Oorspronkelijke tekst (Engels): Unherd, 1 januari 2024

door Thomas Fazi
Thomas Fazi is columnist en vertaler bij UnHerd. Zijn jongste boek is The Covid Consensus, dat hij samen met Toby Green schreef. Dit boek komt binnenkort in Nederlandse vertaling uit bij Starfish Books.
De Franse socialist maakte populistisch rechts mogelijk
Er is een verhaal dat Europese progressieven zichzelf graag vertellen: dat hun regeringen na de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog een quasi-utopisch compromis tussen kapitalisme en socialisme sloten – maar dat dit werd bedorven door de import van het moordende kapitalisme dat de neoliberale contrarevolutie van Reagan begin jaren tachtig kenmerkte.
Het is een geruststellend fabeltje, ontworpen om het eigen falen te verhullen. Het is echter volledig onwaar. Het neoliberalisme werd niet van de overkant van de Atlantische Oceaan (of van het Kanaal) naar Europa geëxporteerd. Het kwam grotendeels van eigen bodem – onder de hoede van de Europese socialisten, en van één socialist in het bijzonder: Jacques Delors, voorzitter van de Europese Commissie van 1985 tot 1995, die onlangs overleed.
Om deze tragedie te begrijpen, hoeven we niet terug te gaan naar 1945, maar slechts naar 1981. In mei van dat jaar werd de socialist François Mitterrand gekozen tot president van Frankrijk, na ruim twee decennia waarin links had moeten afzien van het presidentschap. Hij vormde een regering waarin voor het eerst sinds 1947 ook communistische ministers zaten, hetgeen het wijdverbreide geloof aanwakkerde dat Frankrijk op weg was naar een radicale breuk met het kapitalisme.
In die tijd was dat niet ondenkbaar. De meeste Europese regeringen geloofden nog heilig in het belang van economisch dirigisme, en in de noodzaak van kapitaalcontroles en gereguleerde financiële markten, wat een hoge mate van economische soevereiniteit veronderstelde. Nergens was dit méér waar dan in Frankrijk: de Fransen waren altijd bijzonder terughoudend geweest om in te stemmen met een supranationale autoriteit – een consistent standpunt dat de vooruitgang naar een Europese economische en monetaire unie had belemmerd. In het algemeen geloofde men nog steeds dat individuele naties de macht hadden om hun eigen economische en politieke lot te bepalen – en zelfs om het kapitalistische systeem zelf uit te dagen.
Niets illustreert dit beter dan de overwinning van Mitterrand in de lente van 1981. De beleidsagenda van de nieuwe president behelste een ambitieus hervormingsprogramma van Keynesiaanse economische reflatie en herverdeling. Hij stelde ook uitgebreide nationalisaties van de Franse industriële conglomeraten voor. Door dit programma uit te voeren, beweerde Mitterrand, zou zijn regering een ‘breuk’ met het kapitalisme teweegbrengen en de basis leggen voor een ‘Franse weg naar het socialisme.’ Het is makkelijk te begrijpen waarom dit een moment van immense hoop was, niet alleen voor Frans links, maar voor heel Europees links – van een soort dat we sindsdien niet meer hebben gezien.
Kort na het begin van het Mitterrand-experiment begon het echter al uiteen te vallen. Als reactie op het ambitieuze plan voor economische hervormingen van de socialisten begon het kapitaal Frankrijk vrijwel onmiddellijk te ontvluchten. Ondanks het opleggen van draconische kapitaalcontroles was de regering niet in staat om deze vlucht te stoppen.
Dit creëerde een neerwaartse druk op de frank (nog verergerd door de wereldwijde rentestijgingen na 1979), waardoor het Franse lidmaatschap van het Europese Monetair Stelsel (EMS) – het systeem van semi-vaste wisselkoersen dat in 1979 werd gecreëerd – in gevaar kwam. Onder het EMS hadden de centrale banken van de deelnemende landen weinig andere keuze dan het restrictieve monetaire beleid van de Bundesbank te volgen. Dit was echter onverenigbaar met het reflatoire programma van Mitterrand, en Mitterrand kwam in een positie terecht waarin hij moest beslissen of hij het EMS zou verlaten of zijn progressieve agenda zou opgeven. Helaas koos hij voor het laatste.
En dus gooiden Mitterrand en de socialisten in het voorjaar van 1983 het roer drastisch om, in wat bekend werd als de tournant de la rigueur (draai naar soberheid): in plaats van op groei en werkgelegenheid zou de nadruk nu komen te liggen op prijsstabiliteit, fiscale terughoudendheid en een bedrijfsvriendelijk beleid. Een cruciaal aspect hiervan was de geleidelijke afschaffing van vrijwel alle kapitaalcontroles en beperkingen op financiële transacties. En wie was de belangrijkste architect van deze verschuiving? Inderdaad, de minister van Financiën van Mitterrand, Jacques Delors.
