Oorspronkelijke tekst (Engels): Guardian, 13 mei 2021

door Yair Wallach
Yair Wallach is universitair hoofddocent Israëlische studies en hoofd van het Centrum voor Joodse Studies aan SOAS, Universiteit van Londen
De drang van Israëlisch rechts om de Tempelberg in te nemen dreigt tweeduizend jaar jodendom op zijn kop te zetten
Maandag 10 mei begon op de sociale media een apocalyptische video uit Jeruzalem te circuleren. Op de achtergrond was een grote brand te zien die woedde op de plaats die moslims al-Aqsa of al-Haram al-Sharif noemen, en joden de Tempelberg. Een boom stond in lichterlaaie naast de al-Aqsa moskee (sommigen geven de verdovingsgranaten van de Israëlische politie de schuld, anderen Palestijnen die vuurwerk afschoten, misschien gericht op joodse gelovigen). Daaronder was het grote plein bij de Westelijke Muur (de Klaagmuur) volgestroomd met jonge joodse Israëliʼs, zich identificerend met religieus zionistisch rechts, die de ʻDag van Jeruzalemʼ vierden (ter herdenking van de bezetting van Oost-Jeruzalem in 1967). Zij juichten bij het zien van het vuur en zongen een wraakhymne die populair is in extreem-rechtse kringen. De tekst bestaat uit de woorden van Samson, vlak voordat hij de pilaren van de Tempel in Gaza neerhaalde: ʻO God, dat ik met één klap wraak mag nemen op de Filistijnen voor mijn twee ogen!ʼ De Israëlische tieners, zichtbaar uitzinnig, sprongen op en neer en riepen: ʻMoge hun naam worden uitgewist!ʼ
Dit is niet de eerste keer dat de heilige plaatsen het toneel zijn van een grote gewelddadige escalatie in het conflict, en het is daarom verleidelijk deze wraakzuchtige razernij te interpreteren als slechts de laatste uitbarsting van een atavistische devotie voor oude stenen, die gedoemd is uit de hand te lopen. Maar dat is een misleidend verhaal: de politieke betekenis van deze plaatsen – en hun eigenlijke betekenis – is in de afgelopen eeuw drastisch veranderd, vooral voor Joodse Israëliʼs.
Het jodendom, zoals dat zich in de oudheid en de middeleeuwen heeft ontwikkeld, is een religie die gevormd is door de afwezigheid van de Tempel – die door de Romeinen in 70 na Chr. werd verwoest. En hoewel joodse gebeden spreken over het verlangen naar een herstel van de Tempel, zijn de bijbelse praktijken die met de Tempel worden geassocieerd (zoals het offeren van dieren) tegenstrijdig met de praxis en de geest van het jodendom. De Westelijke Muur (een deel van de steunmuur van de Tempel van Herodes) is een heilig overblijfsel – een symbool van de vernietiging die het jodendom heeft gevormd. De huidige plek wordt sinds de zestiende eeuw door joden vereerd. In de negentiende eeuw was het de belangrijkste joodse plaats voor bedevaart en aanbidding, maar voor de zionistische beweging vormde het een ideologische puzzel.
De moderne joodse nationale beweging, die opriep tot een terugkeer naar Zion, wilde de muur heroveren. Vanaf het begin van de twintigste eeuw hebben zionistische leiders opgeroepen de muur ʻterug te winnenʼ door de huizen in de omgeving op te kopen en een plein aan te leggen voor de gelovigen. Zij wilden er een monument van nationale wederopstanding van maken. Maar de muur zelf, als overblijfsel van het verwoeste tempelcomplex, was een symbool van verwoesting, en niets kon dat feit veranderen. Voor het jodendom was de muur een voortdurende herinnering aan de ballingschap – een ballingschap die door de moderne zionistische belofte om ʻde joodse diaspora bijeen te brengenʼ niet ongedaan gemaakt kon worden. Deze eenvoudige en onoverkomelijke tegenstrijdigheid is de zionistische betrokkenheid bij de muur altijd blijven achtervolgen.
Deze tweeslachtigheid was merkbaar in vroege zionistische attitudes. De muur was grotendeels afwezig in de vroege zionistische iconografie, en verscheen (als hij al verscheen) als een metafoor voor vernietiging, in tegenstelling tot de symbolen van de zionistische wederopstanding, zoals de landbouwkolonies. De door de Labourpartij gedomineerde zionistische beweging probeerde de joodse religieuze symbolen in te zetten ten gunste van het seculiere nationalisme, maar was sterk gekant tegen ideeën over de herbouw van de Tempel. Zozeer zelfs dat, zoals de historicus Hillel Cohen onthulde, de zionistische Hagana-militie in 1931 een jood vermoordde die van plan was de islamitische plaatsen van de Haram op te blazen.
Na de Israëlische bezetting van Oost-Jeruzalem in 1967 hadden Israëlische functionarissen de directe controle over de heilige plaatsen. Zij beloofden de status quo te zullen handhaven op de Haram, die onder effectieve Palestijnse islamitische controle bleef. Wat de Westelijke Muur betreft, werd de wens om van deze plaats een nationaal joods monument te maken, eindelijk verwezenlijkt. Binnen enkele dagen werd het Mughrabi-district, een middeleeuwse wijk die naast de muur lag, volledig ontvolkt en met de grond gelijk gemaakt, om plaats te maken voor een enorm plein. Van een verborgen muur, alleen van dichtbij te zien, werd de Klaagmuur een monumentaal podium, dat niet alleen voor gebed maar ook voor staats- en militaire plechtigheden werd gebruikt.
