische tol die het eist van de laagbetaalde content-moderatoren in het Mondiale Zuiden, die de modellen achter diensten als ChatGPT helpen creëren? Kenia is een belangrijk centrum voor dergelijke activiteiten geworden, en sommige werknemers in deze sector hebben zich onlangs bij een vakbond aangesloten om betere arbeidsomstandigheden te eisen.
Maar zelfs de meest radicale van de tot nu toe voorgestelde maatregelen – van het eisen van betere uitleg over hoe AI-modellen tot hun voorspellingen komen tot het oproepen tot een ‘AI Bill of Rights’ – accepteren stilzwijgend de bestaande arbeidsdeling tussen staat en industrie. Technologiebedrijven moeten het voortouw nemen bij alle belangrijke innovaties, en overheden moeten ervoor te zorgen dat ze het niet te veel laten afweten. Zelfs de meest fervente critici van de AI-sector lijken dit principe te onderschrijven – al was het maar bij gebrek aan betere alternatieven. Of er nu wel of niet een volwaardige AGI komt, OpenAI-achtige bedrijven zullen in de toekomst waarschijnlijk een nog grotere rol gaan spelen in het aanbieden van onderwijs, gezondheidszorg en cultuur. Dit zal de ideologie van het ‘solutionisme,’ die de tech-sector als de ultieme redder van de democratie ziet, verder versterken, met andere woorden: het pathologische idee van Silicon Valley dat het doet voorkomen alsof problemen louter kunnen worden geïdentificeerd aan de hand van één criterium – of ze ‘oplosbaar’ zijn met een mooie en nette technologische ingreep, meestal een app.

Intelligentie als product van sociaal-politieke instituties

Aan deze impliciete consensus ligt een zeer eigenaardige opvatting van intelligentie ten grondslag, die dit reduceert tot het vermogen om problemen efficiënt (en vaak individueel) op te lossen en zich aan te passen aan de werkelijkheid. De drijvende kracht achter de nieuwste technologische utopie is het idee dat door de toegang tot ChatGPT-achtige AI te democratiseren, alle burgers en publieke instellingen een krachtig Zwitsers zakmes krijgen waarmee ze zich ongeacht de context zelf kunnen verdedigen.
Maar intelligentie kan natuurlijk niet worden teruggebracht tot individualistische probleemoplossing. Intelligentie is van nature sociaal en omvat niet alleen perceptie en voorspelling – de twee taken die Deep Learning dankzij enorme datasets beheerst – maar ook de toepassing van causale redeneringen, vaak in samenwerking met andere mensen. Iemand die ons niet kan vertellen waarom hij doet wat hij doet of waarom hij zegt wat hij zegt, kunnen we moeilijk ‘intelligent’ noemen; je kunt niet zomaar rechtvaardigingen vervangen door statistische voorspellingen. Evenmin zouden we iemand ‘intelligent’ noemen die zich altijd wil aanpassen aan de onaangename werkelijkheid om hem heen – ook al is hij gewapend met het beste Zwitserse zakmes – wanneer die werkelijkheid kan worden veranderd door collectieve actie en de creatie van nieuwe instituties.
Deze andere soort intelligentie, gerelateerd aan wat Kant het ‘publieke gebruik van de rede’ noemde, zou het niet goed doen in een wereld die gedomineerd wordt door de huidige geprivatiseerde AI, zelfs niet als die AI strikt gereguleerd zou zijn en alle ethisch niet-discriminerende specificaties zou respecteren die de critici ervan eisen. Deze andere vorm van intelligentie is het product van sociaal-politieke instituties, waarvan vele de erfenis zijn van de verzorgingsstaat en eeuwenlange culturele uitwisseling. De redenen voor het bestaan van deze instituties – denk aan de bibliotheek, de universiteit, het publieke plein – zijn nooit volledig begrepen, maar dat maakte ze niet minder belangrijk.
Voor Silicon Valley met zijn pragmatische instelling bestaan dergelijke instituties alleen maar om bepaalde problemen op te lossen, zoals het beantwoorden van zeer specifieke vragen of het accumuleren van ‘menselijk kapitaal.’ Daarom lijken ze volledig vervangbaar door ChatGPT of soortgelijke technische oplossingen. Ze worden niet gezien als de onmisbare en uiterst kwetsbare infrastructuren die het ‘publieke gebruik van de rede’ überhaupt mogelijk maken. En toch is het juist dit gebruik dat democratieën in staat stelt alternatieve voorstellingen te ontsluiten, andere verhalen over problemen te herkennen en de werkelijkheid te veranderen via sociale en collectieve instituties, in plaats van hun leden alleen maar de middelen te verschaffen om zich eraan te conformeren.

Dit soort rationele intelligentie kan nooit door een kunstmatige worden vervangen, omdat AI-systemen geen levensgeschiedenis, trauma’s, hoop en vrees kennen. Omdat ze geen lichamen hebben en zich niet in het heden bevinden, kunnen ze alleen voorspellen, maar nooit interpreteren.
De huidige AI-systemen zijn sterk gericht op wat de Hongaarse filosofe Agnes Heller de ‘technologische verbeelding’ noemde, die gericht is op efficiëntie en instrumentele rede. Ze missen echter wat zij ‘historische verbeelding’ noemde: een gevoel voor hermeneutiek en verhaal. Dit is niet verwonderlijk; de meeste technologieën zijn zo. Maar bij de huidige AI-systemen gaat het niet alleen om technologie, ze zijn ook de voedingsbodem voor ideologieën. En het ontbreekt deze ideologieën niet bepaald aan historische verbeelding. Maar wat voor ideologieën zijn het?
Volgens Heller zou een gezonde moderniteit altijd proberen de twee logica’s parallel te laten lopen maar in tegengestelde richtingen te laten afdrijven, waarbij de technologische verbeelding streeft naar het algemene en neutrale en de historische verbeelding naar het bijzondere en speciale. De technologische verbeelding consolideert en homogeniseert, de historische verbeelding ontleedt en specificeert. Op het moment dat de twee verbeeldingswerelden samensmelten en in dezelfde richting wijzen, slaat het noodlot toe, zoals bij de totalitaire regimes van de twintigste eeuw.
Nu Silicon Valley doorgaat met de ontwikkeling van ‘Artificial General Intelligence,’ zien we voor het eerst sinds de ergste wreedheden van de vorige eeuw hoe een machtig technologisch apparaat ingezet wordt voor een even machtig politiek project om een superintelligentie te bouwen. Dit project, met zijn belofte om de mensheid naar het volgende niveau van beschaving te tillen en een op de wetenschap gebaseerde utopie te verwezenlijken die tot nu toe onbereikbaar was op Aarde, is in de historische verbeelding verankerd. En het zou kunnen dat de twee verbeeldingswerelden niet langer in verschillende richtingen wijzen. Die historische missie moet worden bereikt door middel van technologie. En dat belooft niet veel goeds voor de democratie, hoe streng we de algoritmen in AI-systemen ook controleren.

Vertaling: Menno Grootveld

Categorieën
Economie Politiek

De Franse opstand

Oorspronkelijke tekst (Frans): Le Monde Diplomatique, 22 maart 2023

fotografie: Les Jours

door Frédéric Lordon

Frédéric Lordon (geboren op 15 januari 1962) is een Frans econoom en filosoof. Hij wordt beschouwd als een van de meest prominente intellectuele stemmen van radicaal links in Frankrijk.

Op maandag 20 maart waren de homepages van de Franse nationale nieuwssites in de ban van opwinding toen ze verslag deden van de motie van wantrouwen tegen de regering: ze konden de vermoedelijke uitslag van de stemming onder de afgevaardigden voorspellen, de kansen van de motie inschatten, het gedraai en gesjacher voorzien en de insider spelen – wat een genot. De politieke journalistiek als paspoort voor politieke onbenulligheid.
Ondertussen heeft de politiek, met al haar plotselinge kracht, het land in haar greep. Spontane gebeurtenissen barsten aan alle kanten los: onaangekondigde walkouts, wegblokkades, rellen en demonstraties, bijeenkomsten van studentenactivisten; jeugdige energie vult de Place de la Concorde en de straten. Iedereen heeft het gevoel op hete kolen te lopen, het ongeduld stroomt door de benen – maar niet vanwege de trivialiteiten die de Parijse goudvissenkom blijven bezighouden, waarvan de ene bewoner nog onwetender is dan de andere over wat we inmiddels aan bereiken zijn: het kookpunt.
Het is mooi wat er gebeurt als de heersende orde uiteen begint te vallen. Er gebeuren kleine maar ongelooflijke dingen die het berustende isolement en de atomisering waarop de machtigen rekenen, verbrijzelen. Hier brengen boeren zakken groenten naar stakende spoorwegarbeiders; daar deelt een Libanese restauranteigenaar falafel uit aan ingesloten demonstranten; studenten sluiten zich aan bij stakende arbeiders; binnenkort zullen we zien dat particulieren hun deuren openen om betogers voor de politie te verbergen. De echte beweging is begonnen. We kunnen nu al zeggen dat de situatie pre-revolutionair is. Wat zijn de vooruitzichten? Kan dat ‘pre-’ worden afgeschud?
In Frankrijk is de legitimiteit van de machtsstructuur ingestort; zij is nu niet meer dan een dwangblok. De autocraat heeft alle iedere vorm van bemiddeling gedwarsboomd en is slechts door een politiemacht van het volk gescheiden. Niets kan worden uitgesloten, want de rede heeft hem al lang geleden verlaten.
Macron heeft nooit het anderszijn geaccepteerd. Hij is alleen met zichzelf in gesprek; de buitenwereld bestaat niet. Daarom is in zijn toespraken – als we ons richten op de werkelijke betekenis van zijn woorden – geen spoor te bekennen van de collectieve validatie die voortkomt uit een rationele discussie met anderen. Op 3 juni 2022 kon hij zonder blikken of blozen verklaren dat ‘de Fransen moe zijn van hervormingen die van bovenaf komen’; op 29 september dat ‘de burger niet iemand is aan wie beslissingen kunnen worden opgelegd.’ Is het niet duidelijk dat er met zo’n leider geen dialoog mogelijk is? Dat niets wat hij zegt ooit serieus genomen kan worden? Zo iemand is niet in staat om fouten te erkennen, behalve kunstmatige, want je moet naar de ‘buitenwereld’ luisteren, naar het niet-zelf, om te beseffen dat je een fout hebt gemaakt. Daarom kunnen Macrons beloften van ‘heruitvinding’ – zo betoverend voor journalisten – niets anders zijn dan pantomimes, opgevoerd in een gesloten circuit.
Voor de despoot, aan zijn lot overgelaten door politieke instellingen die altijd al potentieel – en nu daadwerkelijk – vrijheidsdodend waren, zijn alle vormen van geweld voorspelbaar. Alles kan gebeuren; sterker nog, alles gebeurt ook echt. De beelden van ingesloten demonstranten in de Rue Montorgueil afgelopen zondag zijn een duidelijk signaal dat de Macroniaanse politiek aan het ontbinden is. Van nu af aan regeert de macht door middel van razzia’s. De politie zal iedereen afvoeren en arresteren, ook voorbijgangers die niets met het protest te maken hebben, bange mannen en vrouwen, verbijsterd door wat hen overkomt. De enige boodschap luidt: ga niet de straat op, blijf thuis, kijk TV en gehoorzaam.

