Categorieën
Politiek

Onrust en herhaling

Oorspronkelijke tekst (Engels): NLR Sidecar, 14 juli 2023

fotografie: Neue Zürcher Zeitung

door Marco d’Eramo

Marco d’Eramo is een Italiaans journalist. Hij was student van de Franse socioloog Pierre Bourdieu en een van de oprichters van het Italiaanse dagblad Il Manifesto, dat hij in 2012 verliet. Tegenwoordig schrijft hij voor de taz, New Left Review en MicroMega.

Toen eind juni rellen uitbraken in Frankrijk, had de politie iets minder dan een week nodig om ruim drieduizend arrestaties te verrichten. De botsingen in de straten van Parijs en Marseille deden denken aan andere recente confrontaties met de repressiekrachten van de staat, zoals de tweeëntwintigduizend arrestaties door de Iraanse politie afgelopen herfst, of de tienduizend arrestaties in Amerika tijdens de zomer van Black Lives Matter. Wat hebben deze drie opstanden, verspreid over drie verschillende continenten, met elkaar gemeen? Om te beginnen de leeftijd en sociale klasse van de demonstranten. De arrestanten waren bijna allemaal jonger dan dertig, en een onevenredig groot deel bestond uit NEET’s (‘not in education, employment or training,’ mensen zonder opleiding, werk of training). In Frankrijk en de VS hield dit verband met hun status als raciale minderheid: zesentwintig procent van de jongeren in de zones urbaines sensibles is NEET, vergeleken met een landelijk gemiddelde van dertien procent, en Afrikaanse Amerikanen maken bijna veertien procent uit van de algemene bevolking, maar 20,5 procent van de NEET’s. In Iran was leeftijd de doorslaggevende factor: jongeren hebben hun hele leven onder Amerikaanse sancties geleefd. Uit recente cijfers blijkt dat ongeveer zevenenzeventig procent van de Iraniërs tussen de vijftien en vierentwintig jaar in deze categorie valt – tegenover ongeveer eenendertig procent in 2020.
De tweede gemeenschappelijke factor is nog opvallender. In alle drie de gevallen braken de protesten uit na een moord door de politie: George Floyd, een Afro-Amerikaan, werd gedood in Minneapolis op 25 mei 2020; de 22-jarige Koerdische vrouw Mahsa Amini in Teheran op 16 september 2022; en de 17-jarige Nahel Merzouk, van Algerijnse afkomst, in Nanterre op 27 juni dit jaar. In de nasleep van deze moorden werden de schijnwerpers in de media gericht op de ‘vandalen,’ ‘schurken,’ ‘hooligans’ en ‘criminelen’ die de straat op gingen, maar zelden op de wetshandhaving zelf. In Iran is de identiteit van de politieagent die Amini’s dood veroorzaakte niet eens bekend. In Frankrijk lanceerde de woordvoerder van Éric Zemmour een online inzamelingsactie ter ondersteuning van de agent die Nahel doodde, die meer dan 1,6 miljoen euro opbracht voordat hij werd stopgezet.
Een derde kenmerk verbindt dergelijke protesten en hun onderdrukking met onrust in andere landen: monotone herhaling. Er is altijd hetzelfde terugkerende patroon: ingegooide winkelruiten, uitgebrande auto’s, enkele geplunderde supermarkten, traangas en af en toe een politiekogel. In het Westen is al tientallen jaren sprake van dezelfde formule: de politie vermoordt een jongere uit een gemarginaliseerde gemeenschap; de jongeren van deze gemeenschap komen in opstand; ze vernielen een paar dingen en komen in aanvaring met de politie; ze worden gearresteerd. De sfeer keert terug naar een soort precaire rust, totdat de politie besluit weer iemand te vermoorden. (De protesten in Iran vorig jaar waren de eerste grote opstand tegen politiegeweld in dat land – een teken dat zelfs het land van de ayatollahs zich langzaamaan een weg baant naar de ‘westerse moderniteit’).

