Oorspronkelijke tekst (Engels, betaalmuur): Financial Times, 20 augustus 2021

door Kim Stanley Robinson
Kim Stanley Robinson is science fiction-schrijver. Zijn The Ministry for the Future verschijnt volgend jaar in Nederlandse vertaling bij Starfish Books. De auteur zal in november spreken op de VN-klimaatconferentie COP26 in Glasgow.
De mensheid staat op de drempel van een ramp. Maar met creatief denken en collectieve wil hebben we misschien nog tijd om een catastrofe af te wenden.
Hoe voelt het om aan de vooravond te staan van een grote historische verandering? Het voelt als het nu. Dat klinkt natuurlijk hyperbolisch, en misschien zelfs paniekerig, maar ik denk dat het echt zo is. Niet dat een sciencefictionschrijver de toekomst beter kan zien dan wie dan ook; heel vaak juist slechter. Maar te midden van een pandemie, steeds sneller achter elkaar optredende extreme weersverschijnselen, en de opeenstapeling van gegevens en analyses uit de wetenschappelijke gemeenschap, is het een makkelijk verhaal geworden. Een paar weken geleden reden mijn vrouw en ik van oost naar west door de VS. In Wyoming stuitten we op een rookgordijn van bosbranden, zo dik dat we de bergen op een paar kilometer afstand aan weerszijden van de weg niet konden zien. Zo ging het vijftienhonderd kilometer lang. Toen kwamen we in Californië aan, net op tijd voor het laatste rapport van het Intergovernmental Panel on Climate Change van de VN, dat in minutieus detail de ware omvang van het klimaatprobleem documenteert. De mensheid staat nu niet alleen aan de vooravond van grote veranderingen, maar ook van een ramp. En omdat we die kunnen zien aankomen, even duidelijk als een zwarte storm aan de horizon, zullen onze pogingen om die ramp te vermijden en een gezonde relatie met ons enige thuis tot stand te brengen, enorme veranderingen teweegbrengen in onze gewoonten, wetten, instellingen en technologieën. Dit alles is nu zichtbaar voor ons. In tegenstelling tot de mensen die in de jaren voor de Eerste Wereldoorlog leefden, zullen wij niet door catastrofes worden overvallen. De jaren twintig van deze eeuw zullen niet vol verrassingen zitten – behalve misschien als het gaat om de snelheid en de intensiteit van de veranderingen die op ons afkomen. Met zijn sfeer van onheilspellende voorgevoelens lijkt onze tijd meer op de jaren vóór de Tweede Wereldoorlog, toen iedereen het gevoel had hulpeloos van een gladde helling af te glijden en van een klif af te storten.
Maar historische analogieën helpen ons slechts in beperkte mate om onze huidige situatie te begrijpen, aangezien we nooit eerder in staat zijn geweest onze eigen bestaansmiddelen te vernietigen. Wetenschappers hebben de naam Antropoceen bedacht om aan te geven dat dit moment in de geschiedenis ongekend is. Wij zijn met zovelen, onze technologieën zijn zó machtig en onze sociale systemen zijn zó achteloos ten aanzien van de gevolgen, dat onze schade aan de biosfeer van de aarde met verbluffende snelheid is toegenomen. Veel historici noemen de periode na de Tweede wereldoorlog de Grote Versnelling, en de schadelijke aspecten van de veranderingen die we in gang hebben gezet hebben een immense biologische en geofysische impuls gekregen. We kunnen niet gewoon onze diplomaten verzamelen en het afblazen, de vrede met de biosfeer uitroepen. Ook al hebben we dat wel gedaan, in 2015, met het verdrag van Parijs. Maar dat was een overeenkomst om een veranderingsproces op gang te brengen, dat we nu moeten naleven als het écht wat wil worden. We hebben namelijk afgesproken onze beschaving over de hele linie koolstofvrij te maken: bij de energieopwekking, het vervoer, de bouw – alles. Maar aangezien al deze activiteiten grotendeels door de verbranding van fossiele brandstoffen tot stand kwamen, is deze verandering een enorme uitdaging, vergelijkbaar met de mobilisaties in de twintigste eeuw om wereldoorlogen uit te vechten.
