Jericho Brown is een Amerikaanse dichter en schrijver, en won dit jaar de Pulitzerprijs voor poëzie.
Als je in de
Verenigde Staten woont, weet je dat alles wat je hebt verkregen is
dankzij – of ondanks – geweld. In feite staat de hele
geschiedenis die ons op school over onze natie wordt bijgebracht bol
van de moorddadige gebeurtenissen, die elkaar in zoʼn
rap tempo opvolgen dat we tegen de tijd dat we klaar zijn met
de middelbare school verdoofd genoeg zijn om te denken dat door de
staat gesanctioneerd geweld niet alleen normaal is, maar, erger nog,
moreel.
Onze naïviteit is zo diep geworteld dat sommige burgers de burgerrechtenbeweging zelfs vandaag de dag nog als geweldloos beschouwen. Maar we hebben geen respect voor die beweging als we het briljante leiderschap van Martin Luther King vereren zonder te begrijpen dat zijn werk op hetzelfde moment werd verricht als het pionierswerk van Malcolm X en de Nation of Islam, de Black Panther Party, de Deacons for Defense en vele andere basisorganisaties, die meer geïnteresseerd zijn in ʻoog om oog, tand om tandʼ dan in ʻkeer je vijand de andere wang toe.ʼ
Louter vreedzaam
protest heeft zwarte mensen in de Verenigde Staten nooit vooruitgang,
eerlijkheid of rechtvaardigheid gebracht. Sommigen zouden zelfs
zeggen dat de witte Amerikaanse kapitalistische macht de voorkeur
geeft aan vreedzaam protest, omdat militant protest meer vraagt dan
wat de macht bereid is aan de onderhandelingstafel te bieden.
Als ik meer ruimte had, zou ik enkele populaire uitspraken van Nat Turner, Harriet Tubman, John Brown en Frederick Douglass aanhalen. Ik zou iets zeggen over hoe je de geschiedenis van de Amerikaanse Indianenbeweging onmogelijk kunt bespreken zonder te praten over waar je nog meer toe bereid moet zijn als je een federaal gebouw overneemt en bezet houdt. Ik wil graag in herinnering brengen dat de eerste Gay Pride een relletje was onder leiding van zwarte transvrouwen. Maar ik moet opschieten.
Begin vorige week heeft agent Derek Chauvin in Minneapolis, Minnesota, een 46-jarige zwarte man genaamd George Floyd in bedwang gehouden en geboeid. Chauvin knielde vervolgens bijna negen minuten lang op Floyds nek. Zonder zich te verzetten pleitte Floyd voor zijn leven en riep hij om zijn moeder, in het bijzijn van voorbijgangers, die Chauvin smeekten om zijn knie van Floyds nek te halen. Ze waarschuwden hem dat Floyd op het punt stond zijn leven te verliezen, en dat gebeurde ook.
Het feit dat burgers
getuige zijn van een onrechtvaardige en onnodige moord, maar niet in
staat zijn in te grijpen, is een voorbeeld van de VS als
politiestaat. Zij kunnen niet ingrijpen – in de eerste plaats omdat
het de politie is die de moorden pleegt, in de tweede plaats omdat ze
bang zijn hun eigen leven te verliezen, en in de derde plaats omdat
uit de geschiedenis blijkt dat er geen gerechtigheid zal zijn voor de
man die ze willen redden, evenmin als voor henzelf nadat ze vermoord
zijn omdat ze probeerden het juiste te doen.
Er is voor zwarte mensen in de Verenigde Staten geen goede training voor hoe je moet omgaan met rechtshandhavers. Meegaand of ingetogen zijn is geen garantie dat de politie je niet zal vermoorden. En de voorbeelden van mensen als Freddie Gray in Baltimore bewijzen dat – zelfs als de dood na politiegeweld en nalatigheid wordt beschouwd als moord – geen enkele politieagent ooit door een lijkschouwer verantwoordelijk zal worden gesteld voor het plegen van een moord.
Na de moord op Floyd
zijn mensen in de VS en in het buitenland dagenlang de straat op
gegaan om te protesteren, en de demonstraties gaan nog steeds door.