Frankrijk heeft een lange geschiedenis van dergelijke incidenten. Om maar een paar voorbeelden te noemen: in 1990 wordt een jonge verlamde man genaamd Thomas Claudio in de buitenwijken van Lyon gedood door een politieauto; in 1991 schiet een politieagent de 18-jarige Djamel Chettouh dood in een banlieue van Parijs; in 1992, opnieuw in Lyon, schiet de gendarmerie de 18-jarige Mohamed Bahri dood omdat hij probeerde te ontkomen aan een verkeerscontrole; in hetzelfde jaar, in dezelfde stad, wordt de twintigjarige Mourad Tchier gedood door een brigadecommandant van de gendarmerie; in Toulon in 1994 gaat Faouzi Benraïs een hamburger kopen en wordt gedood door de politie; in 1995 wordt Djamel Benakka doodgeslagen door een politieagent in het politiebureau van Laval. De rellen van 2005 waren een reactie op de dood van twee tieners, Zyed Benna (17) en Bouna Traoré (15); die van 2007 zochten genoegdoening voor de dood van twee anderen, Moushin Sehhouli (15) en Laramy Samoura (16), wier motorfiets in botsing kwam met een politieauto. De litanie is onverdraaglijk: het volstaat te herinneren aan de dood van Aboubacar Fofana (22) in 2018, gedood door de politie in Nantes tijdens een identiteitscontrole. Merk op hoe Frans de namen van de slachtoffers zijn: Aboubakar, Bouna, Djamel, Fauzi, Larami, Mahaed, Mourad, Moushin, Zyed…
Dezelfde dynamiek zien we aan de andere kant van de Atlantische Oceaan. Miami, 1980: vier witte politieagenten worden beschuldigd van het doodslaan van een zwarte motorrijder, Arthur McDuffie, nadat hij door rood licht reed. Ze worden vrijgesproken, wat een golf van tumult veroorzaakt die Liberty City op zijn grondvesten doet schudden, met achttien doden en ruim driehonderd gewonden tot gevolg. Los Angeles, 1991: vier witte politieagenten slaan een andere zwarte motorrijder, Rodney King, in elkaar. De daaropvolgende onrust leidt tot minstens negenenvijftig doden en ruim 2300 gewonden. De rellen breiden zich uit naar Atlanta, Las Vegas, New York, San Francisco en San Jose. Cincinnati, 2001: een witte politieagent doodt een zwarte man, de 19-jarige Timothy Thomas, en zeventig mensen raken gewond tijdens de daaropvolgende protesten. Ferguson, 2014: een witte politieagent doodt Michael Brown, een 18-jarige zwarte man; rellen, eenenzestig arrestanten, veertien gewonden. Baltimore, 2015: een 25-jarige zwarte man overlijdt aan diverse verwondingen, opgelopen terwijl hij wordt vastgehouden in een politiebusje; bij botsingen raken 113 politieagenten gewond; twee mensen worden neergeschoten, 485 gearresteerd en er wordt een avondklok ingesteld waarbij uiteindelijk de Nationale Garde ingrijpt. Charlotte, 2016: de politie schiet de 43-jarige Afro-Amerikaan Keith Lamont Scott neer; rellen, avondklok, inzet van de Nationale Garde. Een demonstrant wordt gedood tijdens betogingen, de 26-jarige Justin Carr; eenendertig mensen raken gewond. Uiteindelijk komen we uit bij George Floyd; het scenario herhaalt zich.

