Oorspronkelijke tekst (Italiaans): Quodlibet, 17 maart 2020
English translation
Giorgio Agamben is een Italiaanse filosoof die vooral bekend is door zijn werk waarin hij de concepten van de uitzonderingstoestand, levensvorm (ontleend aan Ludwig Wittgenstein) en homo sacer onderzoekt. Agambens filosofie is diepgaand beïnvloed door enerzijds Martin Heidegger, bij wie hij colleges volgde en anderzijds Walter Benjamin, wiens werk hij in het Italiaans vertaalde. De bundel A che punto siamo? met zijn corona-essays, waarvan dit het derde is, verschijnt binnenkort bij Starfish Books.
Opmerking van de Engelse vertaler (Adam Kotsko): Giorgio Agamben heeft mij gevraagd dit korte essay te vertalen, dat een indirect antwoord is op de controverse rondom zijn artikel over de Italiaanse reactie op het coronavirus.
Angst is een slechte raadgever, maar zorgt er wel voor dat je veel dingen gaat zien waarvan je had voorgewend ze niet te kúnnen zien. Het eerste dat de golf van paniek die ons land heeft verlamd vooral heel duidelijk heeft aangetoond is dat onze samenleving niet meer gelooft in iets anders dan het naakte leven. Het is duidelijk dat de Italianen bereid zijn vrijwel alles op te offeren – hun normale levensomstandigheden, sociale relaties, werk, zelfs vriendschappen, liefdes en religieuze en politieke overtuigingen – om maar niet ziek te worden. Het naakte leven – en de angst om dat te verliezen – is niet iets dat mensen verenigt, het verblindt en scheidt hen. Net als bij de pestepidemie die wordt beschreven in de roman van Alessandro Manzoni worden andere mensen nu alleen nog maar gezien als mogelijke verspreiders van de ziekte, die ten koste van alles gemeden moeten worden en waarvan je minstens een meter afstand moet houden. De doden – onze doden – hebben geen recht op een begrafenis en het is niet duidelijk wat er met de lichamen van onze geliefden gebeurt. Onze buren zijn weggevaagd en het is merkwaardig dat de kerken zwijgen over deze kwestie. Hoe zullen de menselijke relaties zich ontwikkelen in een land dat eraan gewend is geraakt om wie weet hoe lang nog op deze manier te moeten leven? En wat is een samenleving waard die geen andere waarde kent dan overleven?
Het andere ding dat door de epidemie naar voren komt is niet minder verontrustend. Dat is het feit dat de uitzonderingstoestand, waaraan regeringen ons al lange tijd hebben laten wennen, in wezen de normale toestand is geworden. Er zijn in het verleden ernstigere epidemieën geweest, maar niemand heeft er toen ooit aan gedacht een noodtoestand zoals deze uit te roepen, die ons zelfs verhindert om te bewegen. Mensen zijn er nu zó aan gewend geraakt in omstandigheden van voortdurende crisis en in een permanente noodtoestand te leven dat ze niet meer lijken te beseffen dat hun leven is teruggebracht tot iets puur biologisch, zonder enige sociale en politieke, laat staan menselijke en affectieve dimensie. Een samenleving die in een permanente noodtoestand verkeert kan geen vrije samenleving zijn. We leven feitelijk in een samenleving die om zogenoemde ʻredenen van veiligheidʼ de vrijheid heeft opgeofferd en zichzelf derhalve heeft veroordeeld tot het leven in een permanente staat van angst en onzekerheid.
Geen wonder dat er sprake is van een oorlog tegen het virus. De noodmaatregelen dwingen ons te leven in een staat van beleg. Maar een oorlog tegen een onzichtbare vijand die in ieder ander mens kan schuilen, is de meest absurde oorlog die maar mogelijk is. In werkelijkheid is dit een burgeroorlog. De vijand is niet daarbuiten, maar zit in ons.
Wat mij zorgen baart is niet alleen het heden, maar vooral ook de toekomst. Net zoals oorlogen ons een reeks onheilspellende technologieën hebben nagelaten, van prikkeldraad tot kerncentrales, is het ook nu meer dan waarschijnlijk dat mensen na deze gezondheidscrisis zullen proberen de experimenten voort te zetten die de regeringen nog niet hebben kunnen uitvoeren: digitale apparatuur zal de plaats innemen van onze fysieke aanwezigheid in scholen en universiteiten, en de publieke ruimte zal – met de nodige voorzorgsmaatregelen – beperkt blijven tot de privé-sfeer van de woning. Met andere woorden, het gaat hier om niets meer of minder dan de afschaffing van iedere vorm van publieke ruimte.
Vertaling: Menno Grootveld