In de Verenigde Staten werden deze mensen, omdat zovelen van hen
zwart waren, geconfronteerd met tanks en wetshandhavers in
oproeruitrusting. Maar ik wil nu niet veel meer woorden vuil maken
aan de politie, want iedereen weet dat het in tijden van protest hun
werkelijke taak is om de Amerikaanse waarde van bezit boven de waarde
van het leven te stellen. Behalve dat de politie nu over militaire
wapens beschikt, is dit sinds het begin van de 20e eeuw niet
veranderd.
Ik denk liever aan
de burgers die in het hele land betogen voor radicale verandering.
Natuurlijk zijn de meesten van hen zwart of jong – velen zijn in de
twintig. Hun hele leven hebben deze demonstranten de waarheid over
het politiegeweld gekend. Meer recentelijk hebben ze echter
coronavirus-gerelateerde sterfgevallen en ziekten van hun ouders,
grootouders en vrienden moeten doorstaan. (Floyd zelf was voor zijn
moord net van het virus hersteld.)
Ze zijn zich bewust van alle manieren waarop onze regering de verspreiding van het virus mogelijk heeft gemaakt, en ze weten dat ze hun eigen gezondheid op het spel zetten als ze samenkomen om méér te eisen dan alleen maar een hervorming als het om de politie gaat. Ze hoorden over de verbijsterende moorden op mensen als Breonna Taylor, Ahmaud Arbery en Tony McDade, nadat ze vele weken in isolement hadden gezeten. Ze leven in een land waar de werkloosheid onlangs bijna 15% bedroeg. Als ze deelgenomen hebben aan plunderingen, hadden ze wat ze gestolen hebben waarschijnlijk nodig. Ze weten dat het kapitalisme hier vóór de volksgezondheid komt. Ze denken aan de toekomst.
Dit zijn de
omstandigheden waaronder een overweldigende meerderheid van deze
jongeren vreedzaam protesteert, terwijl anderen gebouwen met stenen
hebben bekogeld, in brand hebben gestoken of met verf hebben beklad.
Als we het hebben over gewelddadig protest in de Verenigde Staten,
bedoelen we meestal dat iemand een ruit heeft ingegooid of een paar
schoenen heeft gestolen, en niet dat hij of zij iemand fysiek leed
heeft berokkend. Ik vind dit schandalig in de context van het gooien
van traangasgranaten door de politie en het afschieten van rubberen
kogels op een vreedzame menigte. En het lijkt idioot in het licht van
het feit dat Chauvin pas werd gearresteerd nadat demonstranten
een politiebureau in Minneapolis in brand hadden gestoken – vier
dagen nadat hij Floyd had vermoord.
In Philadelphia
hebben demonstranten het standbeeld van Frank Rizzo onherkenbaar
beschadigd. Het beeld van de voormalige burgemeester stond twintig
jaar lang voor het stadhuis, ondanks het feit dat hij zinnen had
uitgesproken als ʻStem
wit,ʼ en dat hij agenten
die op weg waren naar een protestdemonstratie opdroeg ʻze
bij hun zwarte lurven
te pakken.ʼ
Ambtenaren van de stad hebben het beeld uiteindelijk in de nacht
nadat het was vernield verwijderd. Geen enkele brievencampagne had
dat kunnen bewerkstelligen.
Ik wil niemand tot rellen aanzetten. Ik wil alleen maar in herinnering roepen dat het ergste van het huidige protestmoment is dat het niet zou zijn voorgevallen als George Floyd nu nog had geleefd. De geschiedenis zou duidelijk moeten maken dat wat er ook gebeurt in het huidige moment van woede over de politiestaat net zo noodzakelijk is als de slavenopstand van Nat Turner in 1831.
De rebellen en
oproerkraaiers die vandaag de dag betogen hebben iets radicaals in
gedachten. Ze zijn niet geïnteresseerd in het bereiken van een of
andere middenweg als het gaat om instellingen die alleen maar bestaan
om ons in de gaten te houden, te intimideren en te doden. We weten
dat het ooit krankzinnig leek om te zeggen: ʻSchaf
de slavernij af.ʼ En we
zijn bereid om voor gek versleten te worden als we nu zeggen: ʻSchaf
de politie af.ʼ De
scènes die we op het nieuws en via de sociale media bekijken zouden
net zo goed herhalingen van een slecht geschreven tv-programma kunnen
zijn. De politie is in iedere aflevering van dat programma
het probleem, dus de politie moet worden afgeschaft, zodat we
kunnen ophouden met kijken.