De Britse politie heeft geen reden om zich minderwaardig te voelen aan haar transatlantische tegenhangers, noch aan haar buren aan de overkant van het Kanaal. Hier enkele van de vele voorbeelden: Brixton, 1981: voortdurend politiegeweld en pesterijen leiden tot protesten en rellen onder de zwarte gemeenschap; 279 politieagenten en vijfenveertig burgers raken gewond (demonstranten mijden ziekenhuizen uit angst), 82 arrestaties, ruim honderd verbrande voertuigen, honderdvijftig beschadigde gebouwen, waarvan een derde in brand wordt gestoken. De onlusten breiden zich uit naar Liverpool, Birmingham en Leeds. Brixton, 1985: de politie doorzoekt het huis van een verdachte en schiet zijn moeder, Cherry Groce, neer. Een fotojournalist wordt gedood, drieënveertig burgers en tien politieagenten raken gewond, vijfenvijftig auto’s worden in brand gestoken en een gebouw wordt volledig verwoest na drie dagen van rellen (Cherry Groce overleeft haar verwondingen, maar blijft verlamd). Tottenham, 1985: een zwarte vrouw, Cynthia Jarrett, sterft aan een hartstilstand tijdens een huiszoeking door de politie en een politieagent wordt gedood door de menigte tijdens de rellen die daarop volgen. Brixton, 1995: protesten nadat een 26-jarige zwarte man in hechtenis is overleden; 22 arrestaties. Tottenham, 2011: de politie schiet Mark Duggan dood; er breken rellen uit die zich uitbreiden naar andere delen van Londen en vervolgens naar andere steden. De volgende zes dagen worden vijf mensen gedood, 189 politieagenten gewond en 2.185 gebouwen beschadigd. Beckton, 2017: een 25-jarige zwarte Portugese man, Edson Da Costa, sterft door verstikking nadat hij door de politie wordt aangehouden. Bij de daaropvolgende protesten voor het politiebureau worden vier mensen gearresteerd en raken veertien politieagenten gewond.
Ik kan me voorstellen dat deze lijst even ergerlijk is om te lezen als hij was om te schrijven. Op dit punt kan politiegeweld niet langer worden beschouwd als een bavure (een uitzondering), zoals de Fransen zeggen, maar is het een hardnekkig en transnationaal kenmerk van het hedendaagse kapitalisme geworden. (Het doet denken aan Bertold Brecht, die, geconfronteerd met de reactie van de Oost-Duitse regering op het volksprotest in 1953, vroeg: ‘Zou het niet eenvoudiger zijn als de regering het volk zou ontbinden en een nieuw volk zou kiezen?’) Het is verbazingwekkend dat na elk van deze opstanden duizenden meelijwekkende urbanisten, sociologen, ‘jeugdwetenschappers,’ criminologen, professionals uit de gezondheidszorg, liefdadigheidsinstellingen en ngo’s zich in hun berouw richten op de diepgaande sociale, culturele en gedragsmatige oorzaken van dergelijke ‘gewelddaden,’ ‘excessen,’ ‘uitbarstingen’ en ‘uitingen van vandalisme.’ De politie wordt echter niet dezelfde aandacht waard geacht. Politiegeweld wordt vaak beschreven maar zelden onder de loep genomen. Zelfs Foucault heeft ons begrip ervan niet aangescherpt en zich in plaats daarvan gericht op specifieke locaties waar de rechtshandhaving is georganiseerd en geïnstitutionaliseerd.

De politie is door de eeuwen heen duidelijk geëvolueerd: zij is onderverdeeld in gespecialiseerde korpsen (verkeers-, stads-, grens-, militaire en internationale politie) en haar instrumenten zijn verfijnd (afluisteren, opsporen, elektronisch toezicht). Maar de ondoorzichtigheid en onhervormbaarheid van de politie zijn altijd hetzelfde gebleven. De hierboven genoemde staten hebben nooit een zinvolle politiehervorming op de agenda gezet. Geen van hun regeringen heeft ooit aangedrongen op een alternatief – want waarom zou een regime willen knoeien met zijn meest effectieve disciplineringsmechanisme? Evenmin hebben opstanden, rellen en agitaties veranderingen teweeg kunnen brengen. Het lijkt er daarentegen op dat de volkswoede een stabiliserende factor is, een veiligheidsklep voor de sociale snelkookpan. Uiteindelijk consolideert het het beeld dat de machtigen van de bevolking hebben. In de Historiën van Herodotus, geschreven in de vijfde eeuw voor Christus, stelt de Perzische edelman Megabyzus:

