Oorspronkelijke tekst (Engels): Verso, 18 november 2021

door Adam Tooze
Adam Tooze is hoogleraar geschiedenis aan de Columbia Universiteit
Adam Tooze over Andreas Malms post-pandemische klimaatpolitiek
De koolstofklok tikt door. Regeringen en officiële instanties verzekeren ons dat alles goed zal komen en dat zij de risicoʼs onder controle kunnen houden. Sommigen houden vol dat de technologie ons zal redden. We hebben al eerder het onmogelijke bereikt, dat zal ons opnieuw lukken. Maar waarom zouden we hen geloven? De vooruitgang op weg naar een koolstofarme economie is beperkt gebleven. De belangen van de fossielebrandstoffenindustrie zijn nog steeds verweven met mondiale machtsnetwerken die rechtstreeks stammen uit het tijdperk van het imperialisme. Hun politieke voorvechters mogen dan cynische horken zijn, de publieke steun voor de status quo op het gebied van fossiele brandstoffen is maar al te reëel. De koolstofcoalitie lijkt van doodsdrang doordrongen, het advies van deskundigen negerend. Centristische liberalen uiten luidkeels hun verontwaardiging, maar deinzen terug als het erop aankomt. Er zijn periodieke golven van protest. Kinderen boycotten school. Er zijn eisen voor een nieuw sociaal contract en een rechtvaardige transitie. Een minderheid, nu nog klein, roept op tot rebellie.
Met slechts kleine aanpassingen zou dit het portret kunnen zijn van een natie die afglijdt naar een nederlaag in een grote oorlog: meedogenloze tijdsdruk; beperkte middelen die snel uitgeput raken; overmoedige technocraten; beloften van wonderwapens; pro- en anti-oorlogsfacties die met elkaar overhoop liggen; wanhopige jongeren die roepen om een einde te maken aan de waanzin. Oorlog blijft een cruciale manier om na te denken over collectief gevaar en over de mogelijkheden om dat gevaar het hoofd te bieden; in de klimaatpolitiek is de retoriek van oorlog en mobilisatie in oorlogstijd gemeengoed. Amerikaanse voorstanders van de Green New Deal riepen op tot een reprise van de duizelingwekkende industriële productie die tijdens de Tweede Wereldoorlog werd bereikt. In het Verenigd Koninkrijk blijven de herinneringen aan de naoorlogse verzorgingsstaat voortleven. Er wordt gesproken over het Marshallplan.
Maar is dit allemaal niet een beetje té makkelijk? Een ‘goede oorlog,’ uitgevochten door democratieën, eindigend in een spectaculaire overwinning, en vervolgens het begin van een gouden tijdperk van economische groei en de komst van de verzorgingsstaat. De recente golf van publicaties – drie boeken in een jaar tijd – van historicus en klimaatactivist Andreas Malm kan worden beschouwd als een aanhoudende uitdaging aan deze zelfgenoegzame historische framing van onze huidige toestand. De historische analogie die hij het liefst trekt is die met de Eerste Wereldoorlog en de nasleep daarvan, een wereld die werd bepaald door de onrust van revoluties en het geweld van het fascisme – het begin, niet het einde van een tijdperk van crisis.
Wie de Tweede Wereldoorlog en het ontstaan van de moderne interventionistische verzorgingsstaat voor ogen heeft, oriënteert zich op denkers als Maynard Keynes, met zijn belofte dat ‘alles wat we feitelijk kunnen doen, we ons ook kunnen veroorloven.’ De Eerste Wereldoorlog en de jaren erna roepen een andere cast van personages op. Malms eigen politieke achtergrond ligt in het trotskisme, en hij betoont zich nu een ecologisch leninist. Zijn co-auteurs van White Skin, Black Fuel noemen zichzelf het Zetkin Collective, naar de Duitse communiste en feministe Clara Zetkin, op wier interpretatie van het fascisme zij zich baseren en wier as in 1933 naast de muur van het Kremlin werd bijgezet.