Als je het er niet mee eens bent dat de politie het probleem is, dan vind je blijkbaar dat zwarte mensen het probleem zijn. Als je, na alles wat je hebt gezien, denkt dat het probleem van het politiegeweld van de afgelopen honderd jaar zwarte mensen zijn, dan ben je een racist.
Gedemonteerde gebruiksvoorwerpen door fotograaf Reinier Gerritsen
Het is niet te herstellen, komt uit China en je hebt geen idee hoe het in elkaar zit. Reinier Gerritsen is straatfotograaf, en vindt in zijn huis een doos met allemaal apparaten. De apparatuur is helemaal niet oud maar niet te repareren. Omdat het nog steeds best stil op straat is, en mensen een beetje schrikachtig vermaakt hij zich ermee.
Gedemonteerde gebruiksvoorwerpen door fotograaf Reinier Gerritsen
Het is niet te herstellen, komt uit China en je hebt geen idee hoe het in elkaar zit. ‘Ik ben straatfotograaf, maar nu ineens huisfotograaf. Ergens in een doos lagen allemaal apparaten, mooi spul, helemaal niet oud maar niet te repareren.‘
Owen Jones is een Brits journalist, schrijver, columnist, politiek commentator en linkspolitiek activist.
Officieel is de nieuwe strategie ʻpersoonlijke verantwoordelijkheidʼ en ʻgoed, solide Brits gezond verstand,ʼ zoals onze minister-president het kleurrijk omschrijft; officieus is de operatie om het publiek de schuld in de schoenen te schuiven redelijk op stoom gekomen. Terwijl de media zich afvragen waarom de treinen en bussen in Londen propvol zitten ondanks het regeringsadvies, smeekt onze minister van vervoer, Grant Shapps, de domme oude forenzen om niet ʻterug te stromenʼ naar het openbaar vervoer.
Het kleine probleem hier is dat de regering miljoenen werknemers heeft opgedragen weer aan het werk te gaan; gezien het feit dat er nog steeds geen teleporters zijn uitgevonden, hebben ze een ander vervoermiddel nodig om de afstand tussen hun huis en hun werk te overbruggen. Als je als Londenaar meer dan 70.000 pond per jaar verdient, is dat geen probleem: ongeveer 80% heeft toegang tot een auto en de meesten kunnen thuiswerken. Helaas heeft bijna de helft van de inwoners van de hoofdstad – en ruim 70% van de mensen die minder dan 10.000 pond per jaar verdienen – geen toegang tot een auto: als je die beelden van volgepakte treinen en bussen wilt begrijpen, begin dan hier.
Het is niet verwonderlijk dat een regering die verantwoordelijk is voor het grootste dodental van Europa, zó geïnteresseerd is in het afschuiven van de schuld. Was het ʻgoed, solide Brits gezond verstandʼ om groepsimmuniteit na te streven en later dan andere Europese landen een lockdown op te leggen, ook al waren de gruwelen van Lombardije allang bekend? En was het inderdaad ʻgoed, solide Brits gezond verstandʼ om kwetsbare patiënten terug te sturen naar verzorgingstehuizen, zonder ze eerst te testen op het coronavirus, waardoor de ziekte werd verspreid in een sector waar misschien wel 22.000 mensen zijn gestorven? Of zou ʻgoed, solide Brits gezond verstandʼ kunnen verklaren hoe het personeel in de frontlinie is blootgesteld aan een gebrek aan persoonlijke beschermingsmiddelen?
Maar de strategie achter de nieuwe aanpak van de regering is duidelijk. ʻBlijf alertʼ is natuurlijk betekenisloos, behalve om de verantwoordelijkheid voor wat er straks gaat gebeuren op individuen af te kunnen wentelen. Volwassenen hebben de staat niet nodig om hun hand vast te houden, verkondigen de boodschappers van de regering: in plaats van te vertrouwen op gedetailleerde instructies en een centraal dictaat, moeten we vertrouwen op ons eigen oordeel. De implicatie is natuurlijk dat als zich straks nóg een piek in de infecties en de sterfgevallen voordoet, dit de schuld van het publiek zal zijn, omdat het niet genoeg persoonlijke verantwoordelijkheid heeft betoond.