Er is niets zo zonder begrip, niets zo vol willekeur als het onhandelbare gepeupel. Het zou dwaasheid zijn als mensen, terwijl ze proberen te ontsnappen aan de willekeur van een tiran, zich overgeven aan de willekeur van een onbeschofte, ongebreidelde menigte. De tiran weet in al zijn daden tenminste waar hij mee bezig is, maar een menigte is volledig verstoken van kennis; want hoe zou er enige kennis kunnen zijn in gepeupel, onopgevoed en zonder natuurlijk besef van wat juist en gepast is? Het stort zich wild in staatszaken, met de woede van een stroom die in de winter opzwelt, en brengt alles in de war.

Vanuit het oogpunt van het regime zijn rellen misschien wel welkom, want zij garanderen renormalisatie, zij zorgen ervoor dat sociale ‘bantoestans’ als zodanig blijven bestaan en ze doen de onvrede afnemen die anders gevaarlijk zou kunnen worden. Om deze stabiliserende functie te kunnen vervullen, moeten ze natuurlijk naar buiten toe veroordeeld worden: vandalisme moet aan de kaak gesteld worden, geweld moet verontwaardiging oproepen, plundering moet afkeer opwekken. Dergelijke reacties rechtvaardigen de meedogenloosheid van de repressie, die het enige middel wordt om het tij van de barbarij te keren. Het is onder deze omstandigheden dat rellen dienen om de sociale hiërarchie te verankeren.
We kunnen niet anders dan terugdenken aan de volksopstanden die het ancien régime regelmatig deden wankelen en die genadeloos werden onderdrukt: de Grande Jacquerie van 1358 (die aanleiding gaf tot de gemeenschappelijke naam voor alle latere boerenopstanden), de Tuchin Opstand in Languedoc (1363-’84), de Ciompi Opstand in Florence (1378), de Opstand van Wat Tyler (1381), de Boerenoorlog in Duitsland (1524-’26), het Carnaval in Romans (1580) en Masianello’s Opstand in Napels (1647). De historicus Samuel Cohn heeft ruim tweehonderd van deze gevallen geteld in Frankrijk, Vlaanderen en Italië van 1245 tot 1424. Maar het was de grote historicus Marc Bloch die opmerkte hoe het feodale systeem deze opstanden nodig had om zichzelf in stand te kunnen houden:

Een sociaal systeem wordt niet alleen gekenmerkt door zijn interne structuur, maar ook door de reacties die het uitlokt: een systeem dat gebaseerd is op geboden kan, op bepaalde momenten, wederzijdse verplichtingen van hulp inhouden die eerlijk worden uitgevoerd, maar het kan ook leiden tot meedogenloze uitbarstingen van vijandigheid. In de ogen van de historicus, die slechts de relaties tussen verschijnselen moet opmerken en verklaren, lijkt de agrarische opstand net zo onlosmakelijk verbonden met het seigneuriale regime als bijvoorbeeld de staking met de grote kapitalistische onderneming.

Blochs reflectie brengt ons tot de volgende vraag: als de jacquerie onlosmakelijk verbonden is met het feodalisme, en de staking met het fordistische kapitalisme, met welk gebodssysteem komt het tumult van de NEET’s dan overeen? Er is maar één antwoord: een systeem – het neoliberalisme – waarin het plebs opnieuw is samengesteld. Wie zijn dan deze nieuwe plebejers? Het zijn de NEET’s van de Amerikaanse hoogbouwprojecten en de wijken in het zuiden van Teheran, de subproletariërs van de zones sensibles. Zij zijn de klasse die veel van de huidige zogenaamde ‘progressieven’ minachten, vrezen of in het beste geval negeren.


Uit het Italiaans vertaald door Francesco Anselmetti

Vertaling: Menno Grootveld

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *