Categorieën
Economie Gezondheid

Fossiele brandstoffen geven COVID-19 vleugels

Oorspronkelijke tekst (Engels): Quartz, 16 april 2020

fotografie: IGK Humboldt-Universität

door On Barak

On Barak is universitair hoofddocent in de geschiedenis van het Midden-Oosten en Afrika aan de Universiteit van Tel-Aviv

We merken het verband tussen het coronavirus en olie pas op als de energiemarkten instorten. Maar uit de geschiedenis blijkt dat pandemieën sinds de 19e eeuw afhankelijk zijn geweest van fossiele brandstoffen om zich over de hele wereld te kunnen verspreiden.

Het nieuwe coronavirus en de snelle verspreiding van de ademhalingsziekte COVID-19 vormt hierop geen uitzondering. In feite gaat het ook bij deze pandemie om wereldwijde connectiviteit op basis van aardolie, die teruggaat tot de 19e eeuw.

De meeste mensen schenken slechts aandacht aan één kant van de vergelijking die het coronavirus en olie met elkaar verbindt – aan de gevolgen in plaats van aan de oorzaken: in dit perspectief zorgt een epidemie voor het sluiten van fabrieken, voor het stilleggen van de luchtvaart en het zeetransport, voor vertraging van de economische groei en voor vermindering van de vraag naar energie. Deze gevolgen resulteren in dalende olieprijzen en kunnen mogelijk leiden tot prijsoorlogen die de aandelenmarkten doen instorten. Terwijl we geobsedeerd zijn over wat het virus met onze lichamen en onze gemeenschappen kan doen, is het in verband met olie louter een economische abstractie. Zelfs als we de materiële aspecten van dit proces onder ogen zien, bevinden deze zich meestal ʻdownstreamʼ: dan gaat het om het verdwijnen van de luchtvervuiling boven Wuhan of om de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen als gevolg van de economische groeivertraging. We zijn – terecht – zó bezorgd geraakt over de klimaatverandering en zó onvergeeflijk verslaafd geraakt aan fossiele brandstoffen dat we het alleen maar opmerken als die er niet meer zijn – of in mindere mate.

Maar hoe zou een alternatief model, dat olie en dit nieuwe coronavirus met elkaar verbindt, er dan uitzien? Het zou vooral rekening houden met de werkelijke prijs van de met fossiele brandstoffen gestookte planetaire infrastructuren die sinds de 19e eeuw ziekteverwekkers verspreiden en klimaatverandering veroorzaken. Het coronavirus is geen noodkreet van de natuur om de opwarming van de aarde te laten stoppen. Het is eerder een symptoom van het systeem dat deze opwarming teweegbrengt – een reisziekte die aangeeft dat de op koolstof gebaseerde wereld die we hebben opgebouwd op meer manieren besmet is geraakt dan we willen toegeven.

Het terugbrengen van zowel de oliesector als de ziekte tot weinig meer dan economische krachten verdoezelt de andere kant van de vergelijking, waarin het virus een ding in de wereld is. Toch kan het beeld van het coronavirus als een diagnostische marker, die de slagaders van de kapitalistische mondialisering doorkruist, de kwalen van het systeem blootleggen. Wat een lokale besmetting op een ʻnatte marktʼ in Wuhan binnen enkele maanden wist te transformeren tot een pandemie, is een netwerk dat begint met grondtransport in de besmette gebieden en eindigt met zee- en luchtverbindingen – allemaal aangedreven door fossiele brandstoffen.

Het virus demobiliseert nu juist het systeem dat de verspreiding ervan mogelijk maakte. De duizelingwekkende snelheid van dit proces, en het feit dat het nog steeds aan de gang is, maken het moeilijk om het op waarde te schatten, en nóg moeilijker om conclusies te trekken. Dit is precies het punt waarop vroegere pandemieën ons kunnen helpen om na te denken over heden en toekomst.