Hier komt de onbewuste deal in beeld tussen de politie en haar rekruten: een overeenkomst tussen een instelling die zich toelegt op geweld en individuen die een wettelijke sanctie zoeken voor hun eigen gewelddadige impulsen. Een pre-revolutionaire situatie biedt hen een ongeëvenaarde kans, wanneer de macht zich alleen met geweld kan handhaven, wanneer aan gewelddaden een onevenredige betekenis wordt toegekend – evenals een carte blanche. Zoals we met de gilets jaunes hebben gezien, is het nu de tijd van de sadisten, van de bruten in uniform.
In deze context is de oude Franse slogan ‘la police avec nous!’ volledig achterhaald, zij maakt geen enkele kans meer: ze berustte op de illusie van de objectieve sociale nabijheid, een vulgair materialisme van ‘gedeelde belangen,’ dat nu wordt overvleugeld door de libidinale verleiding van geautoriseerd geweld. Dit is hoe een structuur zijn effecten produceert en een orde zijn behoeften bevredigt: zij reist via de psyche van zijn uitverkoren functionarissen, van Macron aan de top tot aan de laatste politieagent op straat.
Tegenkrachten kunnen ons echter beschermen tegen het afglijden naar de tirannie, of beter gezegd, tegen het verpletterd worden door de politie. Het is mogelijk dat er binnen het staatsapparaat nog een restje moraal, een besef van omslagpunten en grenzen, sluimert – maar zeker niet bij het ministerie van Binnenlandse Zaken, waar het rottingsproces het verst is doorgeslagen en een quasi-fascistische minister de scepter zwaait. Maar misschien wel in de coulissen, in de ‘entourage,’ waar op elk moment een besef van politieke transgressie kan ontstaan, de bezorgdheid een onherstelbare daad te begaan. Maar zoals we weten is het beter niet te rekenen op hypotheses die een element van deugdzaamheid vergen (een seculiere vorm van een wonder), des te meer vanwege de corruptie, zowel moreel als financieel, die de ‘voorbeeldige republiek’ teistert.
Het buitensporige optreden van de politie zou ook tot een meer materieel tegenwicht kunnen leiden. Niet in de hitte van een paar lokale gevechten – zonder de ontwikkeling van gespecialiseerde tactieken zijn die waarschijnlijk hopeloos – maar in het land als geheel. Als er ergens in het ministerie van Binnenlandse Zaken een ‘groot bord’ hangt in de stijl van Dr. Strangelove, dan moet dat fonkelen als een kerstboom – met allemaal rode lichtjes. Tijdens de betogingen van de gilets jaunes wist de politie zich nog net staande te houden, omdat deze protesten in een beperkt aantal steden plaatsvonden, met een frequentie van één keer per week. Nu zijn ze overal in Frankrijk en zijn ze er elke dag. De wonderbaarlijke kracht van aantallen jaagt de machtigen overal schrik aan. De vermoeidheid is al zichtbaar onder de helmen. Maar de schurken zijn nog niet klaar met het maken van kilometers in hun busjes. Wat nodig is, is vuurwerk, zodat de kerstboom verandert in één grote slinger en het grote bord op springen staat. De politie moet uitgeput worden, dat is de opdracht voor de beweging.
Tenslotte is er nog een hulpbron van een andere aard: de haat tegen de politie – voor zover die een drijvende kracht kan zijn. Wanneer de macht haar handlangers loslaat, kan dat twee radicaal verschillende gevolgen hebben: intimidatie, of een vertienvoudiging van de woede. Omwentelingen ontstaan wanneer het eerste muteert in het tweede. Er zijn veel redenen om te geloven dat we dit stadium hebben bereikt. De antipathie tegen de politie belooft een ongekende breedte en diepte te verkrijgen. Toch houdt Macron vast aan het inzetten van de politie; ipso facto verandert de haat tegen de politie in haat tegen hem. Op dit moment weten we nog niet hoe dit zal eindigen – in het beste geval ongetwijfeld in een vlucht per helikopter.
Het wordt steeds duidelijker dat Macron, omdat hij de troon wil blijven bezetten en alle eer wil blijven opstrijken, zijn lot heeft verbonden aan de pensioenwet en de politie – zodat hij, op metonymische wijze, de levende synthese is geworden van al deze specifieke haatgevoelens, en uiteindelijk hun enige object. Door een andere metonymische wending, maar ook op grond van een structurele noodzaak, klampt hij zich eveneens vast aan de ‘kapitalistische orde.’ De vraag waar wij voor staan luidt derhalve: hoe een einde te maken aan ‘Macron-de-kapitalistische-orde.’ Dat is een revolutionaire vraag.

De vraag kan echter revolutionair zijn zonder dat de situatie noodzakelijkerwijs revolutionair is. De geschiedenis heeft aangetoond dat hier twee tendensen mogelijk zijn: wachten tot een dergelijke situatie zich ‘vanzelf’ vormt, of haar actief helpen ontstaan – misschien niet zonder moeite, maar met behulp van ritmes die in bepaalde conjuncturen duizelingwekkende versnellingen kunnen ondergaan. In ieder geval zullen we niet eenvoudigweg van het ‘pre-revolutionaire’ heden naar de ‘revolutionaire’ toekomst gaan door de negatieve kracht van de weigering. Er is ook een bevestiging nodig, een mobiliserende reden ‘vóór,’ die de oppositie verenigt. Wat zou dat kunnen zijn? Het antwoord moet gelijk zijn aan de actuele opstand in het land, ook al blijft de vorm van die opstand onbepaald. Wil een opstand zich ontwikkelen tot een middel en niet tot een doel, wil zij een werkelijk revolutionair proces worden, dan moet zij een positief politiek verlangen kunnen formuleren waarin de meerderheid zich kan herkennen. Je hoeft niet lang te zoeken om er een te vinden. In werkelijkheid is het alles wat we weten: voor onze eigen zaken zorgen, te beginnen met de productie. Het positieve politieke verlangen, waartegen het kapitalisme en de burgerlijke politieke instellingen zich principieel verzetten, is dat van de soevereiniteit.
Soevereiniteit van de producenten over de productie – dit is een slogan met aantrekkingskracht, die zich tot ver buiten de arbeidersklasse, de meest direct betrokkenen, uitstrekt. Want ook de zogenaamde ‘witteboordenwerkers’ lijden steeds meer onder de afstomping van het management, onder de blinde controle van de aandeelhouders, onder de idiotie of zelfs de giftigheid van de keuzes van hun bazen. Zij verlangen – een enorm verlangen – naar zeggenschap over alles wat hun is afgenomen.
Legitimiteit, en daaruit voortvloeiend ook soevereiniteit, behoren alleen toe aan degenen die het werk doen. Zij die, ondanks hun totale onwetendheid, niettemin beweren het werk van anderen te organiseren – consultants en planners – zijn niets anders dan parasieten die moeten worden verdreven. Het ultieme, onweerlegbare argument voor de soevereiniteit van de arbeiders is aangevoerd door een vakbondsman, Eric Lietchi van de Parijse afdeling Energie van de CGT. De feiten spreken voor zich, merkte Lietchi op: onder het beheer van de parasitaire klasse is het land verwoest. Het rechtssysteem ligt in puin, het onderwijs ligt in puin, universiteiten en onderzoek liggen in puin, ziekenhuizen liggen in puin, evenals de farmaceutische aanbodketen – apothekers moeten achter in hun winkels amoxycilline bereiden. Afgelopen herfst, schreef premier Borne, kon het land alleen maar hopen dat het ‘bij de gratie Gods’ niet zó koud zou worden dat het elektriciteitsnet, dat net als al het andere in puin ligt, tijdens de winter zou instorten. Docenten werden aangenomen tijdens dertig minuten durende wervingsacties. Ambtenaren werden gedetacheerd als buschauffeur – wordt hun volgende functie die van treinmachinist? En te midden van dit alles lijden de mensen honger. Je zou het niet voor mogelijk hebben gehouden vandaag zoiets te schrijven, maar zo is het wel: een kwart van de Fransen krijgt niet genoeg te eten. Jongeren hebben honger. Er zijn eindeloze rijen bij de voedselbanken. Als France 2 een programma zou maken over het ‘grote geheel,’ zonder het land waar het gefilmd is te onthullen, zou er in een oogwenk iets van solidariteit worden georganiseerd – Binoche zou een haarlok afknippen en Glücksmann zou een column schrijven – voor deze ongelukkigen aan de andere kant van de wereld.
Binnen het tijdsbestek van enkele decennia, en vooral sinds 2017, is een heel sociaal model op de knieën gebracht. Zij hebben het land op de knieën gekregen. Niet de CGT, niet de Intersyndicale (was het maar waar) – zij en zij alleen hebben dit gedaan. Het land is geruïneerd door de ‘deskundigen.’ Het verkeert in een staat van totale desorganisatie. Zoals we weten heeft de bourgeoisie, om de aristocratie te verdrijven, universitaire graden en meritocratische symbolen gepromoot als vervangers voor bloed en afkomst. Vandaar een paradox (waarvan er vele zijn) binnen het laat-kapitalisme: de incompetentie van de bourgeoisie is zelf een historische kracht geworden, die we met een minimale aanpassing van de term van Schumpeter kunnen identificeren als ‘destructieve vernietiging.’ Of, om het bij zijn échte naam te noemen: McKinsey.