Dit is een heropleving van de idealen van het Hoge Thatcherisme, zij het dat ze nu worden toegepast op een pandemie. In de jaren tachtig van de vorige eeuw werden sociale problemen die collectieve oplossingen vereisten – zoals werkloosheid en armoede – geherdefinieerd als individuele tekortkomingen. ʻTegenwoordig is er echt geen primaire armoede meer in dit land,ʼ verklaarde Margaret Thatcher zelf. ʻIn westerse landen hebben we alleen nog problemen die geen armoede zijn. Oké, er kan sprake zijn van armoede omdat mensen niet weten hoe ze moeten budgetteren, niet weten hoe ze hun inkomsten moeten uitgeven, maar dat is uiteindelijk het gevolg van een fundamenteel persoonlijkheidsgebrek.ʼ
Als je arm was, werd het een steeds populairdere houding om te beweren dat dat kwam omdat je dom, werkschuw en lui was. Dankzij de voormalige Tory-minister Norman Tebbit werd ʻget on your bikeʼ (ʻstap op je fietsʼ) een nationaal cliché: het was natuurlijk handiger voor de regering om net te doen alsof de massale werkloosheid werd veroorzaakt door een gebrek aan inspanning en vastberadenheid, en niet door de monetaristische economie die hele bedrijfstakken verwoestte.
Wat het dogma van de
ʻpersoonlijke
verantwoordelijkheidʼ
doet, is het uitwissen van de ongelijkheden die de samenleving
tekenen, verminken en uiteindelijk bepalen. Het wendt voor dat we
allemaal even vrij zijn, dat onze autonomie over ons leven en onze
omstandigheden dezelfde is; dat een middenklasseprofessional die
thuis werkt en toegang heeft tot een auto, dezelfde keuzes kan maken
als een schoonmaakster die geacht wordt haar werk aan de andere kant
van de stad te doen.
De naar schatting 60.000 mensen die tot nu toe bij deze nationale ramp zijn omgekomen, zijn niet van hun familie losgescheurd omdat het publiek niet zich niet verantwoordelijk heeft gedragen, en dat geldt ook voor de doden die de komende weken nog zullen vallen. Elke toename van de besmettingen zal niet te wijten zijn aan het feit dat iemand in het park op een meter afstand van zijn ouders heeft gestaan in plaats van op twee. Het zal niet de schuld zijn van mensen die hun buren hebben uitgenodigd voor een verboden kopje thee in de keuken, maar van het feit dat de schoonmakers die hun rommel mogen opruimen een hongerloon uitbetaald krijgen.
De verklaring hiervoor is eenvoudig: de regering heeft de lockdown versoepeld om mensen uit de arbeidersklasse in onevenredige mate in mogelijk onveilige omgevingen te dwingen, op verzoek van hun werkgevers die economische belangen boven het menselijk leven hebben gesteld. Een andere verzwarende factor is het opgeven van duidelijke instructies ten gunste van verwarring. Het kan goed zijn dat dit een bewuste strategie is, om te kunnen beweren dat de regering volkomen duidelijk is geweest, maar dat het publiek het team in de steek heeft gelaten door niet genoeg ʻgoed, solide Brits gezond verstandʼ te tonen. Wat er ook gebeurt, de poging om de schuld voor het meest rampzalige regeringsfalen sinds de appeasement van 1938 in de schoenen van het publiek te schuiven mag niet slagen. Dit is hún schuld: zíj hebben dit gedaan, en we mogen hen dit niet laten vergeten.
Alex Doherty is gastheer van Politics Theory Other, een podcast over allerlei politieke en theoretische zaken. Het doel is het werk van auteurs van radicaal links, dat soms als ʻacademischʼ of ʻmoeilijkʼ wordt gezien, naar een breder publiek te brengen.
Sommige mensen zeggen dat het neoliberalisme niet bestaat – dat het ʻbetekenisloosʼ is, of alleen maar een ʻscheldwoord.ʼ Maar van de financiële crisis van 2008 tot het Brexit-referendum van 2016, en van de opkomst van de alt-right tot de COVID-19-pandemie, kun je onze wereld eigenlijk niet goed begrijpen zonder in te zien hoe het neoliberalisme onze politiek en onze economie beïnvloedt.