Sommigen zullen Malm ervan betichten ‘revolutietje’ te willen spelen terwijl de planeet in brand staat. Maar zijn standpunt is er eigenlijk een van tragisch realisme. Zoals hij en zijn collega’s in White Skin, Black Fuel betogen, is het bepalende feit van de klimaatverandering dat het ‘een revolutionair probleem zonder revolutionair subject’ is. De milieubeweging mag zich dan hebben aangesloten bij het activisme voor sociale rechtvaardigheid, zij is er niet in geslaagd ‘het kapitalisme uit te dagen met iets wat ook maar in de buurt komt van de kracht die ooit werd getoond door de Derde Internationale of de nationale bevrijdingsbewegingen, of zelfs de sociaal-democratische partijen van de Tweede Internationale; ze is een kreupele opvolger, ze heeft geen Vietnam-oorlog gewonnen en geen equivalent van de verzorgingsstaat opgebouwd.’
De brug tussen onze werkelijkheid en die van de revolutionairen van een eeuw geleden is het besef van een dreigend onheil. De revolutionairen van begin twintigste eeuw waren de negentiende-eeuwse belofte van onvermijdelijke vooruitgang als leeg gaan beschouwen of, zoals Walter Benjamin het zag, als catastrofaal. Geconfronteerd met een totale oorlog vonden zij dat actie essentieel was om een ramp te voorkomen. Zoals Marx en Engels in het Communistisch Manifest hadden gewaarschuwd, zou de strijd tussen de onderdrukker en de onderdrukten eindigen ‘ofwel in een revolutionaire herinrichting van de maatschappij in haar geheel, ofwel in de gemeenschappelijke ondergang van de strijdende klassen’ – ‘socialisme of barbarij,’ zoals Rosa Luxemburg het uitdrukte. Wat is onze situatie nu, een eeuw later? Hoewel de heersende klassen over een klimaatcrisis praten, zegt Malm, verraden hun daden hen:
Ze zijn niet verontrust door de geur van de brandende bomen. Ze maken zich geen zorgen bij het zien van zinkende eilanden; ze rennen niet weg voor het gebulder van naderende orkanen; hun vingers hoeven nooit de stengels van verdorde oogsten aan te raken; hun monden worden niet plakkerig en droog na een dag niets te hebben gedronken … Na de afgelopen drie decennia kan er geen twijfel over bestaan dat de heersende klassen grondwettelijk niet in staat zijn op een andere manier op de catastrofe te reageren dan door haar te bespoedigen; uit eigen beweging, op instigatie van hun innerlijke dwang, kunnen zij niets anders doen dan zich een weg naar het einde branden.
De vraag die Malm in zijn pamflet Corona, Climate, Chronic Emergency stelt, is of de pandemie iets heeft veranderd.* Voor velen ter linkerzijde was de crisis van vorig jaar verbijsterend maar, althans in eerste instantie, ook bemoedigend. Op klimaatgebied leek er geen vooruitgang mogelijk, maar in het aanzicht van de pandemie leek de staat zich te hebben losgemaakt van de belangen die hij gewoonlijk dient. ‘Covid-19 kwam als een onmiddellijke en totale verzadiging van alles,’ schrijft Malm. ‘Als een windvlaag die de getinte ramen van een wolkenkrabber wegblaast, werd de staat uitgekleed tot zijn meest naakte relatieve autonomie.’ Plotseling was de staat vrij om onafhankelijk van het grootkapitaal te handelen.
De regeringen in het Mondiale Noorden bevonden zich in de zeldzame positie om het welzijn van hun kapitalistische economieën op te offeren voor het leven van hun oudere en mogelijk ook jongere onderdanen. Men zou dit moment kunnen beschouwen als het beste wat de moderne burgerlijke democratieën te bieden hebben, waarbij het respect voor het leven het wint van het respect voor eigendom, een overwinning voor de egalitaire premisse waarop de democratie gebaseerd is.
Malm laaft zich kortstondig aan het idee dat dramatisch ingrijpen de klimaatcrisis zou kunnen oplossen, maar wijst dit daarna onmiddellijk van de hand: ‘Het contrast tussen de waakzaamheid voor het coronavirus en de zelfgenoegzaamheid over het klimaat is illusoir. Er werd al jaren gewaarschuwd voor het overspringen van ziekten van dieren op mensen, en staten hebben net zoveel gedaan om dit te voorkomen als ze hebben gedaan om de antropogene klimaatverandering te voorkomen: niets.’ Toen de crisis toesloeg, zou Malm daaraan hebben kunnen toevoegen, was het overheidsoptreden voor een groot deel gericht op het bestendigen van de bestaande eigendomsverhoudingen en de bestaande verdeling van welvaart en inkomen. De interventies waren gigantisch, maar overwegend conservatief in hun bedoelingen en effecten.