Hier krijgt het betoog van Lietchi zijn volle betekenis. Want het idee van arbeiderssoevereiniteit, gewoonlijk afgedaan als behorend tot een droomwereld, komt nu naar voren als het logische gevolg van een onweerlegbare analyse, waarvan de conclusie al even scherp is: we moeten ons ontdoen van dit imbeciele ongedierte en het geheel van de productie terugnemen. Wisten zij niet hoe het moest? De arbeiders wél – die wisten het al. We kunnen ons afvragen wat de werkelijke betekenis is van de term ‘algemene staking.’ Niet een algemene werkonderbreking, maar de eerste stap op weg naar de algemene herovering van de productiemiddelen – het begin van de arbeiderssoevereiniteit.
Het is op dit moment dat de gebeurtenis zijn ongekende kracht laat zien, ook al schuilt die kracht voorlopig alleen in de verbeelding. Ongelooflijk om je het effect voor te stellen op de fysionomie van bedrijven wanneer deze weer in handen komen van hun werknemers. Ongelooflijk om je de reorganisatie van de openbare diensten voor te stellen wanneer deze worden geleid door mensen die weten hoe ze het spoor moeten onderhouden en controleren, hoe ze anderen moeten leren dit veilig te doen, hoe ze de treinen moeten besturen, hoe ze signalen moeten geven, hoe ze de post moeten bezorgen en tegelijkertijd tijd hebben om met mensen te praten. Ongelooflijk om je de universiteiten voor te stellen die openstaan voor het publiek, of de emancipatie van de kunst uit handen van de burgerlijke kunstenaar en zijn kapitalistische sponsors. Ongelooflijk om je de ineenstorting van de bourgeoisie voor te stellen, de historische veroordeling van haar karakteristieke mengeling van arrogantie en domheid: niet in staat om zelf iets te doen, maar alleen maar om dingen voor zich laten doen.
We kunnen het er natuurlijk over eens zijn dat we gewapend moeten zijn met meer dan alleen maar verbeelding – zoveel te beter. Maar zulke fantasierijke scenario’s focussen tenminste de geest. Ze geven hem een gemeenschappelijke richting, die is afgeleid van de politieke vraag die in alle situaties moet worden toegepast: wie beslist? De vraag zelf is afgeleid van een specifiek principe: alle betrokkenen hebben het recht om te beslissen. Dit beginsel vormt een keerpunt. De bourgeoisie meent dat alleen zij bevoegd is om te beslissen. De Franse commerciële nieuwszender CNews, die als haar spreekbuis fungeert, is zich ten volle bewust van het huidige gevaar: ‘Moeten we vrezen voor een terugkeer naar het communisme?’ Het is verstandig, zij het ongetwijfeld onbedoeld, om zich dat af te vragen – aangezien ‘communisme’ correct wordt begrepen als de tegenpartij, de partij van allen, de partij van de algemene soevereiniteit, de partij van de gelijkheid.
De buitengewone opstand van de gilets jaunes heeft tot haar schande nooit de loonkwestie aan de orde gesteld. De officiële stemmen die de taak hadden deze vraag te stellen, radertjes in het warme centrum van het systeem, zijn nooit opgehouden het vraagstuk te depolitiseren en het te veranderen in een kwestie van collectieve overeenkomsten. Met en onder zo’n verlichte leiding hebben we ons neergelegd bij de nederlaag.
Maar nu, in twee maanden tijd, is alles veranderd. De vormen van strijd zijn heel verschillend en vullen elkaar aan: we kunnen de massale maar vergeefse demonstraties overdag niet meer scheiden van de niet-aangemelde protesten die de politie tot het eind van de nacht aan het werk houden. De klassenstrijd vloeit over in die van de gilets jaunes. Het is een ongekende combinatie, die al zo lang werd verwacht; niettemin is zij verbazingwekkend.

Vertaling: Menno Grootveld

Categorieën
Economie Politiek

De heersende klasse is niet in staat de mondiale crisis op te lossen

Oorspronkelijke tekst (Engels): Truthout, 24 januari 2023

fotografie: University of California

door William I. Robinson

William I. Robinson is hoogleraar sociologie, mondiale studies en Latijns-Amerikaanse studies aan de Universiteit van Californië in Santa Barbara. Zijn meest recente boek is Can Global Capitalism Endure? (Clarity Press). Hij is tevens de auteur van Global Civil War: Capitalism Post-Pandemic (PM Press).

Op het World Economic Forum in Davos waren onzekerheid en breuken onder de lords van het transnationale kapitaal te zien

De transnationale elite van bedrijfsleven en politiek was van 16 tot 20 januari weer bijeen in het Zwitserse Davos voor hun jaarlijkse conclaaf, te midden van de ernstigste crisis van het mondiale kapitalisme sinds de oprichting van het World Economic Forum een halve eeuw geleden. In eerdere jaren vormden de deelnemers aan de exclusieve bijeenkomst een ware jet-set in het Zwitserse vakantieoord, vol vertrouwen in de hegemonie van het mondiale kapitalisme. Maar deze keer was de onzekerheid over hun vermogen om de crisis te beheersen, de controle te behouden, het mondiale kapitalisme te stabiliseren en de gebroken consensus in hun gelederen te herstellen, volop aanwezig.

Het World Economic Forum fungeerde tijdens de hoogtijdagen van de kapitalistische mondialisering als het voornaamste clearinghouse en planningsorgaan van de transnationale kapitalistische klasse en haar politieke bondgenoten. Maar nu lijken de heersende groepen in permanent crisismanagement te verkeren. De elite van Davos beseft terdege dat het mondiale kapitalisme geconfronteerd wordt met een reeks onderling verbonden crises – wat het jaarlijkse Global Risks Report van het World Economic Forum voor 2023 een ‘polycrisis’ heeft genoemd. De wereld wordt geconfronteerd met ‘inflatie, crises rond de kosten van levensonderhoud, handelsoorlogen, kapitaalvlucht uit de opkomende markten, wijdverbreide sociale onrust, geopolitieke confrontaties en het schrikbeeld van een kernoorlog,’ waarschuwde het rapport. Deze risico’s worden ‘versterkt door relatief nieuwe ontwikkelingen in het mondiale risicolandschap, waaronder onhoudbare schuldniveaus, een nieuw tijdperk van lage groei, lage mondiale investeringen en demondialisering, een neergang van de menselijke ontwikkeling na decennia van vooruitgang, de snelle en ongebreidelde ontwikkeling van technologieën voor tweeërlei gebruik (civiel en militair), en de toenemende druk van de gevolgen van de klimaatverandering.’ Deze factoren komen samen om ‘een uniek, onzeker en turbulent decennium te vormen,’ concludeerde het Forum.

Het World Economic Forum, opgericht in 1971 aan de vooravond van de kapitalistische mondialisering, brengt de inner circle van de transnationale kapitalistische klasse en haar politieke vertegenwoordigers in staten en internationale organisaties samen. Elk jaar komt de top van de transnationale zakelijke en politieke elite in Davos bijeen om de toestand van het wereldwijde kapitalisme te beoordelen, de problemen en uitdagingen te bespreken waarmee zij als mondiale heersende klasse worden geconfronteerd, en een strategie uit te stippelen voor programma’s en beleid om deze uitdagingen voor hun klassenheerschappij het hoofd te bieden. Davos, in een notendop, is waar de lords van het transnationale kapitaal en hun agenten samenkomen om jaarlijks uit te dokteren hoe zij moeten regeren.

De kern van het lidmaatschap van het World Economic Forum wordt gevormd door de CEO’s van de duizend grootste transnationale ondernemingen (de zogenaamde ‘Foundation Members’), die worden vergezeld door vertegenwoordigers van honderd van de meest invloedrijke mediagroepen ter wereld, belangrijke beleidsmakers van nationale regeringen en van internationale organisaties, en selecte academici en deskundigen op politiek, economisch, wetenschappelijk, sociaal en technologisch gebied. Dit is een ultra-exclusieve club die geen algemeen lidmaatschap toestaat: ‘Leaders’ en ‘Fellows’ zijn er alleen op uitnodiging of op afspraak. De menigte in Davos is een echte Internationale van het Kapitaal.

Deelname aan de jaarlijkse top is uitsluitend op uitnodiging en kost negentienduizend dollar per deelnemer. Onder de 2,700 mensen die dit jaar aanwezig waren bevonden zich ruim zeshonderd CEO’s van transnationale ondernemingen, 51 staatshoofden, 56 ministers van Financiën, negentien gouverneurs van centrale banken, dertig ministers van Handel, vijfendertig ministers van Buitenlandse Zaken en de directeuren van de belangrijkste internationale financiële en politieke organisaties zoals het Internationale Monetaire Fonds (IMF), de Wereldbank, de Centrale Bank van de Europese Unie, de Verenigde Naties en de secretaris-generaal van de NAVO.

De dreiging van onderen

Onder auspiciën van het World Economic Forum, het IMF, andere internationale financiële instellingen en belangrijke westerse regeringen onder leiding van de Verenigde Staten heeft de transnationale kapitalistische klasse na de jaren tachtig een meedogenloze kapitalistische mondialisering doorgevoerd, waardoor talloze gemeenschappen, hele landen en regio’s zijn gedestabiliseerd en in onzekerheid zijn gebracht. Deze mondialisering heeft geleid tot een ongekende concentratie en centralisatie van kapitaal op wereldschaal in de handen van de transnationale kapitalistische klasse. In 2018 beheerden slechts zeventien mondiale financiële conglomeraten samen 41,1 biljoen dollar, ruim de helft van het bbp van de hele planeet.

Tegelijkertijd heeft de mondialisering ongekende ongelijkheden ontketend en overal ter wereld sociale en politieke conflicten uitgelokt. De toenemende ongelijkheid, verarming en onzekerheid voor de arbeiders- en volksklassen na decennia van sociaal verval door toedoen van het neoliberalisme brengen staten in een legitimiteitscrisis, destabiliseren nationale politieke stelsels en brengen de controle door de elite in gevaar.

Slechts enkele dagen vóór de opening van de bijeenkomst in Davos heeft de Carnegie Endowment for International Peace zijn Global Protest Tracker bijgewerkt en gemeld dat sinds 2017 wereldwijd ruim vierhonderd grote anti-regeringsprotesten zijn uitgebroken, waarvan een kwart drie maanden of langer heeft geduurd, waarbij in veel gevallen honderdduizenden of zelfs miljoenen demonstranten op de been waren, en waarvan er niet minder dan tweeëndertig nog aan de gang waren toen het conclaaf begon.

Als symbool voor de zich uitbreidende wereldwijde opstand gingen op de derde dag van de bijeenkomst ruim een miljoen mensen in Parijs de straat op om te protesteren tegen aanvallen op pensioenen en ander neoliberaal beleid, terwijl aan de overkant van het Kanaal werknemers in het Verenigd Koninkrijk een golf van stakingen doorvoerden die in decennia niet was vertoond. Het is geen verrassing dat zowel de Franse president Emmanuel Macron als de Britse premier Rishi Sunak dit jaar Davos oversloegen om zich te bekommeren om de crises in eigen land.

Het mondiale kapitalisme wordt geconfronteerd met een structurele crisis van overaccumulatie en chronische stagnatie. De transnationale kapitalistische klasse heeft obscene hoeveelheden rijkdom vergaard, veel meer dan zij kan herinvesteren. Maar de heersende groepen worden ook geconfronteerd met een politieke crisis van staatslegitimiteit, kapitalistische hegemonie en wijdverbreide sociale desintegratie; een internationale crisis van geopolitieke confrontaties; en een ecologische crisis van enorme proporties. Het planetaire ecosysteem waarop de menselijke beschaving is gebaseerd stort ineen onder de invloed van de ongebreidelde mondiale kapitaalaccumulatie.

Op de achtergrond waarschuwde een inlichtingenrapport van de Amerikaanse regering uit 2021 dat de wereld de komende jaren ‘te maken zal krijgen met intensievere en steeds grotere mondiale uitdagingen,’ waaronder ‘de klimaatverandering, ziekten, financiële crises en technologische ontwrichtingen,’ die ‘zich waarschijnlijk vaker en intenser zullen manifesteren, in bijna elke regio en elk land’ en die ‘staten en samenlevingen op grote schaal onder druk zullen zetten en schokken zullen veroorzaken die catastrofaal kunnen zijn.’ Het rapport merkt verder op dat ‘de schaal van de transnationale uitdagingen en de opkomende implicaties van versnippering de capaciteit van de bestaande systemen en structuren te boven gaan.’