Maar wat is het? In grote lijnen kan het neoliberalisme worden gedefinieerd als het geheel van het beleid en het overkoepelende politieke ethos dat de regeringen eind jaren zeventig in staat heeft gesteld zich af te wenden van de door de staat gestuurde economische planning, ten faveure van een economisch model dat concurrerende markten heeft uitgebreid naar alle terreinen van menselijke activiteit en de aanzet heeft gegeven tot de heerschappij van het financiële kapitaal (zoals bedacht in de City of Londen en Wall Street), door de beperkingen op de mobiliteit van dat kapitaal weg te nemen.
Belangrijk is dat het neoliberalisme niet alleen
een beleidsagenda is, maar ook een moreel kader dat individuen leert
zichzelf niet te zien als bijvoorbeeld loontrekkers, maar eerder als
risicominnende ondernemers die de financiële risicoʼs
moeten aanvaarden van hun deelname aan het hoger onderwijs, het
kredietsysteem en de gedereguleerde arbeidsmarkten.
Het neoliberalisme werd in eerste instantie als economisch programma door de regering-Thatcher in Groot-Brittannië en door de regering-Reagan in de Verenigde Staten ingevoerd, maar de principes ervan bleven ook de derde weg-politiek van New Labour en de Clinton-Democraten bepalen. Hoewel centrumlinkse politici de toepasbaarheid van de term op hun beleid afwijzen, toont een schat aan door economen, sociologen en historici geproduceerd wetenschappelijk bewijsmateriaal aan hoe derde-weg politici het neoliberale project vooruit hebben geholpen.
Hoe staat het er vandaag de dag voor met deze ideologie? Sommigen zeggen dat het neoliberale tijdperk zo goed als voorbij is. In de begindagen van de COVID-19-pandemie verklaarde Paul Mason dat de gegevenheden van de crisis inhielden dat de politieke klasse van Groot-Brittannië binnenkort volledig zou bestaan uit ʻenthousiasteʼ of ʻenigszins onwilligeʼ socialisten – de progressieve staatsinterventie stond onvermijdelijk weer op de agenda. Dergelijke beweringen moeten echter met een korreltje zout worden genomen, niet in de laatste plaats omdat soortgelijke voorspellingen de ronde deden na de financiële crisis van 2008, na het Brexit-referendum en de verkiezing van Donald Trump tot president van de Verenigde Staten. En die voorspellingen bleken er flink naast te zitten.
Zo kondigde Nobelpijswinnaar Joseph Stiglitz op het hoogtepunt van de financiële crisis aan: ʻHet neoliberalisme … is dood.ʼ Toch werd het al snel duidelijk dat dit een voorbarige conclusie was. Het is waar dat de crisis een ernstige bedreiging leek te vormen voor de aanbidding van de markten, omdat overheden gedwongen werden de financiële sector te redden. Maar wetenschappers als Philip Mirowski hebben aangetoond dat de neoliberalen al lang hadden begrepen dat hun project staatsinterventies vergt om markten te creëren en in stand te houden. In plaats van de crisisbestrijding van de overheden in 2008 te zien als een afwijzing van marktvriendelijk beleid, is het nuttiger om het te beschouwen als een extreem voorbeeld van pro-business overheidsingrijpen, dat erop gericht was om het primaat van de markt op de langere termijn te behouden.
Op het eerste gezicht leken de uitslag van het Brexit-referendum en de verkiezing van Trump een breuk met het neoliberalisme in te houden. Maar die diagnose kwam voort uit een gebrek aan inzicht in de manier waarop het neoliberalisme zich kan aanpassen aan elementen van andere ideologieën.