Of we dat soort intensieve inspanningen nu weer kunnen opbrengen, is een open vraag. Nog niet iedereen is ervan overtuigd dat zoʼn inspanning nodig is, en er zijn gevestigde belangen – niet alleen particulieren of bedrijven, maar ook veel van de machtigste landen op aarde – die er alles aan gelegen is fossiele brandstoffen te blijven verbranden. Het verdrag van Parijs zou dus kunnen eindigen als de Volkenbond, een leuk idee dat mislukte. Maar als we deze keer falen, kunnen de gevolgen nog veel erger zijn dan die van de grote oorlogen van de twintigste eeuw. Nogmaals, dit klinkt hyperbolisch, maar de feiten in de hand ondersteunen de gedachte, alarmerend als die is. We zitten in vreselijke problemen, maar niet iedereen is het daarmee eens; nooit zal iedereen het erover eens zijn, ook al komen de droogtes en de branden, de stormen en de overstromingen sneller dan ooit.
Ieder moment in de geschiedenis heeft zijn eigen ʻgevoelsstructuur,ʼ zoals de cultuurtheoreticus Raymond Williams het uitdrukte; deze verandert als er nieuwe dingen gebeuren. Als ik verhalen schrijf die zich afspelen in de komende decennia, probeer ik me die verschuiving in de gevoelsstructuur voor te stellen, maar dat is erg moeilijk omdat de huidige structuur zelfs dat soort speculaties vormgeeft. Op dit moment voelen de dingen enorm verankerd, maar ook fragiel. We kunnen niet doorgaan, maar we kunnen ook niet veranderen. Ook al zijn we één soort op één planeet, er lijkt geen kans op algemene overeenstemming of wereldwijde solidariteit. Het beste waarop kan worden gehoopt is een werkende politieke meerderheid die dagelijks opnieuw wordt samengesteld, in een poging de noodzakelijke dingen te doen voor onszelf en de generaties na ons. Het is een zware uitdaging die nooit zal verdwijnen. Het is makkelijk om te wanhopen. Toch zijn er de laatste tijd enkele dingen gebeurd die mij reden tot hoop geven. Ik schreef mijn roman The Ministry for the Future in 2019. Dat jaar heeft mijn visie zeker vertroebeld, want verschillende belangrijke ontwikkelingen – die ik in mijn roman beschreef als zich afspelend in de jaren dertig van deze eeuw – zie ik nu al stevig op gang komen. Mijn tijdlijn was volledig verkeerd; de gebeurtenissen zijn opnieuw versneld.
Een deel van die versnelling werd veroorzaakt door Covid-19. Het was een klap in het gezicht, een onmiskenbare demonstratie dat we op één planeet leven in één beschaving, die op dodelijke manieren kan worden ontwricht. En het ging niet alleen om mensen die overal aan dezelfde ziekte bezweken, maar ook om onze reacties op die schokkende realiteit. De bevoorradingsketens waarop we vertrouwen voor het leven zelf kunnen worden verstoord door hamsteren, dat wil zeggen door verlies van vertrouwen in onze systemen. In de VS ging het om toiletpapier en schoonmaakmiddelen – maar als het om voedsel was gegaan, dan was er sprake geweest van paniek, ineenstorting, hongersnood, en een oorlog van allen tegen allen. Zó fragiel is de beschaving, zózeer moeten individuen elkaar vertrouwen om te kunnen overleven. Dit is inderdaad een prisoner’sdilemma: wij zijn allemaal samen opgesloten op deze ene planeet. We doen het samen óf we zijn de klos: dat is de wet van Franklin. Een andere les van de pandemie, een les die we al eerder tot ons hadden moeten nemen, is dat de wetenschap oppermachtig is. We moeten leren er beter gebruik van te maken dan we nu doen, maar als we dat doen, zullen er veel goede dingen uit voortvloeien. Richting geven aan de wetenschap is het werk van de menswetenschappen en de kunsten, en van de politiek en het recht. We moeten als beschaving beslissen welke taken we nu het belangrijkst vinden.