De deelnemers aan de bijeenkomst in Davos spraken dit jaar uitvoerig over deze verschillende dimensies van de ‘polycrisis,’ maar leken met lege handen te staan als het gaat om de vraag hoe het mondiale kapitalisme kan worden gestabiliseerd en hoe de dreiging van zowel massale opstanden van onderop als van rechts-populistische, nationalistische en neofascistische uitdagingen voor de kapitalistische mondialisering kan worden afgewend. Secretaris-generaal van de VN Antonio Guterres waarschuwde dat de strijd tegen de klimaatverandering wordt verloren, terwijl de directeur van het IMF moest toegeven dat de wereldeconomie voor ‘misschien wel de grootste test sinds de Tweede Wereldoorlog’ staat. Ondertussen versnellen de Russische invasie van Oekraïne in 2022 en de radicale politieke, militaire en economische reactie van het Westen daarop, in samenhang met de Nieuwe Koude Oorlog tussen Washington en Peking, het gewelddadig uiteenvallen van het internationale systeem van na de Tweede Wereldoorlog. Dit jaar bleven de Russische, Chinese en Amerikaanse staatshoofden weg.

Waar blijft de ‘Great Reset?’

De COVID-19-pandemie zou de weg hebben moeten vrijmaken voor een ‘reset en hervorming’ van de wereld in wat het World Economic Forum de ‘Great Reset’ noemde. Dit was een eufemisme voor een poging het mondiale kapitalisme te stabiliseren en uit te breiden door meer neoliberale deregulering, de toepassing van nieuwe digitale technologieën, een meer gereguleerde en autoritaire controle over de wereldbevolking, surveillance en technocratisch ‘mondiaal bestuur.’

Maar het is niet gegaan zoals verwacht. In plaats daarvan heeft de pandemie alle tegenstrijdigheden en crisistendensen van het mondiale kapitalisme versneld, met name de tendens naar een steeds grotere concentratie van rijkdom en macht in de handen van de transnationale kapitalistische klasse, wat de massaprotesten en de politieke instabiliteit in de hele wereld verder heeft aangewakkerd.

Elk jaar brengt de internationale ontwikkelingsorganisatie Oxfam haar jaarverslag over de ongelijkheid in de wereld uit ten tijde van de bijeenkomst in Davos. Volgens het rapport van dit jaar, ‘Survival of the Richest,’ stijgt het fortuin van de miljardairs met 2,7 miljard dollar per dag, terwijl 1,7 miljard of meer werknemers nu in landen leven waar de inflatie hoger is dan de lonen, en de rijkste één procent van de mensheid bijna twee derde van alle nieuwe rijkdom die sinds 2020 is gecreëerd voor zichzelf heeft opgeëist.

Te midden van een wereldwijde voedsel- en energiecrisis hebben de 95 grootste voedsel- en energiebedrijven volgens het rapport hun winsten in 2022 ruimschoots weten te verdubbelen, waarbij ze 306 miljard dollar aan onverhoopte winsten maakten en daarvan 257 miljard dollar uitkeerden aan hun rijke aandeelhouders, terwijl bijna één miljard mensen honger leden. Ondertussen waarschuwde het Oxfam-rapport dat driekwart van de regeringen in de wereld de komende vijf jaar maar liefst 7,8 biljoen dollar wil bezuinigen op de overheidsuitgaven, waaronder die voor gezondheidszorg en onderwijs.

De geopolitieke fragmentatie en confrontatie bereiken een breekpunt in het kielzog van de Russische inval in Oekraïne en de Nieuwe Koude Oorlog. De Verenigde Staten verliezen hun dominante positie in het internationale systeem, maar geen enkele nieuwe natiestaat heeft het politieke gezag dat nodig is om de leiding te nemen over de nu onontwarbaar geïntegreerde wereldeconomie. De crisis van de hegemonie in het internationale systeem vindt plaats binnen deze ene, geïntegreerde wereldeconomie. Het einde van de Amerikaans-Europese overheersing van het wereldkapitalisme nadert, nu het zwaartepunt van de wereldeconomie verschuift naar China. Maar China zal geen nieuwe hegemoon worden. De wereld evolueert veeleer naar politieke multipolariteit in een tijd van acute crisis van het wereldkapitalisme, langdurige economische onrust en politiek verval.

We staan voor niets minder dan het verval van de kapitalistische beschaving. De elite van Davos is zich bewust van de ernst van de wereldwijde crisis – dat het systeem aan het kraken is, dat hun greep op de macht steeds brozer wordt en afhankelijk is van een mondiale politiestaat, en dat de wereldwijde arbeiders- en volksklassen in beweging zijn. Maar het streven van het World Economic Forum om de eindeloze accumulatie van kapitaal op wereldschaal koste wat kost te verdedigen en uit te breiden – dat is zijn raison d’etre – maakt het voor de mondiale heersende klasse onmogelijk om levensvatbare oplossingen te bieden voor de enorme crisis. De aanpak van deze crisis vereist een verregaande herverdeling van rijkdom en macht naar beneden, regulering van de wereldmarkten, inperking van het transnationale kapitaal, demilitarisering van de wereldmaatschappij en radicale milieumaatregelen. Dergelijke oplossingen kunnen alleen komen van massale strijd van onderaf tegen de heersende klasse in Davos.

Vertaling: Menno Grootveld

Categorieën
Economie Politiek

Slaapwandelen in een tijd van megadreigingen

Oorspronkelijke tekst (Engels): Project Syndicate, 18 januari 2023

fotografie: Concordia

door Nouriel Roubini

Nouriel Roubini is emeritus-hoogleraar aan de Stern School of Business en auteur van Megathreats: Ten Dangerous Trends That Imperil Our Future, and How to Survive Them.

Het IMF en anderen hebben gewaarschuwd dat we voor de meest acute economische en financiële uitdagingen in decennia staan

Een groot aantal onderling verbonden ‘megadreigingen’ brengt onze toekomst in gevaar. Sommige zijn al langer aan de gang, andere zijn nieuw. De hardnekkig lage inflatie van vóór de pandemie heeft plaatsgemaakt voor de buitensporig hoge inflatie van vandaag. De seculiere stagnatie – voortdurend lage groei als gevolg van een zwakke totale vraag – heeft zich ontwikkeld tot stagflatie, doordat negatieve aanbodschokken zijn samengevallen met de effecten van een ruim monetair en begrotingsbeleid.

Waar de rente ooit te laag – of zelfs negatief – was, is zij nu snel gestegen, waardoor de kosten van leningen zijn toegenomen en het risico van een kredietcrisis is ontstaan. Het tijdperk van hypermondialisering, vrijhandel, offshoring en ‘just-in-time’-aanbodketens heeft plaatsgemaakt voor een nieuw tijdperk van demondialisering, protectionisme, ‘reshoring’ (of ‘friend-shoring’), veilige handel en ‘just-in-case’-ontslagen in de aanbodketen.

Bovendien vergroten nieuwe geopolitieke dreigingen het risico van koude en hete oorlogen en wordt de wereldeconomie verder gebalkaniseerd. De gevolgen van de klimaatverandering worden ernstiger, en dat ook nog eens veel sneller dan velen hadden verwacht. Ook pandemieën zullen waarschijnlijk frequenter, virulenter en duurder worden. De vooruitgang op het gebied van kunstmatige intelligentie, machine learning, robotica en automatisering dreigt te leiden tot meer ongelijkheid, permanente technologische werkloosheid en dodelijkere wapens om onconventionele oorlogen mee te voeren. Al deze problemen voeden een afkeer van het democratisch kapitalisme en geven populistische, autoritaire en militaristische extremisten van zowel rechts als links meer macht.

Wat ik megadreigingen heb genoemd, wordt door anderen een ‘polycrisis’ genoemd – door de Financial Times onlangs uitgeroepen tot het modewoord van het jaar. Kristalina Georgieva, de directeur van het Internationale Monetaire Fonds, spreekt van een ‘samenloop van calamiteiten.’ De wereldeconomie, zo waarschuwde zij vorig jaar, staat voor ‘misschien wel de grootste test sinds de Tweede Wereldoorlog.’ Ook de voormalige Amerikaanse minister van Financiën Lawrence H. Summers stelt dat we voor de meest acute economische en financiële uitdagingen staan sinds de financiële crisis van 2008. En in zijn jongste rapport over wereldwijde risico’s – dat werd uitgebracht vlak voordat de mondiale elites eerder deze maand in Davos bijeenkwamen om te discussiëren over ‘samenwerking in een gefragmenteerde wereld’ – waarschuwt het World Economic Forum voor ‘een uniek, onzeker en turbulent decennium dat voor ons ligt.’

Welke terminologie men ook verkiest, men is het er algemeen over eens dat ons een ongekende, ongewone en onverwachte mate van onzekerheid te wachten staat. Op de korte termijn kunnen we meer instabiliteit, grotere risico’s, intensievere conflicten en frequentere milieurampen verwachten.

In zijn grote interbellumroman De Toverberg schetst Thomas Mann het intellectuele en culturele klimaat – en de waanzin – die tot de Eerste Wereldoorlog hebben geleid. Hoewel Mann vóór die oorlog aan zijn manuscript was begonnen, maakte hij het pas in 1924 af, en die vertraging had grote gevolgen voor het eindproduct. Zijn verhaal speelt zich af in een sanatorium dat is geïnspireerd op een sanatorium dat hij had bezocht in Davos, dezelfde berglocatie (het Schatzalp-hotel) waar nu WEF-gerelateerde gala’s worden gehouden.

Dit historische verband is maar al te passend. Ons huidige tijdperk van megadreigingen lijkt veel meer op de tragische periode van dertig jaar, tussen 1914 en 1945, dan op de 75 jaar van relatieve vrede, vooruitgang en welvaart na de Tweede Wereldoorlog. Er zij aan herinnerd dat het eerste tijdperk van mondialisering niet genoeg was om het afglijden naar een wereldoorlog in 1914 te voorkomen. Die tragedie werd gevolgd door een pandemie (de Spaanse griep); de beurskrach van 1929; de Grote Depressie; handels- en valutaoorlogen; inflatie, hyperinflatie en deflatie; financiële crises en massale faillissementen; en werkloosheidspercentages van boven de twintig procent. Het waren deze crisisomstandigheden die ten grondslag lagen aan de opkomst van het fascisme in Italië, het nazisme in Duitsland en het militarisme in Spanje en Japan – met als hoogtepunt de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust.

Maar hoe vreselijk die dertig jaar ook waren, de huidige megadreigingen zijn in sommige opzichten nog onheilspellender. De generatie van het interbellum had immers nog niet te maken met de klimaatverandering, AI-dreigingen voor de werkgelegenheid of de impliciete risico’s die samenhangen met de vergrijzing van de samenleving (aangezien de socialezekerheidsstelsels nog in hun kinderschoenen stonden en de meeste ouderen stierven voordat ze hun eerste pensioencheque ontvingen). Bovendien waren de wereldoorlogen grotendeels conventionele conflicten, terwijl conflicten tussen de grootmachten nu snel in een meer onconventionele richting kunnen omslaan en mogelijk eindigen in een nucleaire apocalyps.