Hoewel de Brexiteers een hekel hebben aan de Europese Unie (een instelling waar neoliberale intellectuelen het al heel lang niet over eens zijn), blijven zij gehecht aan de kern van de neoliberale ideologie. Zo is het Australische, door de Brexiteers zo geliefde, op punten gebaseerde immigratiesysteem volkomen in overeenstemming met de visie van de neoliberalen op de mens als een verzameling van bezittingen (van grotere of kleinere waarde). De opleiding, werkervaring en connecties van de post-Brexit immigrant worden geherdefinieerd als vormen van kapitaal waarvan het al dan niet de moeite waard is om erin te investeren (door die immigranten binnen te laten), om op die manier een toekomstig rendement op deze investering voor de nationale economie veilig te stellen. Op punten gebaseerde immigratiesystemen betekenen met andere woorden geen eenvoudige verschuiving van de neoliberale, op de vrije markt gerichte orthodoxie naar een of ander rechts protectionisme.
Als noch de crises van 2008 noch die van 2016 het einde van het neoliberalisme hebben ingeluid, hoe zit het dan met COVID-19? Vandaag de dag, net als in 2008, zien politici als Rishi Sunak zich gedwongen beleid te voeren dat in tegenspraak lijkt te zijn met hun voorkeur voor de heerschappij van de markt, maar het is opnieuw de bedoeling om zo snel mogelijk terug te kunnen keren naar ʻnormaalʼ en het publiek te verlossen van hun ʻverslavingʼ aan de steun van de staat. Het gefrustreerde verlangen van de regering om de verlofregeling in te perken en haar duidelijke verzet tegen de invoering van een universeel basisinkomen wijzen op een engagement om de kern van het neoliberale welvaartsbeleid in stand te houden. Dit betekent dat men zich verzet tegen royale uitkeringen voor iedereen, die door de neoliberalen als nadelig worden beschouwd voor het bevorderen van de ondernemerszin en het disciplineren van de beroepsbevolking.
In de context van de pandemie en de klimaatcrisis is het nóg verontrustender dat de neoliberale visie op het individu als menselijk kapitaal blijft bestaan, waardoor regeringen bevolkingsgroepen van ʻlage waardeʼ als wegwerpartikel kunnen behandelen. Meer overheidsingrijpen om de inkomens te beschermen is welkom, maar kan door regeringen kunnen worden gebruikt om een soort economische triage uit te voeren, waarbij bevolkingsgroepen die het niet waard worden geacht om te worden ʻgeredʼ worden uitgesloten van overheidssteun. Zoals Michel Feher heeft aangetoond, zijn er al mildere precedenten voor dit soort hervormingen van de verzorgingsstaat uitgevoerd door de belangrijkste politieke partijen van Ierland en Portugal, die de uitkeringen voor de jongere delen van de beroepsbevolking hebben verlaagd om de emigratie te stimuleren en – in het geval van Portugal – om jonge, relatief arme Portugezen in te ruilen voor welvarender gepensioneerden uit het buitenland. In de context van de steeds groter wordende staatsschulden, waarbij migrantenpopulaties worden behandeld als ziekteverspreiders, is het niet moeilijk in te zien hoe een op uitsluiting gebaseerde neoliberale politiek, die investeringen in bepaalde bevolkingsgroepen en desinvesteringen in andere bevolkingsgroepen ondersteunt, aan kracht zou kunnen winnen.
Dit alles wil niet zeggen dat de COVID-19-crisis geen reële bedreiging vormt voor de neoliberale orthodoxie. Fysieke distantie en gedwongen quarantaine hebben de arbeidsmarkt verstoord, waardoor het machtsevenwicht tussen arbeid en kapitaal mogelijk is verschoven ten gunste van de werknemers. De toename van wilde stakingen en de opkomst van onderlinge hulpgroepen zijn zeker bemoedigend. En de verlofregeling heeft de kunstmatigheid van de beperkingen van de overheidsuitgaven tijdelijk aan het licht gebracht. Maar gezien de hardnekkigheid en het aanpassingsvermogen die de neoliberale ideologie gedurende de afgelopen tien jaar aan de dag heeft gelegd moet iedere nuchtere beoordeling van de huidige toestand rekening houden met de mogelijkheid van het voortbestaan (of de succesvolle mutatie) ervan, maar ook met haar mogelijke ondergang.