Een derde les die we in 2020 hebben geleerd, betrof het medische nieuws dat de mens langdurige blootstelling aan extreem hoge combinaties van hitte en vochtigheid niet kan overleven. Dit besef, dat al enigszins bekend was maar nog niet als een existentieel probleem werd onderkend, had de optimistische commentatoren het zwijgen moeten opleggen die beweerden dat de mens zich gewoon kan aanpassen aan welk klimaat we ook maar zouden creëren. ʻGewoon aanpassen!,ʼ zeiden deze zelfverzekerde mensen. Dus wat als we een stijging van de gemiddelde mondiale temperatuur van 3 of 4 graden Celsius veroorzaken? We moeten ons gewoon aanpassen. Mensen kunnen zich immers overal aan aanpassen!
Maar nee dus. Mensen kunnen niet leven in omstandigheden boven het hitte-indexcijfer van 35 graden Celsius, een maat voor de luchttemperatuur plus vochtigheid. We zijn niet ingesteld op zulke omstandigheden en als ze zich voordoen, raken we snel oververhit en sterven we aan hyperthermie. In juli van dit jaar werd in Pakistan en de Verenigde Arabische Emiraten kortstondig dit hitte-indexcijfer van 35 graden gemeten. Als we fossiele brandstoffen blijven verbranden, zal de gemiddelde temperatuur wereldwijd blijven stijgen, en zal deze dodelijke combinatie van hitte en vochtigheid zich vaker voordoen. En niet alleen in de tropen, waar meer dan drie miljard mensen wonen; het temperatuurrecord van British Columbia overtrof deze zomer dat van Las Vegas. Het beperken van de klimaatverandering door het snel terugdringen van broeikasgassen is dus niet alleen een goed idee, maar een overlevingsnoodzaak.
Het verdrag Parijs kan dienen als een manier om deze massale inspanning te organiseren. We hebben dit nodig omdat, hoewel ons probleem mondiaal is, we leven in een systeem van natiestaten waarin de vertegenwoordigers van iedere natie belast zijn met het verdedigen van de belangen van die natie. Bij iedere waargenomen discrepantie tussen de belangen van iemands natie en die van de wereld in het algemeen, zullen sommige mensen voor hun natie kiezen. Dit schept veel problemen van het prisonerʼs dilemma-type. Als het op deugdzaam handelen aankomt, wie doet dat dan als eerste? De landen die het eerst handelen kunnen in de toekomst voordelen voor zichzelf creëren, maar veel mensen zijn te kortzichtig om dat in te zien, en dus komen er een aantal zeer moeilijke keuzes aan. Bijvoorbeeld: we kunnen nog ongeveer 900 gigaton koolstof verbranden voordat we de gemiddelde mondiale temperatuurstijging van 2°C overschrijden die ons in echt gevaarlijk gebied zal brengen. Maar we hebben al duizenden gigatonnen fossiele brandstoffen over de hele wereld gelokaliseerd. De meeste daarvan, die gewoon in de grond moeten blijven als we willen voorkomen dat de biosfeer wordt gekookt, zijn eigendom van nationale regeringen, die deze reserves beschouwen als onderdeel van hun nationale activa. Ze zijn al onderpand, en een gestage bron van inkomsten en vormen, voor heel wat van deze naties, een groot deel van hun rijkdom.
Dus hoewel bijna ieder land het verdrag van Parijs heeft ondertekend en in theorie heeft ingestemd met het principe van snelle emissiereducties, hebben landen als Saoedi-Arabië, Rusland, Canada, Brazilië, Nigeria, Australië, Mexico, China, Venezuela, Noorwegen en de VS – om nog maar te zwijgen van diverse andere landen – in het kader van het verdrag van Parijs beloften gedaan die hen vele biljoenen dollars aan gederfde inkomsten zullen kosten.
Natuurlijk zullen er in deze regeringen gekozen functionarissen en ambtenaren zijn die hun best zullen doen om nog een paar laatste biljoenen van deze bezittingen te verbranden. Zij zullen dit zien als hun patriottische en fiduciaire plicht. Dus als we geen andere regelingen treffen, zal dit staan te gebeuren.
Dit betekent dat één groot aspect van het probleem waar we voor staan, van financiële aard is. Denken over geld, en het sturen van geld, zijn de sleutel tot het succesvol doorkomen van deze crisiseeuw. We moeten manieren bedenken om onszelf te betalen om zo snel mogelijk koolstofvrij te worden, en om al het andere werk te doen dat nodig is om een duurzame beschaving tot stand te brengen. Zorgen dat de oliestaten niet failliet gaan en wanhopige dingen gaan doen zal deel moeten uitmaken van dit nieuwe arrangement, hoe lastig dat ook zal zijn. Kortingen, amortisatie, het opgeven van het uiten van beschuldigingen en het eisen van gerechtigheid, grote bezuinigingen – dit alles zal een rol gaan spelen.