We hebben dus niet alleen te maken met het ergste van de jaren zeventig van de vorige eeuw (een reeks negatieve aanbodschokken), maar ook met het ergste van de periode 2007-2008 (gevaarlijk hoge schuldratio’s) en het ergste van de jaren dertig. Een nieuwe ‘geopolitieke depressie’ vergroot de kans op koude en hete oorlogen die elkaar maar al te makkelijk kunnen overlappen en uit de hand kunnen lopen.

Voor zover ik kan nagaan, schrijft niemand van degenen die onlangs in Davos zijn bijeengekomen de grote roman over het tijdperk van de megadreigingen. Toch bekruipt je in de wereld van vandaag steeds meer het onheilspellende gevoel dat je krijgt als je Mann leest. Te velen van ons geven zich over aan zelfgenoegzaamheid bovenop de berg, zonder zich te bekommeren om wat er beneden in de echte wereld gebeurt. We leven als slaapwandelaars en negeren elk alarmsignaal over wat komen gaat. We kunnen maar beter snel ontwaken, voordat de berg begint te schudden.

Vertaling: Menno Grootveld

Categorieën
Economie Politiek

Hoe de elite van Davos de controle in handen kreeg

Oorspronkelijke tekst (Engels): UnHerd, 16 januari 2023

fotografie: UnHerd

door Thomas Fazi

Thomas Fazi is columnist en vertaler bij UnHerd. Zijn laatste boek is The Covid Consensus, dat hij samen met Toby Green schreef. Dit boek komt binnenkort in Nederlandse vertaling uit bij Starfish Books.

Duizenden vertegenwoordigers van de mondiale elite verzamelen zich deze week in Davos voor hun belangrijkste jaarlijkse samenzijn: de bijeenkomst van het World Economic Forum (WEF). Naast staatshoofden uit de hele wereld zullen de CEO’s van Amazon, BlackRock, JPMorgan Chase, Pfizer en Moderna er zijn, evenals de voorzitter van de Europese Commissie, de directeur van het IMF, de secretaris-generaal van de NAVO, de hoofden van de FBI en MI6, de uitgever van The New York Times, en natuurlijk de beruchte gastheer van het evenement – oprichter en voorzitter van het WEF, Klaus Schwab. Tot wel vijfduizend soldaten zouden kunnen worden ingezet om hen te beschermen.

Gezien het bijna cartoonesk-elitaire karakter van deze jamboree lijkt het niet meer dan logisch dat de organisatie het onderwerp is geworden van allerlei complottheorieën over haar vermeende kwaadaardige bedoelingen en geheime agenda’s in verband met het idee van de ‘Great Reset.’ In werkelijkheid is er niets samenzweerderigs aan het WEF, voor zover samenzweringen geheimhouding impliceren. Integendeel, het WEF is – anders dan bijvoorbeeld de Bilderberg – heel open over zijn agenda: je kunt de livestream-sessies zelfs online volgen.

Het WEF, in 1971 opgericht door Schwab zelf, zet zich in ‘om de toestand in de wereld te verbeteren door publiek-private samenwerking,’ ook wel bekend als multistakeholder governance. Het idee is dat mondiale besluitvorming niet moet worden overgelaten aan regeringen en natiestaten – zoals in het naoorlogse multilateralistische raamwerk dat is vastgelegd in de Verenigde Naties – maar dat daarbij een hele reeks niet-gouvernementele belanghebbenden moet worden betrokken: maatschappelijke organisaties, academische deskundigen, mediapersoonlijkheden en, het belangrijkst van allemaal, multinationale ondernemingen. In zijn eigen woorden is het project van het WEF ‘het internationale systeem te herdefiniëren als een breder, veelzijdig systeem van wereldwijde samenwerking waarin intergouvernementele wettelijke kaders en instellingen zijn ingebed als een kern, maar niet als de enige en soms ook niet als de meest cruciale component.’

Hoewel dit vrij goedaardig mag klinken, vat het keurig de basisfilosofie van het mondialisme samen: beleid vrijwaren van democratische beïnvloeding en controle door het besluitvormingsproces te verplaatsen van het nationale en internationale niveau, waar burgers in theorie in staat zijn nog enige mate van invloed uit te oefenen, naar het supranationale niveau. Een zelfbenoemde groep van ongekozen, niet tot verantwoording verplichte ‘belanghebbenden’ – voornamelijk bedrijven – moeten de leiding krijgen over mondiale beslissingen die van alles raken, van energie en de voedselproductie tot de media en de volksgezondheid. De onderliggende ondemocratische filosofie is dezelfde als die ten grondslag ligt aan de filantro-kapitalistische benadering van mensen als Bill Gates, zelf lange tijd partner van het WEF: dat niet-gouvernementele sociale en zakelijke organisaties beter in staat zijn de wereldproblemen op te lossen dan regeringen en multilaterale instellingen.

Hoewel het WEF zijn agenda steeds meer heeft toegespitst op modieuze onderwerpen als milieubescherming en sociaal ondernemerschap, bestaat er weinig twijfel over welke belangen het geesteskind van Schwab feitelijk bevordert en kracht bijzet: het WEF wordt zelf grotendeels gefinancierd door zo’n duizend aangesloten bedrijven – doorgaans mondiale ondernemingen met een omzet van meerdere miljarden dollars, waaronder enkele van ’s werelds grootste bedrijven op het gebied van olie (Saudi Aramco, Shell, Chevron, BP), levensmiddelen (Unilever, The Coca-Cola Company, Nestlé), technologie (Facebook, Google, Amazon, Microsoft, Apple) en farmaceutica (AstraZeneca, Pfizer, Moderna). Ook de samenstelling van het bestuur van het WEF is veelzeggend: Laurence D. Fink, CEO van Blackrock, David M. Rubenstein, mede-bestuursvoorzitter van de Carlyle Group, en Mark Schneider, CEO van Nestlé. Je hoeft niet je toevlucht te nemen tot complottheorieën om te kunnen stellen dat de agenda van het WEF veeleer is afgestemd op de belangen van zijn financiers en bestuursleden – ’s werelds ultra-rijken en bedrijfselites – dan op de ‘verbetering van de toestand in de wereld,’ zoals de organisatie beweert.

Misschien wel het meest symbolische voorbeeld van de mondialistische push van het WEF is de controversiële strategische partnerschapsovereenkomst die de organisatie in 2019 met de VN sloot en die volgens velen de VN in de logica van de publiek-private samenwerking van het WEF heeft getrokken. Volgens een open brief, ondertekend door ruim vierhonderd maatschappelijke organisaties en veertig internationale netwerken, vertegenwoordigt deze overeenkomst een ‘verontrustende corporate capture van de VN, die de wereld gevaarlijk in de richting van een geprivatiseerd mondiaal bestuur heeft bewogen.’ De bepalingen van het strategisch partnerschap, merken zij op, ‘zorgen er in feite voor dat leiders uit het bedrijfsleven ‘fluisteradviseurs’ worden van de hoofden van de VN-afdelingen, waarbij zij hun privé-toegang tot deze mensen gebruiken om op de markt gebaseerde, winstgevende “oplossingen” voor mondiale problemen te bepleiten, terwijl echte oplossingen die zijn ingebed in het algemeen belang en transparante democratische procedures worden ondermijnd.’

Deze overname van de mondiale agenda door het transnationale bedrijfsleven, geholpen en bijgestaan door het WEF, werd vooral duidelijk tijdens de Covid-19-pandemie. Het mondiale gezondheidsbeleid en de ‘paraatheid voor epidemieën’ zijn al lang een aandachtspunt van het WEF. In 2017 werd in Davos de Coalition for Epidemic Preparedness Innovations (CEPI) gelanceerd – een initiatief gericht op het veiligstellen van vaccinvoorraden voor wereldwijde noodsituaties en pandemieën, gefinancierd door overheden en particuliere donoren, waaronder Gates. Vervolgens was het WEF in oktober 2019, slechts twee maanden vóór het officiële begin van de Covid-19-uitbraak in Wuhan, medesponsor van een oefening genaamd Event 201. Daarin werd ‘een uitbraak van een nieuw zoönotisch coronavirus’ gesimuleerd, ‘dat van vleermuizen op varkens op mensen wordt overgedragen en dat uiteindelijk efficiënt overdraagbaar wordt van mens op mens, hetgeen leidt tot een ernstige pandemie.’ In het geval van een pandemie, zo merkten de organisatoren op, zouden nationale regeringen, internationale organisaties en de particuliere sector voldoende middelen beschikbaar moeten stellen voor de productie en distributie van grote hoeveelheden vaccins via ‘krachtige vormen van publiek-private samenwerking.’

Toen de Covid-pandemie uitbrak, verkeerde het WEF dus in een goede positie om een centrale rol te spelen in de reactie op de pandemie. Tijdens de bijeenkomst in Davos op 21-24 januari 2020 – enkele weken nadat het nieuwe coronavirus in China was geïdentificeerd – stelde de CEPI met de CEO van Moderna, Stéphane Bancel, plannen op voor de ontwikkeling van een Covid-19-vaccin, in samenwerking met de National Institutes of Health (NIH) in de VS. Later dat jaar speelde de CEPI een rol bij de oprichting van Covid-19 Vaccines Global Access (Covax), in samenwerking met de WHO, en bij de financiering van verschillende Covid-vaccins.

Deze publiek-private en rond het bedrijfsleven opgezette coalities – allemaal met banden met het WEF en buiten het bereik van democratische verantwoording – speelden een cruciale rol in het bevorderen van een op vaccins gebaseerde en op winst gerichte reactie op de pandemie, en vervolgens in het uitoefenen van toezicht op de uitrol van vaccins. Met andere woorden: de pandemie liet een schril licht schijnen op de gevolgen van de decennialange mondialistische druk van het WEF. Nogmaals: het zou onjuist zijn dit als een complot te zien, aangezien het WEF altijd zeer openhartig is geweest over zijn doelstellingen. Dit is gewoon het onvermijdelijke resultaat van een ‘multistakeholder’-aanpak waarbij particuliere en ‘filantropische’ belangen een grotere stem krijgen in mondiale aangelegenheden dan de meeste regeringen.

Wat echter verontrustend is, is dat het WEF nu op een groot aantal andere gebieden, van energie tot voedsel en het wereldwijde surveillance-beleid, dezelfde door het bedrijfsleven van bovenaf gestuurde aanpak bepleit – met even dramatische gevolgen. Er is een reden dat regeringen vaak zo bereidwillig lijken mee te gaan in deze opzet, zelfs als er sprake is van brede maatschappelijke oppositie: de strategie van het WEF is in de loop der jaren niet alleen geweest om macht weg te sluizen van regeringen, maar ook om deze te infiltreren.