Sinds de Spaanse griep van 1918 worden door epidemiologen vergelijkbare gevallen naar voren geschoven, waarbij de chemische of genetische gelijkenis van de ziekteverwekkers het belangrijkste criterium is. Maar om het belang van de materiële infrastructuur uit te kunnen pluizen, zijn de cholerapandemieën van de 19e eeuw wellicht veelzeggender. COVID-19 en cholera lijken weinig met elkaar gemeen te hebben: de eerste is een luchtweginfectie, en is meestal mild, de tweede is een ernstige ziekte die het spijsverteringsstelsel aantast. De ene ziekte wordt veroorzaakt door een virus, de andere door een bacterie; cholera verdwijnt in de winter en barst vooral in de lente en de zomer uit, terwijl sommige deskundigen hopen dat dit bij COVID-19 precies omgekeerd zal zijn. Cholera-epidemieën hebben de wereld geteisterd tijdens wat historici de eerste golf van de mondialisering noemen, die in het teken stond van de steenkool. Wat kunnen ze ons leren over de tweede golf, in het tijdperk van de olie en het nieuwe coronavirus?

Een kwantumsprong in de wereldwijde connectiviteit

Cholera was endemisch in Zuid-Azië, lang vóór de 19e eeuw, toen de ziekte volgens de historische canon de status van een pandemie bereikte. Door de ontwikkeling van nieuwe transportmiddelen zoals het stoomschip werd de besmettingsvector aanzienlijk ingekort. Cholera kan binnen 72 uur dodelijk zijn; in het verleden betekende dit dat besmette mensen niet heel ver konden reizen om de ziekte te verspreiden. Daardoor vernietigde de ziekte met andere woorden zijn eigen transmissieketen. Maar in het tijdperk van stoomschepen en van de ritmes die de afhankelijkheid van steenkool met zich meebracht – anders dan bij zeilschepen, die lange tijd op open zee konden doorbrengen – moesten deze schepen ongeveer één keer per week ergens aanmeren om steenkool in te slaan. Zo konden passagiers de oceaan oversteken en anderen besmetten voordat de cholera hén doodde.

Tussen 1817 en 1896 braken er vijf cholera-epidemieën uit, die de ziekte naar het Midden-Oosten, Afrika, Europa en Amerika brachten. Het nieuwe coronavirus tilt dit principe van snelle connectiviteit naar een nieuw niveau: de burgerluchtvaart in China is de snelst groeiende sector en zal naar verwachting binnen enkele jaren de grootste ter wereld worden. Tussen 1978 en 2016 is het aantal Chinese luchtreizigers gestegen van 2 miljoen naar 500 miljoen. Sinds de uitbraak van de SARS-epidemie in 2002-2003 is het lucht- en grondvervoer binnen China enorm toegenomen, volgens sommige schattingen met ongeveer 700%. Vandaag de dag kunnen mensen die besmet zijn met COVID-19 de wereld rondreizen en ziektekiemen verspreiden, zelfs zonder te weten dat ze besmet zijn, aangezien de incubatietijd langer is dan hun reistijd. Anders gezegd: het ding dat de snelle verspreiding van COVID-19 mogelijk maakt, is het planetaire transport dat op fossiele brandstoffen draait.

Het niet-seizoensgebonden reizen

Anders dan zeilschepen konden stoomboten zelfs de Indische Oceaan trotseren tijdens de afschrikwekkende zomermoesson, die samenviel met het hoogseizoen van de cholera. Wat dit mogelijk maakte was een nieuwe, vervoerbare energiebron, die onderdeks kon worden opgeslagen, waardoor de afhankelijkheid van de wispelturige wind en de seizoenen werd verbroken. Vóór de 19e eeuw konden noch steenkool noch de cholera de oceanen oversteken. Door de opkomst van het stoomschip gingen ze allebei de hele wereld over.

De mondiale carbonisatie begon op de Britse eilanden en verspreidde zich naar het Ottomaanse Rijk, India, China en elders, en nam meerdere invasieve soorten – van bepaalde weekdieren tot cactusvijgen en cholera-bacteriën – met zich mee.

Fossiele brandstoffen maakten de seizoensgebondenheid min of meer irrelevant voor reizen, en faciliteerden de verplaatsing tussen koude en warme plaatsen in een gesloten systeem van bubbels, waarin luchthavens met elkaar verbonden zijn als een soort kunstmatige archipel die de makkelijke verspreiding van ziektekiemen mogelijk maakt, hetgeen tot een pandemie van de huidige omvang kan leiden.

Hoe de kapitalistische economische ideologie olie op het vuur gooit

Bijna zodra de eerste cholera-epidemieën uitbraken, probeerden verschillende actoren in het onderling verbonden systeem dat hun verspreiding bevorderde – zoals de Ottomaanse gezondheidsautoriteiten – ze met quarantaine-maatregelen te bestrijden. Dit was een beproefd middel om epidemieën aan te pakken (het woord ʻquarantaineʼ komt uit het Venetiaanse dialect en duidde de veertig dagen aan dat een schip tijdens de pest moest worden geïsoleerd). Toch stuitte deze maatregel op hevig verzet, vooral vanuit Groot-Brittannië, in naam van de vrije handel en het vrije verkeer. De huidige verwoording van de tegenstelling tussen het eigendomsrecht en het recht om te leven is ontstaan in de 19e eeuw. Rond het midden van die eeuw was het zogenoemde natuurlijke recht om nieuwe markten te openen aanleiding voor de opiumoorlogen, die werden gevoerd om China te dwingen de vrije handel in opium toe te staan, zodat Groot-Brittannië zijn betalingsbalans kon verbeteren. Wat de introductie van het verslavende goedje mogelijk maakte, was een nieuw soort vaartuig, de SS Nemesis – de eerste stoomboot die de Indische Oceaan overstak en de boten die in de ondiepe rivierbeddingen van China op haar lagen te wachten, wegvaagde. Opium- en steenkoolverslaving vermengden zich met elkaar en besmetten China, dat zich sindsdien alleen maar van de eerste verslaving heeft kunnen verlossen. De aarzeling van de VS om zijn grenzen te sluiten en een quarantaine af te dwingen die de Amerikaanse economie zou kunnen schaden, lijkt te zijn gebaseerd op de Britse imperiale vrijhandelsideologie.

Als het verleden het heden is

De duidelijke gelijkenis tussen cholera en COVID-19, en tussen steenkool en olie, is niet toevallig. Ondanks de alomtegenwoordige veronderstelling dat cholera en steenkool relikwieën uit het verleden zijn, zijn we blijven hangen in het tijdperk van de steenkool en de daarmee gepaard gaande mentaliteit. En zoals blijkt uit de uitbraak in 2018 in Jemen is cholera helemaal nog niet uitgeroeid. In 2019 heeft de mensheid meer steenkool verbrand dan op enig ander moment in de geschiedenis. China is de wereldleider op het gebied van kolencentrales. In plaats van alle verhalen over het uitroeien van oude ziekteverwekkers of over energietransities van steenkool naar olie en misschien zelfs naar een toekomst zonder olie, en ondanks het feit dat het aandeel van steenkool in onze energieconsumptie relatief gezien afneemt (en dat we een relatieve immuniteit voor veel ziekteverwekkers hebben opgebouwd), zien we in absolute termen een intensivering van de winning en het gebruik van steenkool. En we zijn nu ook weer getuige van de opkomst van nieuwe virulente ziekteverwekkers, bijna jaarlijks.

Zoals we hebben gezien is olie in veel opzichten vergelijkbaar met steenkool. In al deze opzichten bevinden we ons nog steeds diep in de 19e eeuw.

Vertaling Menno Grootveld