En denk niet dat de markt dit allemaal zelf zal doen, want dat zal niet gebeuren. Het hele idee van heerschappij door de markt was een rampzalig voorbeeld van ʻmonocausotaxophilia,ʼ de liefde voor enkelvoudige oorzaken die alles verklaren, Ernst Pöppels grappige neologisme voor een neiging die bij ons allemaal voorkomt. Deze zwakte in ons denken, de vergeefse hoop op een betrouwbaar algoritme, of een monarch, moet ten allen tijde worden weerstaan, maar vooral bij de opbouw van een wereldeconomie. Het is niet waar dat alles goed geregeld zal zijn als we de financiën aan de markt overlaten, zoals de afgelopen veertig jaar is gebleken. De markt berekent dingen systematisch verkeerd door een onjuiste discontering van de toekomst, valse externaliteiten en vele andere roofzuchtige misrekeningen, die tot grote ongelijkheid en vernietiging van de biosfeer hebben geleid. En toch is het op dit moment de manier van de wereld, de wet van het land. Kapitaal investeert in het hoogste rendement – dat is wat de markt vereist. Maar het redden van de biosfeer levert niet het hoogste rendement op (een duidelijk bewijs van een andere misrekening van de markt), omdat voor die redding het grootste deel van onze infrastructuur moet worden vervangen, terwijl er ook een soort planetair rioleringssysteem moet worden aangelegd om het afval dat wij in de atmosfeer hebben gedumpt op te vangen en te verwijderen. Niemand beschouwt dit als een investering met een hoog rendement, want niemand wil duizenden miljarden tonnen droog ijs. Zoveel kooldioxide uit de atmosfeer halen is gewoon een kostenpost – wat het kost om te overleven –, maar het is niet het hoogste rendement. Particulier kapitaal zal er dus niet in investeren, en als we dat oordeel overeind laten, zijn we de klos.
Maar financiën is ook een technologie: het is de software van de beschaving. Het is uiterst belangrijke software, omdat het de manier is waarop wij ons eigen werk waarderen; en omdat het een menselijk systeem betreft, staat het ons vrij het te verbeteren door middel van diverse wijzigingen en aanpassingen. En nu zullen we wel moeten. Gelukkig voelen veel mensen die de centrale banken van de wereld bemannen deze noodzaak, en kijken zij naar innovaties. Hun betrokkenheid is van cruciaal belang, want geen enkele cryptocurrency zal het werk doen. Sterker nog, sommige van deze nieuwe cryptocurrencies, zoals bitcoin, verergeren het probleem alleen maar. En hoe dan ook, geen enkele cryptocurrency is feitelijk geld; het zijn net tulpen, of een andere speculatieve zeepbel. Geld is een ruilmiddel, een opslagplaats van waarde, en – van cruciaal belang – een teken van sociaal vertrouwen. En in het systeem van de natiestaat is geld datgene dat we vertrouwen, het geld dat nationaal wordt ondersteund. Hoe rijker het land, des te meer we het geld ervan vertrouwen. Dus dit ʻfiatgeldʼ is wat we nodig hebben om de existentiële noodtoestand het hoofd te kunnen bieden die de klimaatverandering representeert.
Waar dit op duidt is dat we binnenkort gaan uittesten hoeveel biljoenen dollars onze centrale banken per jaar kunnen creëren, zonder het vertrouwen van de mensen in geld aan te tasten. Dit zal een experiment zijn, een improvisatie. De kwantitatieve versoepelingen van 2008-ʼ11 en 2020-ʼ21 leverden sterke aanwijzingen op dat ieder jaar een vrij grote hoeveelheid nieuw geld kan worden gecreëerd zonder negatieve gevolgen. De nieuwe wending die aan deze bevinding kan worden toegevoegd, is het idee om nieuw gecreëerd geld allereerst te besteden aan decarbonisatie en andere biosfeervriendelijke activiteiten. Dit wordt ook wel ʻcarbon quantitative easingʼ genoemd, en is iets wat veel centrale banken inmiddeld aan het onderzoeken zijn.
Het Network for Greening the Financial System, een organisatie van 89 van de grootste centrale banken ter wereld, heeft onlangs een document gepubliceerd waarin mogelijke methodes voor deze financiële innovatie worden geschetst. Voorgesteld werd dat landen, bedrijven en individuen die koolstof aan de atmosfeer onttrekken, daarvoor rechtstreeks kunnen worden betaald. Mogelijk kunnen oliestaten worden gecompenseerd voor de fossiele brandstoffen die zij in de grond houden. Mogelijk kunnen oliemaatschappijen worden betaald om koolstof uit de lucht te zuigen en vervolgens weer in de grond te pompen; mogelijk kunnen zij ook worden betaald om water op te pompen van onder de grote gletsjers van Antarctica en Groenland, die momenteel de zee in glijden op nog maar onlangs gesmolten ondergrondse waterglijbanen.
Natuurlijk zullen wetgevende lichamen en burgers er bij hun centrale banken op moeten aandringen, en hen uiteindelijk moeten instrueren of opdragen, om deze dingen te doen. Maar het goede nieuws is dat we met deze nieuwe strategieën in de hand, zelfs in onze huidige politieke economie, die op zijn zachtst gezegd niet bijzonder geschikt is voor de taak die voor ons ligt, onszelf misschien kunnen betalen om de noodzakelijke dingen te doen, en dat we zo de dreigende massa-extinctie misschien nog kunnen ontlopen.
Dit is niet de totale oplossing; ik wil zelf niet ten prooi vallen aan monocausotaxofilie. Er zal veel meer nodig zijn dan ʻcarbon quantitative easingʼ om de komende jaren voorspoedig te laten verlopen. We zullen opnieuw woeste gronden moeten aanleggen om de biodiversiteit in stand te houden, zoals in de verschillende ʻ30×30ʼ-plannen wordt voorgesteld; we zouden kunnen beginnen met het kweken van voedsel in vaten uit micro-organismen, zodat land vrijkomt voor andere doeleinden; we zullen onze steden moeten vergroenen; we zullen een groot deel van onze infrastructuur moeten vervangen; enzovoorts. Dit alles brengt een enorme hoeveelheid werk met zich mee, dat allemaal betaald zal moeten worden.
ʻCarbon quantitative easingʼ zal niet genoeg zijn om dit allemaal te bewerkstelligen, maar in combinatie met regelgeving en belastingen die particulier kapitaal naar nuttige, op overleving gerichte projecten sluizen, zullen we het misschien nét redden. En – tussen haakjes – volledige werkgelegenheid is zeer impliciet in dit alles; er zal zó veel werk gedaan moeten worden. Kunnen we al dat noodzakelijke werk gebruiken om klimaatgelijkheid tussen naties tot stand te brengen en de groteske ongelijkheid tussen arm en rijk te verminderen? Het lijkt erop dat dit mogelijk is. Deze reeks nieuwe beleidsmaatregelen betekent een terugkeer naar een soort Keynesiaans evenwicht tussen publiek en privaat. Goed. Dat hebben we nodig. Maar deze grote verschuiving draagt natuurlijk ook bij aan ons gevoel van angst in deze tijd. Wat – een nieuwe politieke economie? Heeft zoʼn verandering zich niet voor het laatst voorgedaan in 1980, of in 1945, of tijdens de grote democratische revoluties van de achttiende eeuw? Dat is nu toch onmogelijk geworden? Is het niet makkelijker om je het einde van de wereld voor te stellen dan het einde van het kapitalisme? Nee, toch niet. De tijd is gekomen om toe te geven dat wij onze economie moeten sturen ten bate van het algemeen welzijn. Dit besef is altijd van cruciaal belang, maar vooral nu we een massale uitsterving moeten zien te voorkomen. De onzichtbare hand van de markt zal hier nooit voor kunnen zorgen; daarom moeten we het stuur nu zelf ter hand nemen.
Vertaling: Menno Grootveld
Één reactie op “Een klimaatplan voor een wereld in vlammen”
Van een sci-fi schrijver had ik meer verwacht.