Het WEF heeft dit grotendeels bereikt via een programma dat bekend staat als het Young Global Leaders (YGL)-initiatief, gericht op het opleiden van toekomstige wereldleiders. Het initiatief, dat in 1992 van start ging (toen het nog Global Leaders for Tomorrow heette), heeft veel mondiaal georiënteerde staatshoofden, ministers en leiders van het bedrijfsleven voortgebracht. Tony Blair nam bijvoorbeeld deel aan het eerste evenement en Gordon Brown aan het tweede in 1993. De eerste deelnemersgroepen zaten feitelijk vol met toekomstige leiders, zoals Angela Merkel, Victor Orbán, Nicholas Sarkozy, Guy Verhofstadt en José Maria Aznar.

In 2017 gaf Schwab toe de Young Global Leaders te hebben gebruikt om ‘door te dringen in de gelederen’ van verschillende regeringen, en hij voegde eraan toe dat ‘ruim de helft’ van het kabinet van de Canadese premier Justin Trudeau aan het programma had deelgenomen. Meer recentelijk, na het voorstel van de Nederlandse premier Mark Rutte om de stikstofuitstoot drastisch te verminderen, in overeenstemming met door het WEF geïnspireerd ‘groen’ beleid, dat grote protesten in het land uitlokte, vestigden critici er de aandacht op dat, afgezien van het feit dat Rutte zelf nauwe banden heeft met het WEF, zijn minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in 2008 werd verkozen tot WEF Young Global Leader, terwijl zijn vicepremier en minister van Financiën Sigrid Kaag een bijdrage levert aan de agenda van het WEF. In december 2021 publiceerde de Nederlandse regering haar vroegere correspondentie met vertegenwoordigers van het World Economic Forum, waaruit een uitgebreide interactie tussen het WEF en de Nederlandse regering blijkt.

Elders was de voormalige Sri Lankaanse premier Ranil Wickremesinghe – die vorig jaar tot aftreden werd gedwongen na een volksopstand tegen zijn besluit om kunstmest en pesticiden te verbieden ten gunste van biologische, ‘klimaatvriendelijke’ alternatieven – ook een toegewijd lid en ‘Agenda Contributor’ van het WEF. In 2018 publiceerde hij een artikel op de website van de organisatie met de titel: ‘This is How I Will Make My Country Rich by 2025.’ (Na de protesten in Sri Lanka verwijderde het WEF het artikel snel van zijn website). Eens te meer lijkt het duidelijk dat de rol van het WEF bij het vormen en selecteren van leden van de mondiale politieke elite geen complot is, maar eerder een zeer openbaar beleid – waar Schwab ook nog eens graag over opschept.

Uiteindelijk valt niet te ontkennen dat het WEF een enorme macht bezit, die de heerschappij van de transnationale kapitalistische klasse heeft versterkt in een mate die nooit eerder in de geschiedenis is voorgekomen. Maar het is belangrijk te onderkennen dat deze macht slechts een uiting is van de macht van de ‘superklasse’ die het WEF vertegenwoordigt – een kleine groep die volgens onderzoekers niet meer dan zesduizend of zevenduizend mensen telt, ofwel 0,0001 procent van de wereldbevolking, maar die toch machtiger is dan enige andere sociale klasse die de wereld ooit heeft gekend. Samuel Huntington, aan wie de term ‘Davos-mens’ wordt toegeschreven, stelde dat leden van deze mondiale elite ‘weinig behoefte hebben aan nationale loyaliteit, nationale grenzen zien als obstakels die gelukkig aan het verdwijnen zijn, en nationale regeringen beschouwen als overblijfselen uit het verleden, waarvan de enige nuttige functie is dat zij de mondiale operaties van de elite vergemakkelijken.’ Het was slechts een kwestie van tijd voordat deze aspirant-kosmocraten een instrument zouden ontwikkelen om hun heerschappij over de lagere klassen te vervolmaken – en het WEF bleek daar een perfect middel voor.

Vertaling: Menno Grootveld

Categorieën
Economie Klimaat Politiek

Het geprivatiseerde universum

Oorspronkelijke tekst (Engels): NLR Sidecar, 13 september 2022

fotografie: Neue Zürcher Zeitung

door Marco d’Eramo

Marco d’Eramo is een Italiaans journalist. Hij was student van de Franse socioloog Pierre Bourdieu en een van de oprichters van het Italiaanse dagblad Il Manifesto, dat hij in 2012 verliet. Tegenwoordig schrijft hij voor de taz, New Left Review en MicroMega.

De menselijke grootheidswaanzin kent geen grenzen. Een recent voorbeeld – dat tijdens de verzengende en neurotische zomer van 2022 grotendeels onopgemerkt bleef – was een bizarre woordenwisseling tussen NASA-directeur Bill Nelson en de Chinese autoriteiten. ‘We moeten ons grote zorgen maken dat China op de maan landt en zegt: “Hij is nu van ons en jullie blijven erbuiten”,’ waarschuwde Nelson in een interview met Die Bild. Een woordvoerder van het Chinese ministerie van Buitenlandse Zaken sloeg onmiddellijk terug: ‘Dit is niet de eerste keer dat het hoofd van de NASA liegt en China zwart maakt.’

Nelsons aantijging was vreemd, aangezien het in december vijftig jaar geleden was dat iemand voet zette op onze natuurlijke satelliet. Sindsdien is de verkenning van de maan gedelegeerd aan kleine voertuigen op rupsbanden die tussen de rotsen scharrelen. China heeft slechts één zo’n robot ingezet, die in 2019 naar de ‘donkere kant’ van de maan reisde. Dus het idee dat het land de alleenheerschappij zou kunnen vestigen over een gebied ter grootte van Azië, hangend in een vacuüm bij temperaturen variërend van 120 graden Celsius overdag tot min 130 graden ’s nachts, blootgesteld aan kosmische straling en ruim 384.000 km verwijderd van de dichtstbijzijnde bevoorradingsbasis, was enigszins vergezocht.

De aantijging was des te vreemder omdat het de VS waren, en niet China, die op 16 november vorig jaar een reusachtige raket de ruimte in zouden sturen om een paar rondjes om de maan te vliegen en dan weer terug te keren naar de aarde, voor het bescheiden bedrag van 29 miljard dollar. Dit was het eerste deel van de Artemis-missie – genoemd naar de Griekse godin van de maan, de zuster van zonnegod Apollo – die uiteindelijk tot doel heeft tegen 2025 een basis ter waarde van 93 miljard dollar op de maan te vestigen. In theorie zal deze maankolonie ooit dienen als lanceerbasis voor een menselijke expeditie naar Mars.

De vraag is: waarom zijn we zo geïnteresseerd in verdere reizen naar de maan? Tijdens hun succesvolle reis in 1969 verzamelden de Amerikaanse astronauten een paar merkwaardige stenen, maar verder niets – het is dus lastig om een wetenschappelijke reden te vinden voor toekomstige missies. Er kan een militair doel zijn: niet voor niets hebben de VS eind 2019 de zesde tak van hun strijdkrachten opgericht, de Space Force, om alle ruimtegerelateerde militaire activiteiten te beheren. Maar waarom de maan? Misschien om er een militaire basis te installeren van waaruit een vijand op aarde kan worden bedreigd? Het zou toch voldoende moeten zijn om daarvoor de satellieten te gebruiken die zich al in een baan om de aarde bevinden en die veel dichterbij, goedkoper en preciezer zijn?

Cynische waarnemers zoals de Financial Times en de Economist insinueren dat deze missies slechts een manier zijn om de defensie-industrie te financieren en fondsen te verdelen onder strategische electorale achterbannen. Laatstgenoemde publicatie meldde dat het Space Launch System (SLS) dat in het Artemis-project wordt gebruikt, de bijnaam ‘Senate Launch System’ draagt, en dat de technologie ervan, afgeleid van het inmiddels ter ziele gegane Shuttle-programma, bedoeld was om banen in Alabama te behouden, waar het grootste deel van de onderdelen van de Shuttle werd vervaardigd.

Een andere hypothese is dat de VS het spel willen naspelen dat uiteindelijk de USSR heeft doen instorten. Het Strategic Defense Initiative, of ‘Star Wars’-programma, was een kosmisch verdedigingssysteem dat de Russen op de knieën dwong, ondanks het feit dat het nooit werd gerealiseerd. Om gelijke tred te houden met de Amerikaanse verovering van de maan zou China eveneens een hoeveelheid middelen moeten vrijmaken die zijn economie in een crisis zou storten. Vandaar dat de VS hun vazallen – Canada, Japan, het Verenigd Koninkrijk en de EU – oproepen om deel te nemen aan de Artemis-missie.

Opdat deze uitgaven aan een Nieuwe Koude Oorlog niet als nutteloos overkomen, kan de regering altijd nog een konijn uit haar hoed toveren. De laatste jaren hebben we talloze economische goeroes gezien die het potentieel van grondstoffenwinning, niet alleen op de maan maar ook op asteroïden, aanprijzen. Grote namen uit de financiële wereld zijn begonnen deze ontluikende industrie te sponsoren. In 2009 hebben Google’s Larry Page en Eric Schmidt samen met onder meer regisseur James Cameron en de ruimtevaartondernemers Eric Anderson en Peter Diamandis Planetary Resources opgericht, een bedrijf dat als uiteindelijke missie heeft hoogwaardige mineralen op asteroïden te ontginnen en te raffineren tot metaalschuim. Ondertussen beweerde iSpace, een soortgelijke onderneming die in 2010 in Japan werd gelanceerd, dat we

door te profiteren van watervoorraden op de maan de ruimte-infrastructuur kunnen ontwikkelen die nodig is om ons dagelijks leven op aarde te verrijken en onze leefsfeer uit te breiden naar de ruimte. Door van de aarde en de maan één systeem te maken, zal een nieuwe economie met ruimte-infrastructuur als kern het menselijk leven ondersteunen, waardoor duurzaamheid een realiteit wordt.

Fantastische ondernemingen van deze aard zijn sindsdien in aantal toegenomen. In 2013 stelde Deep Space Industries Inc. een ambitieuze blauwdruk op om in 2015 asteroïden te identificeren die geschikt zijn voor mijnbouw, het jaar daarop monsters naar de aarde terug te sturen en in 2023 met grootschalige activiteiten te beginnen. Kort daarna kondigde het Californische bedrijf OffWorld een groots plan aan om ‘een nieuwe generatie universele industriële robots te ontwikkelen voor het zware werk op de maan, asteroïden en Mars.’ Het stelde zich ‘miljoenen slimme robots voor die onder menselijk toezicht op en buiten de aarde werken en het binnenste zonnestelsel veranderen in een betere, vriendelijkere en groenere plaats voor leven en beschaving.’

In een 98 pagina’s tellend rapport voor zijn klanten uit 2017 beweerde Goldman Sachs dat het vooruitzicht van platinawinning in de ruimte met ‘asteroïde-vangende ruimteschepen’ steeds betaalbaarder werd, en voorspelde de bank steeds grotere winsten in de sector. Morgan Stanley volgde dit voorbeeld. Wanneer dergelijke banken hun klanten aanmoedigen om te investeren in ruimtevaartindustrieën, is het goed te bedenken dat het Goldman Sachs was die de Griekse staatsschuld beheerde en deze daarbij praktisch verdubbelde. Met andere woorden: grote financiële instellingen zijn eindeloos in staat om hun klanten uit te knijpen als citroenen. Uiteindelijk werd Deep Space, ondanks de voorspellingen van de bank, verkocht aan Bradford Space, een relatief bescheiden handelaar in orbitale vluchtsystemen en vliegtuigonderdelen, terwijl Planetary Resources werd geliquideerd en haar activa werden geveild. Illusies zijn echter hardnekkig: in januari 2022 werd AstroForge opgericht, een ander Californisch bedrijf dat beweert een nieuwe, in laboratoria geteste technologie te hebben ontwikkeld voor de verwerking van asteroïdemateriaal.

Bloomberg heeft ons in niet mis te verstane bewoordingen gewaarschuwd voor deze sci-fi-achtige ondernemingen:

Waar zou science fiction zijn zonder ruimtemijnbouw? Van Ellen Ripley in Alien en Dave Lister in Red Dwarf, tot Sam Bell in Moon en Naomi Nagata in The Expanse, zouden we verstoken zijn gebleven van het ruigere soort interstellaire drama’s zonder ingenieurs in overalls en hun mineraalverwerkende activiteiten… Het is prachtig dat mensen proberen de sterren te bereiken – maar degenen die weigerden de expansieve plannen van de ontluikende ruimtemijnbouwindustrie te financieren, hadden gelijk als het gaat over de fundamenten. Ruimtemijnbouw zal binnen afzienbare tijd niet van de grond komen – en je hoeft maar naar de geschiedenis van de beschaving te kijken om te zien waarom. Eén factor sluit de meeste ruimtemijnbouw bij voorbaat uit: de zwaartekracht. Enerzijds garandeert deze dat het grootste deel van de beste minerale rijkdommen van het zonnestelsel onder onze voeten te vinden zijn. De aarde is de grootste rotsachtige planeet die rond de zon draait. Daardoor is de rijkdom aan mineralen die de aarde bij haar ontstaan heeft aangetrokken, zo groot als er aan deze kant van Alpha Centauri maar te vinden is. De zwaartekracht vormt ook een technisch probleem. Het ontsnappen aan het zwaartekrachtveld van de aarde maakt het transport van de hoeveelheden materiaal die nodig zijn voor een mijn enorm duur.

Inderdaad, als we de illusie even inruilen voor de werkelijkheid, beseffen we dat er goede redenen zijn waarom heel weinig mensen de afgelopen vijftig jaar hun hoofd buiten de onmiddellijke omgeving van onze planeet hebben gestoken. Het internationale ruimtestation draait rond de aarde op slechts vierhonderd kilometer afstand van het aardoppervlak – als men zich de aarde zou voorstellen als een bol met een diameter van een meter, zou het er slechts drie centimeter boven zweven. De maan daarentegen staat bijna duizend keer verder, en de kortste afstand tussen de aarde en Mars is 55 miljoen kilometer. Dit betekent niet dat de mens het zonnestelsel nooit zal verlaten, maar dat zou een wetenschappelijke paradigmaverschuiving vergen die verder gaat dan de Einsteiniaanse fysica, plus een duizelingwekkende technologische vooruitgang die een revolutie zou betekenen voor het vervoer op een manier die even ondenkbaar is als de reactiemotor zou zijn geweest in het tijdperk van de paardenkoets.

De luchtspiegeling van de ruimteverkenning gehoorzaamt aan dezelfde ijzeren wet die Horkheimer en Adorno in de cultuurindustrie hebben vastgesteld. Zij werkt namelijk door de bevrediging oneindig lang uit te stellen: ‘De cultuurindustrie onthoudt haar consumenten voortdurend wat zij hun voortdurend belooft. De promesse met betrekking tot genot die zij ons met haar plots en ensceneringen voorhoudt, wordt eindeloos verlengd.’ Ons wordt voortdurend verteld dat over twee, vijf, tien jaar een nieuwe missie op de maan zal landen – of beter nog, er een basis gebouwd zal worden. Evenzo zullen we altijd nog twintig, dertig of veertig jaar verwijderd zijn van kolonies op Mars. Deadlines voor ruimtevluchten worden oneindig uitgesteld, zoals in het geval van Artemis, waarvan de lancering eerst was gepland voor 2020, toen voor eind 2021, toen voor 29 augustus 2022, toen voor 3 september vorig jaar, enzovoorts.

Er is echter een groot verschil tussen de ‘normale’ cultuurindustrie en het ruimtewonder; de eerste wordt geproduceerd voor de massa’s, het tweede voor de kapitalistische klasse. Het zijn de Larry Pages, de Elon Musks en de Jeff Bezoses die zichzelf dergelijke sprookjes vertellen – in de waanzinnige overtuiging dat zij fictie in wetenschap kunnen veranderen. Vanuit dit oogpunt neemt de verkenning (of exploitatie) van de ruimte een vorm aan die dichter bij een religieus postulaat ligt dan bij plebejisch bijgeloof. Want het concrete feit dat kapitalisten blijft kwellen is dat de aarde rond is (en dus beperkt, eindig). Kapitalisme is een intrinsiek expansief systeem; zonder onbeperkte groei loopt het winstmechanisme vast. We zijn vaak getuige geweest van dit fenomeen als kapitalisten gedwongen worden nieuwe grenzen van industrialisatie en accumulatie te openen; na Groot-Brittannië en de VS was Frankrijk aan de beurt, toen Duitsland, en toen Japan en Italië; nu zijn het China en Vietnam, en op een dag zal het Afrika zijn. Toch blijft de aarde hardnekkig bolvormig – en dit vormt een onoverkomelijk probleem, tenzij de markt zich tot buiten haar grenzen kan uitbreiden; of misschien nog wel verder, tot buiten die van het zonnestelsel. De droom van kapitalisten is een oneindige, universele markt, waar je aandelen van het Andromedastelsel kunt kopen, evenals futures op de grondstoffen die worden geproduceerd op de drie planeten die rond de pulsar PSR B1257+1 draaien in het sterrenbeeld Maagd, op 980 lichtjaar afstand van ons zonnestelsel. Stel je voor: een hele kosmos om te exploiteren!

Maar het kapitalisme is niet alleen een expansieve economie; het houdt ook een bezitsrelatie met de buitenwereld in. Het volstaat om de lofliederen in herinnering te roepen waarmee drie miljardairs (Branson, Bezos, Musk) vorig jaar de vlooiensprongen uit de aardatmosfeer aankondigden, die de particuliere verovering van de ruimte zouden inluiden (uiteraard veel efficiënter dan elk publiek equivalent). Hier moeten we rekening houden met de notie van het geprivatiseerde universum: hele sterrenstelsels omgevormd tot privé-eigendom. Onze miljardairs hebben geen enkele moeite om op deze schaal te denken. Evenmin zijn ze terughoudend om het belachelijke te omarmen.

De geschiedenis van de ruimteverovering gaat terug tot het midden van de vorige eeuw. Zodra de mensheid aan de aardse atmosfeer ontglipte (Laika de hond in 1957; Joeri Gagarin in 1961), begonnen regeringen onmiddellijk internationale fora te gebruiken om hun aanspraken op de kosmos vast te leggen. Om toekomstige galactische invasies en imperialismen te voorkomen, ondertekenden zij in 1967 plechtig het Ruimteverdrag, waarin werd aanbevolen dat ‘de exploratie en het gebruik van de kosmische ruimte in het belang en ten voordele van alle landen dienen te geschieden en het domein van de gehele mensheid dienen te zijn.’ Maar deze vredestaal was slechts een façade. Toen het Maanverdrag in 1979 de maan en haar natuurlijke hulpbronnen tot ‘gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid’ verklaarde en opriep tot ‘een billijk aandeel van alle landen in de voordelen van deze hulpbronnen,’ weigerden veel landen, waaronder de VS, het te ratificeren. Negen jaar later richtte het ministerie van Handel van de VS het Office of Space Commerce op, dat tot taak had ‘de voorwaarden voor de economische groei en technologische vooruitgang van de commerciële ruimtevaartindustrie van de VS te bevorderen.’

Het afgelopen decennium heeft Washington zijn inspanningen geïntensiveerd om een wettelijk kader te scheppen dat de exploitatie van hulpbronnen in de ruimte mogelijk maakt:

De regering-Obama ondertekende de US Commercial Space Launch Competitiveness Act van 2015, waardoor Amerikaanse burgers zich kunnen ‘bezighouden met de commerciële exploratie en exploitatie van ruimtebronnen.’ In april 2020 vaardigde de regering-Trump een uitvoeringsbesluit uit ter ondersteuning van Amerikaanse mijnbouw op de maan en asteroïden. In mei 2020 onthulde NASA de Artemis-akkoorden, die de ontwikkeling van veiligheidszones rond maanmijnen omvatten.

In dit tempo zal het niet lang duren voordat advocatenkantoren ruimtegerelateerde controverses gaan behandelen en advocaten inhuren die gespecialiseerd zijn in de fijne kneepjes van de interplanetaire handel. En dit alles voordat iemand zelfs maar naar de maan is teruggekeerd! Het probleem is dat we, terwijl we zulke extravagante plannen nastreven, tegelijkertijd deze kleine, unieke, fantastische planeet van ons tot de vernietiging veroordelen.

Vertaling: Menno Grootveld

Categorieën
Economie Filosofie

Metaverse en datakolonialisme

fotografie onbekend

door Miriam Rasch

Miriam Rasch schrijft regelmatig essays voor verschillende Nederlandse media, waaronder De Groene Amsterdammer en Follow The Money, over thema’s als de filosofie van techniek, ethiek, taal en het leven in een post-digitaal tijdperk. Haar laatste boek Frictie: Ethiek in tijden van dataïsme kwam in 2020 uit bij uitgeverij De Bezige Bij. Hierin pleit ze tegen de ontwikkeling van dataïsme: het geloof dat alles wat bestaat te vertalen is naar data, en dat de wereld op die manier beheersbaar en stuurbaar is. Daarmee won ze de Socratesbeker in 2021, de prijs voor het prikkelendste filosofieboek.

Tevens is Rasch onderzoekscoördinator bij de Willem de Kooning Academy (WdKA), de Rotterdamse kunstacademie.

Waarschuwing: dit stuk gaat over de metaverse, maar evenzeer over datakolonialisme. Nu zijn beide termen waarschijnlijk voldoende om een groot deel van de mensen weg te jagen, inclusief mezelf. Is de metaverse niet gewoon de zoveelste lege belofte waar de tech-industrie geld tegenaan smijt? En is datakolonialisme niet een overtrokken concept dat enerzijds het eeuwenlange lijden van miljoenen bagatelliseert, en anderzijds data een onrechtvaardig grote schuld toebedeelt?

Dit en meer heb ik allemaal gedacht, en toch: hoe meer ik me verdiepte in datakolonialisme, hoe scherper ik de metaverse voor me zag – en hoe meer ik las over de metaverse en het onderliggende web3, des te zinniger het idee van datakolonialisme me voorkwam. Laat ik proberen uit te leggen waarom.

Web3

Allereerst, wat zijn web3 en de metaverse? De helderste beschrijving van het eerste las ik bij Sander Duivestein, die web3 omschrijft als ‘een logische evolutie op het statische web1 (lezen) en het interactieve web2 (lezen en schrijven). Web3 voegt hier eigenaarschap aan toe. Dankzij cryptotechnologie is het voortaan mogelijk om een stukje van het internet, een stukje internetgeschiedenis of een stukje internetcultuur te bezitten.’

Dat laatste woord is belangrijk: web3 draait om bezit. Zo schrijft venture capitalist firma a16z, dat een grote rol speelt in de ontwikkeling ervan: ‘In web3, ownership and control are decentralized. Users and builders can own pieces of internet services by owning tokens, both non-fungible (NFTs) and fungible. Tokens give users property rights: the ability to own a piece of the internet. NFTs give users the ability to own objects, which can be art, photos, code, music, text, game objects, credentials, governance rights, access passes, and whatever else people dream up next.’ [italics door mij toegevoegd]

Hoezeer ook wordt gehamerd op ‘decentralisatie’ als het vernieuwende aspect van web3, de financialisering is even opvallend, zo niet meer. We dachten misschien dat alles al te koop was, maar web3 breekt geheel nieuwe markten open. En uiteindelijk zal de logica van de beurs, waaraan ‘art, photos, code, music, text, game objects, credentials, governance rights, access passes, and whatever else people dream up next’ worden onderworpen, zorgen voor de aloude centralisering van de opbrengsten. De rijken worden rijker, daar is niets vernieuwends aan. [Zie bijvoorbeeld dit stuk en dit stuk over financialisering vs decentralisatie.]

Metaverse

De metaverse is gebouwd op of met web3. Het is op z’n simpelst gezegd een virtuele 3D-wereld, die plaats biedt aan alle activiteiten die we nu ook al ondernemen, zoals werken, huizen kopen, de liefde bedrijven, en natuurlijk: winkelen. Zodra je er meer over wilt zeggen dan dit, is het bijna onmogelijk om neutraal te blijven. Dat is niet zo gek, want de metaverse ís nog niet zoveel en beschrijvingen ervan zijn daarom vooral toekomstvisioenen. En die zijn gekleurd door degene die in de toekomst kijkt. Evgeny Morozov noemt daarom het gepraat over de metaverse ‘zelfreferentieel’ en ‘performatief’, er is namelijk nog niks om het echt over te hebben – ‘there’s no there there’. Hetzelfde geldt trouwens voor veel van de kritiek, zoals de kanonskogel van Ian Bogost, die de metaverse uitmaakt voor ‘an überversum for an übermensch.’

Aan de andere kant kun je beweren dat de metaverse al bestaat, van gamewerelden als Fortnite tot aan de NFT-kunstbubbel. Wat het begrip doet is ze onder één sexy noemer brengen, zodat het publiek wordt klaargestoomd en er een gevoel van FOMO (Fear of Missing Out) ontstaat, aldus John Herrman. Het woord belooft disruptie van elk aspect van ons (samen)leven, precies waar de tech-industrie van houdt. En omdat er gigantisch veel geld mee gemoeid is – geld dat al geïnvesteerd is en geld dat ervoor gereserveerd wordt – kan het niet anders of er gaat iets gebeuren. Reden genoeg om er, ondanks terechte scepsis over iets wat erg lijkt op een marketingstunt of pyramidespel, toch over te praten en over na te denken.

Datakolonialisme

Dat kan op allerlei manieren, maar hier wil ik er dus die ene uitlichten: het perspectief van het datakolonialisme. Het idee van datakolonialisme gaat al een paar jaar mee (zie bijvoorbeeld dit artikel uit 2018 van Nick Couldry en Ulises A. Mejias, en hun boek The Costs of Connection. How Data Is Colonizing Human Life and Appropriating It for Capitalism, Stanford University Press, 2019). Voor sommigen is het begrip een metafoor, voor anderen beschrijft het een feitelijke werkelijkheid. Iedereen moet toegeven dat de schaal van fysiek geweld en onderdrukking van het historische kolonialisme niet aan de orde is. Dat laatste maakt dat het begrip weerstand kan oproepen, zo ook bij mij.

Maar laat ik weer een poging doen tot neutrale beschrijving. De kern van kolonialisme, ook van de datavariant, is de uitbuiting en toe-eigening van grondstoffen, of dat nu natuurlijke grondstoffen zijn, menselijke arbeid of informatie. De wereld wordt zo ingericht dat de extractie zo efficiënt mogelijk kan worden uitgevoerd en dat de opbrengsten kunnen worden vermarkt. Belangrijk is ook de naturalisering met behulp van morele termen. Data worden bijvoorbeeld voorgesteld als natuurlijke resten (‘exhaust’), als olie of als zonlicht, en het is voor ons aller bestwil dat ze worden verzameld. Als we dat niet doen, zou dat niets meer of minder zijn dan het parasiteren op de vooruitgang.

Datakolonialisme wil expliciet verder gaan dan de bekende (socialemedia-)kritiek die de nadruk legt op ‘gratis arbeid.’ Het gaat om veel meer dan arbeid: dataverzamelaars maken jouw leven te gelde. Het maakt ook duidelijk waarom ‘bezit je eigen data’ geen oplossing is. Ik wil mijn leven helemaal niet financialiseren (dat is in feite wat influencers doen, en die krijgen niet voor niets allemaal een burn-out). Alles beschrijven in termen van bezit is een koloniale manier van denken.

Techkolonialisme

De koloniale dynamiek is ook terug te zien bij de productie van technologie, stelt Sareeta Amrute, die het liever over techkolonialisme heeft dan over datakolonialisme. Behalve uitbuiting en toe-eigening van data, is er ook sprake van letterlijke extractie van grondstoffen, een oneerlijke verdeling van vervuiling en ongelijkheid tussen de westerse ‘opdrachtgever’ en producenten en programmeurs in bijvoorbeeld China en India. Dit kun je op zich ook zeggen van de kledingindustrie, of van wat voor industrie dan ook die gebruik maakt van lagelonenlanden, maar deze dynamieken zijn daarnaast ook tech-specifiek.

Dat zie je bijvoorbeeld in de manier waarop data de wereld beschrijven. Kolonialisme, zowel in zijn historische als in zijn hedendaagse vormen, is uit op het beheersen van kennis en betekenis. Het propageert één universele waarheid, één utopie van rationaliteit, waar de hele wereld in wordt gedrukt. Data en technologische innovaties zijn expliciet uit op zo’n kennis- en betekenismonopolie.

Kennen en (kunnen) zijn

Nu is het de vraag of we hiervoor de beladen term kolonialisme nodig hebben; eerder heb ik dit ‘dataïsme’ genoemd. Het was de discussie over de metaverse die me deed inzien dat datakolonialisme belangrijke inzichten toevoegt. En niet alleen omdat de retoriek van de ‘digital frontier’ (opnieuw) opduikt, bij techgoeroes maar ook bijvoorbeeld bij filosoof David Chalmers, die stelt: ‘We’re moving to a new, uninhabited country and setting up a society.’

Vooral maakt (het idee van) de metaverse duidelijk dat wat er wordt beoogd verder gaat dan goedkope arbeid en de verspreiding van een universele vorm van rationaliteit. Het openbaart de ambitie van de ontwikkelende en investerende bedrijven om zich de totaliteit van onze ervaring toe te eigenen. En dat draait, om met Rolando Vázquez te spreken, niet slechts om kennen, maar om (kunnen) zijn. Zo bezien gaat datakolonialisme nog niet ver genoeg in zijn analyse.

Bezien door de lens van het datakolonialisme, maakt de metaverse het gehele sociale en individuele leven klaar om te worden gedataficeerd en gekapitaliseerd. Dat gebeurt natuurlijk nu ook al verregaand, maar er lekt blijkbaar nog te veel weg. De pandemie heeft ons geleerd wat er aan ‘new, uninhabited country’ openligt: vergaderingen en sollicitatiegesprekken, lessen en examens, familiecontacten, borrels, leesclubs, het nachtleven…

De metaverse kan dit alles frictieloos opvangen. Wat het kolonialistisch maakt, is dat er uiteindelijk geen manier zal zijn om aan het systeem te ontsnappen. Er zal geen ‘buiten’ meer zijn, geen plek buiten de kapitalistische productie, in de woorden van Couldry en Mejias. De enigen die wél zo’n externe plek hebben, zou ik daaraan willen toevoegen, zijn de tech-entrepeneurs zelf. Een extreem belangrijke vraag is daarom: wie krijgt er toegang, hoe kom je er weer uit – en wie beslist daarover?

Vrij lichaam, vrije geest

Toegang heeft zowel een fysieke als een geestelijke dimensie. Juist bij zoiets als de metaverse zal het lichaam heel belangrijk zijn, als bron van data maar ook als drager van hardware. Tegelijkertijd is de mentale beheersing door technologie nu al niet te onderschatten.

De psychiater en schrijver Frantz Fanon analyseerde het kolonialisme als een overmeestering niet alleen van het lichaam en het land, maar ook van de psyche, met alle gevolgen voor de geestelijke gezondheid van dien. De gekolonialiseerde moet gaan geloven in zijn eigen inferioriteit, in de noodzaak te worden opgevoed en gevormd. Het doel – ingeleid worden in verlichting en rationaliteit – rechtvaardigt zijn onderwerping. Fanon wees erop dat behalve land en volk daarom ook de geest bevrijd moet worden uit koloniale onderdrukking. De metaverse laat evenzeer zien hoezeer een vrije geest moet samengaan met een vrij lichaam. Beide komen precies in de ervaring samen.

Ten slotte zal kolonialisme, met zijn idee van een universele rationaliteit, ook onteigening van betekenisgeving met zich meebrengen. Behoor je tot de kant van de onderdrukten, dan heb je niets in te brengen over de betekenis van de als universeel gepresenteerde kennis. Het roept de vraag op wie in de metaverse betekenis geeft. Web3 doet zich voor als een neutrale, louter technische aangelegenheid, maar we hebben gezien dat de inzet van betekenis ook daar hoog is. Of wordt die ook gedecentraliseerd?

Als het gaat om betekenis en internet denk je al gauw aan nepnieuws en deepfakes, maar dit gaat verder dan feiten, leugens of waarheid. Dit heeft evenzeer betrekking op zeggenschap over de ervaring, op (kunnen) zijn. Wie mag ik wezen? Wat kan ik weten, maken, delen, en onder welke voorwaarden? Hoe krijgen relaties vorm en wie bepaalt dat? Op welke manier worden opgehaalde data geïnterpreteerd? En mag ik daar zelf over meebeslissen? Zelfs als ik geen kaas gegeten heb van de werking van de techniek?

Antwoorden zijn nog niet te geven. Dit zijn echter belangrijke vragen die het datakolonialisme bij mij opriep. Ja, het is een heftig frame. Maar als kolonialisme een bepaalde relatie aanduidt, aldus Sareeta Amrute, ‘dan kan die relatie verschuiven door collectieve actie.’ Het voordeel is dat de metaverse nog niet bestaat. Vooralsnog staan we er allemaal buiten. En juist dat geeft de mogelijkheid om ertegenaan te schoppen en er iets van te vinden.