Wat voor soort overheidsapparaat zou betere resultaten kunnen opleveren? Links roept op tot een Green New Deal, of wat Daniela Gabor de ‘grote groene staat’ heeft genoemd, maar er is geen garantie dat een ambitieuzere versie van staatsinterventie verandering teweeg zal brengen. Het is nauwelijks bemoedigend dat de Green New Dealers de Tweede Wereldoorlog als hun model zien. De Keynesiaanse macro-economie mag dan tijdens de oorlog op de voorgrond zijn getreden, de overheidsmachinerie zelf werd in die tijd steeds meer in beslag genomen door zakelijke belangen. Plannen voor een interventionistisch industriebeleid en intensieve regulering werden op de lange baan geschoven. Maar waar zouden we dan wél kunnen zoeken naar alternatieve modellen van noodbestuur? Wat als, zoals Malm suggereert, het juiste model voor een klimaatactivistische staat niet de New Deal is, maar een oorlogsregime dat veel wanhopiger en soberder was? Wat als het model dat we nodig hebben dat van het oorlogscommunisme is?
Het is een gewaagd idee. De korte periode van het oorlogscommunisme tussen 1920 en 1921 is een van de meest omstreden periodes in de Russische revolutionaire geschiedenis. De meningen lopen uiteen over de vraag of het een wanhopige improvisatie was of een oprechte poging tot radicale verandering. Er bestaat echter geen verschil van mening over het feit dat dit een periode van vreselijk geweld was. Voor historici als Sheila Fitzpatrick en Ronald Suny, die in grote lijnen sympathiek staan tegenover de revolutie, is het de fase waarin het regime verhardde tot een autoritaire en, waar nodig, terroristische dictatuur. Het oorlogscommunisme is wel het allerlaatste wat je zou voorstellen als model voor economische transformatie. De economie van het voormalige tsaristische rijk was op de knieën; de samenleving was aan het deïndustrialiseren; er was een rampzalige verzuiling van de uitwisseling tussen het platteland en wat er van de steden over was. De hongersnood die daarop volgde bracht de bolsjewieken dicht bij de overgave.
Malm is zich van dit alles bewust, maar blijft onversaagd:
Laten we zeggen dat het inroepen van het oorlogscommunisme niet betekent dat we standrechtelijke executies zouden moeten invoeren, voedseldetachementen naar het platteland zouden moeten sturen of de arbeid zouden moeten militariseren, net zoals niemand die de Tweede Wereldoorlog ziet als een model voor klimaatmobilisatie nog een atoombom op Hiroshima wil laten vallen. Veel van de vermeende noodzakelijkheden die de bolsjewieken in deugden veranderden, kunnen wij makkelijk als ondeugden herkennen. Maar omgekeerd kunnen we sommige dingen die zij als hun zwakheden zagen, juist als hun sterke punten beschouwen.
Wat Malm fascineert aan het oorlogscommunisme is de scherpe correctie die het biedt op iedere overoptimistische visie op de toekomst. In Trotskiʼs eigen woorden was de positie van de revolutie in 1920 ʻin de hoogste mate tragisch.ʼ Radicale vernieuwing werd door harde noodzaak afgedwongen. De bolsjewistische zone, beperkt tot een deel van het Russische rijk, had een nijpend tekort aan voedsel, kolen en olie. Een hardvochtig vorderingssysteem maakte het mogelijk het leger te voeden, maar er was een meer innovatieve oplossing nodig om het wanhopige tekort aan steenkool aan te pakken. Afgesneden van fossiele brandstoffen, maakte Trotski gebruik van hout. De gepantserde treinen van het Rode Leger werden gestookt met boomstammen. Tegen 1921, aldus Malm, had een geïmproviseerd organisch energieregime gezegevierd over de gecombineerde fossiele-brandstof-krachten van de reactie. Malm daagt ons uit ons een beweging voor te stellen tegen het fossiele kapitalisme, waarin een groep energierevolutionairen zich losmaakt van het mondiale rijk van olie en gas, zoals de bolsjewieken tussen 1917 en 1922 deden, om een nieuwe politiek, een nieuwe economie en een nieuw energieregime te smeden. Zoals Malm opmerkt, zullen de oorlogscommunisten van vandaag tenminste zonne- en windenergie hebben.