Maar deze transformatie heeft de fundamentele tegenstrijdigheden die in de muur besloten liggen niet opgelost, en ze feitelijk alleen maar geaccentueerd. Veel meer dan voorheen is de positie van de muur als scherpe grens tussen joden (beneden) en moslims (boven), tussen ruïne (de muur) en verlossing (de onbereikbare Tempelberg), zichtbaar geworden. De muur blijft een gedenkteken van vernietiging, een plaats van afwezigheid, terwijl de islamitische plaatsen daar bovenuit rijzen.
Na 1967 verloor de seculiere Labourbeweging haar rol als zionistische voorhoede. Religieuze kolonisten eisten de taal van het zionisme op, terwijl zij voorop gingen in de kolonisatie van de bezette gebieden. Het seculier-zionistische project van ʻnormaliseringʼ – van de joden een territoriale natie maken ʻzoals iedere andereʼ – werd van binnenuit overgenomen door degenen die de kolonisatiemissie voortzetten, maar de bijbelse belofte van het land letterlijk interpreteerden als het manifeste lot van de natie. In deze context kregen de heilige plaatsen – die nu onder Israëlische controle stonden – een nieuwe betekenis, en vormden ze een nieuwe grens. Sommige religieuze zionisten waren niet langer tevreden met de Westelijke Muur, aangezien de Tempelberg binnen bereik lag.
In de jaren tachtig ondernamen joodse militante groeperingen twee pogingen om de islamitische heilige plaatsen op de Haram op te blazen. Sindsdien is de Tempelberg-beweging, die Israël oproept de joodse controle over de Haram op te eisen, uitgegroeid van een kleine randgroepering tot een beweging met brede politieke steun. Het Tempelinstituut in de Oude Stad, dat gedeeltelijk door de Israëlische regering wordt gefinancierd, produceert rituele voorwerpen voor de Tempel, in afwachting van de herbouw ervan, terwijl jaarlijks tijdens Pesach voorstellingen van gesimuleerde rituele offers door priesters in witte gewaden worden gehouden, in de onmiddellijke nabijheid van de Haram al-Sharif. Dergelijke praktijken vertegenwoordigen niet minder dan een heruitvinding van het jodendom – gezien het feit dat het gedurende tweeduizend jaar gevormd is door de verwoesting van de Tempel. Deze activiteiten blijven voorlopig nog kleinschalig; populairder zijn de veelvuldige groepsbezoeken van religieuze joden aan de berg, ondanks Palestijnse protesten. Orthodoxe rabbijnen hebben lange tijd bezoeken aan het complex verboden vanwege de heiligheid ervan. Maar steeds meer rabbijnse autoriteiten hebben dat verbod opgeheven, en deze bezoeken hebben een rituele betekenis gekregen, ook al blijft het joodse gebed er formeel verboden, in overeenstemming met de status quo.
In de afgelopen jaren is het joodse suprematisme opgekomen als een hegemoniale ideologie die de Israëlische controle over het hele land legitimeert, van de rivier de Jordaan tot aan de Middellandse Zee. Voor Israëlisch radicaal rechts is het onvermogen of de onwil van Israël om volledige controle over de Haram te verwerven een symptoom van ʻzwakke soevereiniteit.ʼ Deze frustratie accentueert de theologische ontoereikendheid van de Muur – als de plaats van permanente verwoesting en afwezigheid – en richt de aandacht op de Tempelberg.
De aanhoudende Palestijnse aanwezigheid in de al-Aqsa Moskee lijkt daarom het laatste significante obstakel voor Israëlische overheersing – de plaats heeft een enorme mobiliserende kracht onder gewone Palestijnen die hem in tijden als deze met duizenden tegelijk komen verdedigen, en het is geen verrassing dat Hamas zich met de verdediging ervan wilde associëren door het afvuren van raketten vanuit Gaza.
De Palestijnen behouden de controle over de heiligste plaats van het land voor moslims en joden, niet door middel van militair geweld of diplomatieke onderhandelingen, maar eenvoudigweg door er te blijven, met het morele gezag dat dat met zich meebrengt.
De Haram al-Sharif vormt dus een symbolische uitdaging voor de joods-Israëlische hegemonie die veel belangrijker is dan de verzwakte Palestijnse Autoriteit of de raketten van Hamas. Dit verklaart wellicht het geweld van de Israëlische politie bij de bestorming van de moskee, en het grote aantal gewonden onder de islamitische gelovigen deze week – net zoals het de menigte jonge Israëliʼs verklaart die genocidale wraakliederen zingt terwijl het vuur brandt op de Haram al-Sharif. Maar wat grotendeels onopgemerkt is gebleven, is de mate waarin deze gebeurtenissen een signaal zijn van de opkomst van een versie van het jodendom die een fetisj van rots en aarde vereert – en een verlossingsfantasie nastreeft via de fysieke overname van de plek waar ooit de Tempel stond. Voorlopig is zoʼn apocalyptisch scenario nog onwaarschijnlijk. Maar de gebeurtenissen van deze week – waarbij het land wordt overspoeld door een ongekende golf van geweld door burgerwachten, die dreigt uit te lopen op een burgeroorlog – laten zien hoe gevaarlijk deze trend nu al is geworden.
Vertaling: Menno Grootveld