De gevolgen van deze ommezwaai kunnen niet worden overschat. De overwinning van Mitterrand in 1981 had het wijdverbreide geloof aangewakkerd dat een breuk met het kapitalisme – althans in zijn extreme vorm – nog steeds mogelijk was. Maar twee jaar later waren de Franse socialisten erin geslaagd om precies het tegenovergestelde te ‘bewijzen’: dat de mondialisering een onontkoombare realiteit was. Ook al waren er alternatieven beschikbaar voor Mitterrand (zoals het verlaten van het EMS en het laten zweven van de frank), de conclusie die de meeste mensen trokken luidde dat de ‘Keynesiaanse weg naar het socialisme’ had gefaald. Het kapitaal had gewonnen.
Om het nog erger te maken, exporteerden de Franse socialisten, nadat ze thuis het neoliberalisme hadden omarmd, hun pas ontdekte opvattingen – over alles van kapitaalbewegingen tot monetaire integratie – naar de rest van Europa. Ook hierin stond Delors centraal. ‘Nationale soevereiniteit betekent niet veel meer, of heeft niet veel reikwijdte meer in de moderne wereldeconomie,’ zei hij. ‘Een hoge mate van supranationaliteit is essentieel.’ Dit was een radicale breuk met de traditionele, op soevereiniteit gebaseerde houding van Frankrijk, die al ernstig was aangetast door de beslissing van Frankrijk om toe te treden tot het EMS, waardoor het land, zoals gezegd, in feite werd gedwongen zijn eigen monetair-fiscale beleidsonafhankelijkheid ondergeschikt te maken aan het monetaire beleid van de Bundesbank.
Ondanks alle historische zorgen van Frankrijk over supranationale (dat wil zeggen: ‘Europese’) aantasting van zijn soevereiniteit aan de ene kant en Duitse hegemonie aan de andere kant, ontging weinigen de ironie dat het de socialisten waren die deze soevereiniteit opgaven – en uitgerekend aan Duitsland. Maar eind jaren zeventig hadden Franse politici aan beide zijden van het politieke spectrum geaccepteerd dat het behoud van de status van Frankrijk betekende dat het land stevig ‘in Europa’ moesten blijven – dat wil zeggen: in het EMS –, wat op zijn beurt inhield dat het een beleid moest voeren van lage inflatie en een stabiele munt.
Dit bracht een duidelijke verschuiving teweeg in de houding van de socialisten ten opzichte van Europa – een stemming die Delors in oktober 1983 aldus samenvatte: ‘Onze enige keuze is die tussen een verenigd Europa en achteruitgang.’ Zoals Rawi E. Abdelal, hoogleraar bedrijfskunde aan de Harvard Business School, opmerkte: ‘Voor zover Frans links bleef hopen op een socialistische transformatie, konden haar leden Europa zien als de enige arena waarin socialistische doelen bereikt konden worden.’ Het probleem was alleen dat ze in 1983 weinig te bieden hadden in termen van een progressief alternatief voor heel Europa, omdat ze het idee hadden geaccepteerd dat sociaal-politieke doelstellingen ondergeschikt moesten worden gemaakt aan ‘prijsstabiliteit.’
En dus steunde Frankrijk twee jaar later met kracht de benoeming van Delors tot voorzitter van de Europese Commissie – een positie die hij een decennium lang, ofwel drie termijnen, zou bekleden, langer dan enige andere drager van het ambt. Het is niet overdreven om te zeggen dat het voorzitterschap van Delors baanbrekend was en het Europese integratieproces een impuls gaf die in het voorgaande decennium ontbrak. Het is ook de periode waarin de fundamenten van de monetaire unie, en meer in het algemeen van het neoliberale Europa, werden gelegd – een ontwikkeling waarin Delors, en de Franse socialisten in het algemeen, een sleutelrol speelden.
Hun logica was de volgende: gezien het feit dat binnen het EMS de Bundesbank in feite de rentetarieven bepaalde voor alle deelnemende staten en dat uit het EMS stappen niet als een optie werd beschouwd, raakten de Fransen er steeds meer van overtuigd dat er maar één manier was om een vast wisselkoerssysteem met lage inflatie te behouden en tegelijkertijd de controle over het monetaire beleid bij Duitsland weg te halen: aandringen op een volledige Europese monetaire unie. Voor Delors werd het creëren van één Europese munt een topprioriteit, en hij begon zijn aarzelende Europese collega-beleidsmakers te overtuigen om het idee te omarmen. De eerste stap was de ondertekening van de Europese Akte in 1986, met als doel de oprichting van een interne markt tegen 1992. Delors exporteerde ook de nieuwe opvattingen van Frankrijk over het kapitaalverkeer naar de rest van Europa door aan te dringen op de volledige liberalisering van de kapitaalstromen over het hele continent – waarmee hij de weg vrijmaakte voor een monetaire unie.
Dit maakt het historische belang van de neoliberale wending van Frans links duidelijk: als de Fransen de financiële liberalisering op binnenlands niveau niet hadden omarmd, zouden ze nooit hun steun hebben verleend aan een geïntegreerde Europese financiële markt – en zou een monetaire unie waarschijnlijk nooit het levenslicht hebben gezien.
De voorstellen van de Commissie stuitten aanvankelijk op hevig verzet van een aantal regeringen. Maar tegen het einde van de jaren tachtig was Delors erin geslaagd om de Europese benadering van kapitaalcontroles radicaal te veranderen en om de EU-lidstaten zover te krijgen dat ze tegen 1992 volledige kapitaalmobiliteit invoerden, waardoor het vrije verkeer van kapitaal een centraal principe werd van de opkomende Europese interne markt. Dit was niet alleen een bindende verplichting tussen de EU-leden onderling, maar ook tussen de leden en derde landen.
Delors was er in feite in geslaagd om Europa te dwingen om de ‘consensus van Parijs,’ het Europese equivalent van de Washington Consensus, volledig te omarmen. Het gevolg hiervan was een Europees financieel systeem dat in principe het meest liberale was dat de wereld ooit had gekend. In die zin waren de Europeanen geen passieve ontvangers van het vrijemarktbeleid dat in Washington werd bedacht, maar gingen ze de Amerikanen voor door de neoliberale mondialisering te omarmen en de verspreiding van het mondiale kapitaal te bevorderen.
Dit was ook van grote invloed op de opbouw van de monetaire unie. Kortom, Delors slaagde erin de Europese regeringen ervan te overtuigen dat ze, door zich aan te sluiten bij het EMS en de kapitaalstromen te liberaliseren, in feite al een groot deel van hun economische soevereiniteit waren kwijtgeraakt; ze hadden daarom weinig andere keuze dan de monetaire integratie te omarmen als een manier om weer enige soevereiniteit op supranationaal niveau terug te krijgen, door ‘inspraak’ te hebben in het collectieve monetaire beleid van Europa. Het was een slim argument, maar een misleidend argument: zoals de geschiedenis zou aantonen, verloren de Europese regeringen door hun monetaire beleid over te dragen aan een supranationale centrale bank uiteindelijk gewoon het beetje soevereiniteit dat ze nog hadden.
Delors werd echter geholpen door het feit dat begin jaren negentig zelfs het Duitse establishment zich achter het idee van een monetaire unie had geschaard – en in feite waren de nationale elites in de meeste Europese landen achter het idee van een supranationale centrale bank gaan staan, volledig immuun voor democratische druk, als een nuttige manier om economisch beleid te isoleren van betwisting door het volk. In 1989 had de Europese Commissie van Delors zijn enorm invloedrijke rapport gepubliceerd, dat in wezen fungeerde als een blauwdruk voor de opbouw van de monetaire unie in de komende jaren.
De laatste daad van deze democratische tragedie kwam drie jaar later met het Verdrag van Maastricht. Dit stelde niet alleen een tijdlijn vast voor de oprichting van de monetaire unie (in lijn met het rapport-Delors), maar creëerde ook een de facto economische grondwet die het neoliberalisme verankerde in het weefsel van de Europese Unie. Tegen de tijd dat het voorzitterschap van de Europese Commissie van Delors in 1995 ten einde liep, was een groot deel van de basis gelegd voor de techno-autoritaire en antidemocratische moloch die de EU later zou worden – en dat hebben we voornamelijk te danken aan Delors, een Franse socialist.
Ironisch genoeg leidde dit niet alleen tot de afbraak van het door links gekoesterde Europese sociale model, ten gunste van de belangen van financiële ondernemingen (en natuurlijk Duitsland), maar maakte het ook de weg vrij voor de ondergang van Europees socialistisch links – en voor de opkomst van populistisch rechts. Meer dan wie ook zijn het deze laatsten die vandaag hulde moeten brengen aan Delors.
Vertaling: Menno Grootveld