Laten we ervan uitgaan dat Malm geen voorstel tot actie doet, maar eerder een radicaal gedachte-experiment onderneemt. Als we zijn historische analogie zouden vertalen in gewone beleidspraatjes, zou het punt vermoedelijk zijn dat iedere serieuze poging tot energietransitie, naast prijsstelling en onderhandeling, een combinatie van nationalisatie, regulering en verbod met zich mee zal brengen die niet alleen naar de letter van de wet zal worden gehandhaafd, maar met militante energie. De vraag is wat voor soort politieke formatie nodig zou zijn om dit voor elkaar te krijgen. Het oorlogscommunisme werd toegepast door een revolutionaire partij die verwikkeld was in een strijd op leven en dood. Dat is niet onze situatie, althans nóg niet.
Een meer veelbelovende route wordt gesuggereerd in White Skin, Black Fuel. Een van de organiserende verschillen van dit massieve collectieve werk is die tussen sectoren van de economie die onherleidbaar afhankelijk zijn van de winning van fossiele brandstoffen, en sectoren die fossiele energie gebruiken maar er niet existentieel mee verstrengeld zijn. Met de eerste categorie kan geen compromis worden gesloten: overleven hangt af van het sluiten van deze sectoren. De laatstgenoemden daarentegen zijn de actoren die moeten worden gerecruteerd als een Green New Deal-strategie wil slagen. De grote vraag voor iedere vermeende ʻgrote groene staatʼ is wat voor strijd de fossielebrandstofsector zal gaan voeren.
De opkomst van extreem-rechtse partijen in Europa en de presidentschappen van Donald Trump en Jair Bolsonaro hebben een golf van debatten over een heropleving van het fascisme op gang gebracht. Trump en Bolsonaro zijn tevens klimaatontkenners. Malm en zijn co-auteurs betogen in White Skin, Black Fuel dat dit geen toeval is. In de eerste plaats merken zij op dat de verdedigers van de winning van fossiele brandstoffen de afgelopen twintig jaar van tactiek zijn veranderd. In de jaren negentig was de ontkenning van de klimaatverandering een openlijke en duidelijk op eigenbelang gerichte leugen, een samenzwering tegen de wetenschap; tegenwoordig ligt de nadruk op brede bewegingen die de manier van leven op basis van fossiele brandstoffen agressief verdedigen. Zelfs met aanzienlijke financiering uit het bedrijfsleven werd het moeilijk om de grote leugen vol te houden; Exxon en BP erkennen nu het bestaan van de klimaatverandering. In reactie daarop heeft het verzet tegen het klimaatactivisme de meer indirecte mechanismen van de hegemonie overgenomen. Trump en Bolsonaro steunen steenkool, olie en gas, maar in plaats van te proberen wetenschappelijke argumenten aan te dragen, spuien ze gewoon soundbites. Om hun achterban aan te spreken, hoeven ze alleen maar vooroordelen tegen de elites op te roepen, en de galm van oude klimaatsceptische memes doet de rest.
Dat wil niet zeggen dat het klimaat expliciet de kern van hun agenda vormt; het is een uitvloeisel van hun beroep op het tegen de elites gerichte arbeidersnationalisme. White Skin, Black Fuel probeert aan te geven op welke manieren het benzineslurpende consumentisme, de verslaving aan fossiele brandstoffen, het kolonialisme en raciale machtsstructuren historisch met elkaar verweven zijn. Er is een soortgelijk verband tussen fossiele brandstoffen en historisch fascisme. De fascisten in Duitsland bevonden zich in een betere positie dan de oorlogscommunisten. Zij hadden steenkool. Maar ze moesten ook een manier bedenken om de greep van olie, de basis van de Anglo-Amerikaanse macht, te breken. Het chemische conglomeraat IG Farben bedacht een manier om olie en rubber te maken uit Midden-Europese steenkool. Niet toevallig stond een enorme fabriek voor synthetische chemicaliën in het hart van het kampcomplex Auschwitz.
De band tussen autoritarisme en fossiele brandstoffen heeft niet alleen historische en ideologische dimensies, maar werkt volgens Malm en het Zetkin Collective ook door op een dieper psychologisch niveau. In navolging van wat Herbert Marcuse in zijn interpretatie van de fascistische massapsychologie omschreef als het verlangen om aan te vallen, te splijten en te verpulveren, prees Trump de arbeiders die ʻdoor rotswanden heen breken, de diepten van de aarde ontginnen en door de oceaanbodem reiken, om ieder grammetje energie in onze huizen en handel en in ons leven te brengen.ʼ Het is niet alleen ʻDrill, baby, drillʼ waarin het verband schuilt. De cognitieve dissonantie van de liberale mainstream is een sleutelcomponent in het psychogram van een stervende fossiele brandstofbeschaving zoals die door Malm en het collectief wordt geschetst. In een echo van Clara Zetkins argument dat het fascisme de wraak van de geschiedenis is voor het uitblijven van een socialistische revolutie, zien zij de hypocrisie en inconsistentie van het mainstream klimaatbeleid als zaken die de kiezers naar uiterst rechts drijven. Zeuren over de klimaatcrisis en er tegelijkertijd niets aan doen, is op den duur onverdraaglijk. Het falen van de liberalen doet Trump eerlijk lijken. Hij mag dan de wetenschap ontkennen, hij is tenminste eerlijk tegen zichzelf.
Het is tegen de achtergrond van dit portret van samenlevingen die in een impasse verkeren dat we Malms nieuwste provocatie, How to Blow up a Pipeline, moeten lezen. Hoewel het boek een algemeen pleidooi is voor militante actie, kan het het best worden begrepen als een interventie in een specifieke conjunctuur. De Duitse beweging Ende Gelände, aan de protesten waarvan Malm deelnam, had tussen 2015 en 2018 opmerkelijk succes met het mobiliseren van directe actie tegen Duitslands bruinkoolmijnen en rook uitbrakende elektriciteitscentrales. Maar de beweging kreeg een zware tegenslag te verwerken toen de regering-Merkel een deal sloot met de kolenindustrie en de vakbonden om de uitstap uit steenkool uit te stellen tot 2038, een belachelijke termijn die zelfs niet strookt met de bescheiden toezeggingen in het kader van het klimaatverdrag van Parijs. Dit was een keerpunt voor de klimaatbeweging in Duitsland.
De militante activisten van Ende Gelände waren getraind in de directe actietechnieken van de anti-kernenergiebeweging, maar nu was het de mobilisatie van schoolkinderen, geïnspireerd door Greta Thunberg en Fridays for Future, die het voortouw nam. Een schoolstaking van 1,4 miljoen mensen – het grootste gecoördineerde jongerenprotest in de geschiedenis – vond plaats op 15 maart 2019. Dit werd op de voet gevolgd door een reeks protesten in het hele Verenigd Koninkrijk door Extinction Rebellion. In september 2019 telde de vrijdagstakingsbeweging wereldwijd vier miljoen betogers, waarvan een derde in Duitsland. Maar tot frustratie van Malm en velen in de Ende Gelände-beweging toonde Fridays for Future geen interesse in directe actie. De protesterende schoolkinderen hielden vast aan de traditie van luidruchtige straatdemonstraties. In het Verenigd Koninkrijk volgde XR, zoals Malm opmerkt, de recente mobilisaties in de VS door zich tegen gewelddadige actie te keren.
De vraag die ten grondslag ligt aan How to Blow up a Pipeline is waarom de nieuwe protestbewegingen in 2019, ondanks hun omvang en dynamiek, hebben geweigerd de technieken van fysieke obstructie en ontwrichting over te nemen die met succes door Ende Gelände zijn beproefd. Een deel van het antwoord is van morele aard. Met name de Amerikaanse beweging heeft zich een geweldloze methode eigen gemaakt. Sommigen meenden dat aanvallen op eigendommen alleen maar een pijnlijke en repressieve reactie zouden opleveren, en deze zomer werd Jessica Reznicek, die samen met Ruby Montoya een sabotagecampagne tegen de Dakota Access-pijpleiding had opgezet, inderdaad veroordeeld tot acht jaar federale gevangenisstraf. Maar, zo betoogt Malm, deze bekende tactische zorgen zijn in de huidige fase van de klimaatbeweging versterkt door een eigenaardige lezing van de geschiedenis, waarin de kracht van zelfbeheersing en geweldloosheid wordt gefetisjeerd. De nieuwe bewegingen, schrijft hij, kijken naar ʻhistorische precedenten – mensen die hopeloze tegenslagen overwonnen, groot kwaad dat plotseling tot staan werd gebracht – die de greep van apathie kunnen brekenʼ:
Als zíj konden zegevieren, zo luidt de redenering, dan kunnen wíj dat ook. Als zíj de wereld met alle middelen, behalve geweld, wisten te veranderen, dan kunnen wíj haar ook redden. Analogisme is de belangrijkste wijze van argumenteren en de belangrijkste bron van strategisch denken geworden – het meest zichtbaar in XR, de uitzonderlijke organisatie die zichzelf definieert als het resultaat van historische studie. Merk op dat het argument niet is dat geweld op dit moment slecht zou zijn – bijvoorbeeld omdat het niveau van de klassenstrijd in het mondiale Noorden zo laag is dat avonturistische acties alleen maar een boomerang-effect zouden hebben en de strijd verder zouden tegenwerken: woorden die nooit de lippen van XR zouden passeren – noch dat geweld alleen maar zinvol zou zijn onder omstandigheden van ernstige onderdrukking. In plaats daarvan stelt het analogistische strategische pacifisme dat geweld in alle omstandigheden slecht is, omdat de geschiedenis dat nu eenmaal heeft uitgewezen. Succes behoort toe aan de vreedzamen. De lijst van historische analogieën begint met de slavernij.
Maar de toe-eigening van de geschiedenis door de klimaatbeweging is, zoals Malm opmerkt, eenzijdig geweest. Hoe kun je de suffragettenbeweging serieus behandelen zonder de nadruk te leggen op haar gebruik van directe actie en sabotage? Nog grotesker is de voorstelling van de afschaffing van de slavernij, alsof die werd bereikt door het hoge moralisme van Quaker ʻNGOʼs,ʼ in plaats van door slavenopstanden of het radicale voorbeeld van militante abolitionisten.
Door directe actie uit te sluiten berooft de klimaatbeweging zichzelf volgens Malm van haar enige serieuze pressiemiddel. Wat nodig is, zo betoogt hij, is niet de langzame beïnvloeding van de publieke opinie en electorale resultaten, maar een meer omvattende ʻtheorie van veranderingʼ:
Dit is wat deze miljoenenbeweging om te beginnen zou moeten doen: het verbod afkondigen en handhaven. Beschadig en vernietig nieuwe CO2-uitstotende apparaten. Stel ze buiten werking, haal ze uit elkaar, sloop ze, verbrand ze, blaas ze op. Laat de kapitalisten die blijven investeren in het vuur weten dat hun eigendommen met de grond gelijk gemaakt zullen worden. ʻWíj zijn het investeringsrisico,ʼ luidt een slogan van Ende Gelände, maar het risico moet duidelijk groter zijn dan één of twee dagen onderbroken productie per jaar. ‘Als we geen serieuze koolstofbelasting kunnen bevechten bij een corrupt Congres, kunnen we er de facto een opleggen met onze lichamen,’ heeft Bill McKibben betoogd, maar een koolstofbelasting is zó gedateerd. Als we geen verbod kunnen bewerkstelligen, kunnen we er de facto een opleggen met onze lichamen en alle andere noodzakelijke middelen.
Malm is zich ervan bewust dat een dergelijke tactiek het risico met zich meebrengt de bevolking van zich te vervreemden; de media kunnen de zaak veroordelen en er kan massale repressie worden uitgelokt. Zoals hij zegt: ‘Klimaatstrijdbaarheid moeten worden gekoppeld aan een bredere antikapitalistische vloedgolf, net als bij eerdere veranderingen in de productiewijzen, toen fysieke aanvallen op heersende klassen slechts een klein onderdeel vormden van een de hele maatschappij omvattende reorganisatie. Hoe dat kan gebeuren? Dat kun je niet van tevoren weten. Het kan alleen worden ervaren door onderdompeling in de praktijk.’ Dit zijn de woorden van een revolutionair kaderlid dat zijn positie indekt.
Aangezien het doel van een alomvattende decarbonisatie nog ver weg is, is het niet zozeer de doelstelling als wel de manier van politiek bedrijven die van belang is. Gezien de realiteit van het onderliggende conflict moeten verdeeldheid en strijd niet worden betreurd, maar omarmd – als een essentiële leninistische les. Een antagonistische houding aannemen is niets anders dan adequaat reageren op de situatie. Zoals Malm en het collectief in White Skin, Black Fuel concluderen: ‘Hoe dan ook zou de anti-klimaatpolitiek van extreem-rechts iedere resterende illusie dat fossiele brandstoffen kunnen worden opgegeven door middel van een soepele, beredeneerde transitie, aan diggelen moeten slaan … Een transitie zal plaatsvinden door intense polarisatie en confrontatie, of helemaal niet.’ Vanuit dit gezichtspunt is het niet de vraag of liberale activisten wel of niet aan sabotage willen doen. Als we vasthouden aan onze huidige koers, komt er sowieso sabotage. Als die niet van bovenaf wordt aangestuurd, zal zij van onderaf opborrelen. De vraag is of de mainstream klimaatbeweging zich kan voorbereiden op de kwellende dilemmaʼs die komen gaan. Kan zij haar samenhang en momentum behouden in het licht van crisis, geweld, verdeeldheid en, heel waarschijnlijk, een nederlaag?
Op dit punt keren de dramaʼs van de twintigste-eeuwse Europese geschiedenis terug in Malms toekomstvisie – niet als een inspiratie voor revolutie, maar als een manier om betekenis te geven aan verzet dat uiteindelijk misschien tevergeefs zal blijken. Stel je eens voor dat we niet meer in de wereld van schoolstakingen en VN-conferenties leven. Stel je eens voor dat, na het smelten van de ijskappen en een dramatische ineenstorting van de beschaving, een groepje mensen op de noordelijke breedtegraden een nieuw bestaan aan het opbouwen is. Wat zullen zij hun kinderen over de ramp vertellen? Zullen ze zeggen dat ‘de mensheid in perfecte harmonie het einde van de wereld heeft bewerkstelligd? Dat iedereen vrijwillig in de rij ging staan voor de ovens? Of dat sommige mensen vochten als joden die wisten dat ze gedood zouden worden?’
De ‘joden’ die Malm hier oproept zijn de verzetsstrijders uit het getto van Warschau en de kampen, die heldhaftig maar tot mislukken gedoemd in opstand kwamen tegen de nazi’s. En hij neemt deze buitengewone analogie serieus: ‘Als het te laat is om verzet te plegen binnen een calculus van onmiddellijk nut, is de tijd gekomen om de fundamentele waarden van het leven te verdedigen, zelfs als dat alleen maar betekent dat je het naar de hemel uitschreeuwt.’ Hij citeert RevolutionaryYiddishland van Alain Brossat en Sylvie Klingberg: ‘Hun strijd ging om de geschiedenis, om de herinnering … Deze bevestiging van het leven door opoffering en strijd, zonder uitzicht op de overwinning, is een tragische paradox die alleen kan worden begrepen als een daad van geloof in de geschiedenis.’ ‘Beter te sterven tijdens het opblazen van een pijpleiding,’ concludeert Malm, ‘dan te verbranden nadat je niets hebt ondernomen.’ Zo keert het beeld van het opblazen van een pijpleiding terug, nu niet meer als een sabotagedaad, maar als een daad van zelfopoffering. Op dit kruispunt van een monumentaal verleden en een duistere toekomst, komen we bij een doodlopende weg.
Eerder in How to Blow up a Pipeline komt Malm met een alternatief. Stel je voor, schrijft hij, dat de massamobilisaties van de laatste protestcyclus onmogelijk te negeren worden.
De heersende klassen voelen zich zó onder druk gezet – misschien smelt hun hart zelfs een beetje bij het zien van al die kinderen met handgeschreven plakkaten – dat hun onverzettelijkheid afneemt. Er worden nieuwe politici verkozen, met name van groene partijen in Europa, die hun verkiezingsbeloften wél nakomen. De druk wordt van onderaf opgevoerd. Er worden moratoria op nieuwe infrastructuur voor fossiele brandstoffen ingesteld. Duitsland begint met de onmiddellijke stopzetting van de steenkoolproductie, Nederland met de stopzetting van de gasproductie, Noorwegen met de stopzetting van de olieproductie, en de VS met de stopzetting van alle drie; er komt wetgeving en planning voor het terugdringen van de uitstoot met ten minste 10 procent per jaar; duurzame energie en openbaar vervoer worden uitgebreid, plantaardige voeding wordt bevorderd, en er wordt een algemeen verbod op fossiele brandstoffen voorbereid.
Mocht dit gebeuren, zo stelt Malm, ‘dan moet de beweging de kans krijgen om dit scenario tot een goed einde te brengen.’
De meerderheid van de klimaatactivisten heeft zijn hoop gevestigd op deze hervormingsgezinde visie, en daar moeten we inderdaad aan vasthouden. Maar laten we ook toegeven dat hoewel deze regels nog maar enkele maanden geleden werden geschreven, ze nu al achterhaald lijken. En Malm geeft ons al snel een visie die veel dichter ligt bij hoe de wereld er vandaag de dag uitziet. Stel je voor dat ‘de kinderen van de Thunberg-generatie en de rest van ons een paar jaar na nu op een ochtend wakker worden en beseffen dat business-as-usual nog steeds doorgaat, ondanks alle stakingen, alle wetenschap, alle pleidooien, en alle miljoenen die met kleurrijke outfits en spandoeken de straat zijn opgegaan … Wat doen we dan?’
De centrist zal adviseren geduld te hebben. Alles wat we daadwerkelijk kunnen doen, kunnen we ons veroorloven, zei Keynes. Op dezelfde manier, zo voegde hij eraan toe in een radiotoespraak in het voorjaar van 1942, kunnen we ons alles veroorloven wat we kunnen doen, mits we geduldig blijven en de nodige tijd nemen. Dat is een veelzeggende kwalificatie. Zoals Malm opmerkt, is het een fundamenteel uitgangspunt van de sociaal-democratie dat zij de geschiedenis en de tijd aan haar zijde heeft. Maar te denken dat dit nog steeds het geval is, en te praten alsof we veilig onderscheid kunnen maken tussen de korte, de middellange en de lange termijn, is een van de meest verraderlijke vormen van zachte ontkenning die vandaag de dag aan het werk zijn. We mogen er niet langer aan toegeven.
Zoals Malm opmerkt, heeft het neoliberalisme herhaaldelijk manieren gevonden om over zijn eigen schaduw heen te springen teneinde een crisis aan te kunnen pakken op de schaal en in het tempo die door de situatie werden vereist. De reactie op de pandemie is precies zo’n demonstratie van flexibiliteit. Maar vertrouwen op dat soort politiek als het gaat om de klimaatverandering is het recept voor een planetaire ramp. Malm dwingt ons een cruciale vraag onder ogen te zien: wat is de sociaal-democratische politiek van de noodtoestand? Als zijn versie van ecologisch leninisme moet worden afgewezen, wat is dan onze logica van handelen in het aangezicht van een ramp? Wat zijn onze politieke opties als er alle reden is om te denken dat we nog maar heel weinig tijd hebben? Zoals Daniel Bensaïd ons in herinnering brengt, in een door Malm geciteerd essay, maakte Lenin in 1914 een aantekening in de marge van Hegels De wetenschap van de logica: ‘Breuken in de geleidelijkheid … Geleidelijkheid kan niets verklaren zonder sprongen. Sprongen! Sprongen! Sprongen!’
Vertaling: Menno Grootveld
Één reactie op “Ecologisch leninisme”
Fantastisch Menno! Waanzinnig bedankt dat je zulke significante artikelen als deze vertaald voor de NLse publiek! Blijf ze doorsturen ajb! Liefs