Panagiotis Sotirisis actief als universitair docent sociale en politieke filosofie aan verschillende universiteiten in Griekenland, en doet onderzoek naar marxistische filosofie, en maatschappelijke en politieke bewegingen
De
coronavirus-pandemie
noodzaakt ons de
politiek van de volksgezondheid in de breedste zin opnieuw te
doordenken. We worden door de huidige situatie opnieuw geconfronteerd
met de gespannen relatie tussen de staat, de dominante
maatschappelijke verhoudingen en de volksgezondheid. Begrippen die
misschien obscuur leken of in bepaalde academische kringen uit de
mode waren geraakt,
zoals biopolitiek of ʻhet
naakte leven,ʼ
verliezen hun papieren gedaante en worden plotseling
op een onvermijdelijke manier wezenlijke begrippen voor onze
dagelijkse ervaringen. Hetzelfde kan worden
gezegd over de
‘uitzonderingstoestand,’ een begrip waarvan de recente
populariteit te herleiden
is naar de aanvang van de War
on Terror, maar dat
nu verwijst naar de extreme en autoritaire maatregelen die ingezet
worden om de pandemie het
hoofd te bieden.
Anderzijds stellen deze begrippen ons ook voor een onopgeloste vraag,
namelijk hoe we, vanuit het perspectief van ondergeschikt gemaakte en
gemarginaliseerde maatschappelijke klassen, na kunnen
denken over de politiek
van de
volksgezondheid. In het licht van deze uitdaging ben ik van mening
dat deze concepten er gelijktijdig om vragen om geproblematiseerd en
opnieuw uitgewerkt te worden.
Naar
mijn mening biedt een
recente interventie van de filosoof Giorgio Agamben een goed
voorbeeld van een dusdanig zwaar falen in antwoord op deze uitdaging,
dat velen daardoor misschien geneigd zouden kunnen
zijn de problematiek en
het concept van biopolitiek in zijn geheel te verwerpen – specifiek
omdat de genoemde begrippen zo nauw met het werk van Agamben
verknoopt zijn. In een artikel dat hij
schreef tijdens de eerste
fase van de COVID-19-epidemie
in Italië karakteriseerde
Agamben de maatregelen die in reactie op de COVID-19-pandemie
genomen werden als een oefening in de biopolitiek van de
‘uitzonderingstoestand.’ Deze tekst heeft een belangrijk
debat op gang gebracht over hoe er nagedacht moet worden over
biopolitiek in relatie tot gebeurtenissen als pandemieën en de
daarmee verbonden maatregelen. In de tekst suggereerde Agamben dat er
met de getroffen maatregelen een ‘authentieke
uitzonderingstoestand’ opgelegd werd en dat ‘de
uitvinding van een
epidemie het ideale excuus
bood’ voor nog
ingrijpender inperkingen van fundamentele vrijheden. Het artikel
lokte een reeks reacties
uit. Jean-Luc Nancy stelde gedecideerd dat het gevaar van de epidemie
wel degelijk reëel was
en dat de notie van de uitzondering zelf regel aan het worden is, als
gevolg van de ‘onderlinge technische verbondenheid’ die in het
actuele maatschappelijke leven veelsoortig aanwezig is. In zijn
reactie op zowel Agamben als
Nancy verdedigde Roberto Esposito de relevantie van biopolitiek als
een manier om over
belangrijke hedendaagse
ontwikkelingen te kunnen nadenken,
maar opperde
hij bovendien dat de situatie in Italië ‘eerder het karakter heeft
van een ineenstorting
van het openbaar
gezag dan van een
dramatische vorm van totalitaire controle’. Anderen benadrukten de
realiteit van het gevaar dat de pandemie vertegenwoordigt,
de noodzaak om de waarschuwingen van de
experts niet al
te makkelijk af te
wimpelen en de behoefte om de notie opnieuw
te doordenken van de
verantwoordelijkheid die we voor anderen dragen.i
Ik denk dat dit debat een manier biedt om de notie van biopolitiek
als zodanig opnieuw te overwegen,
en daarom wil ik hier graag een aantal voorlopige gedachten
uiteenzetten over de mogelijkheid van
een alternatieve conceptie van biopolitiek.
De
notie van biopolitiek zoals geformuleerd door Michel Foucault vormde
een uiterst belangrijke bijdrage aan ons inzicht
in de veranderingen die
samenhangen met de overgang naar de kapitalistische moderniteit,
vooral als het gaat om
de manieren waarop macht en dwang uitgeoefend worden. Van macht als
het
beslissingsrecht
over
leven en dood waarover de soeverein beschikt, zijn
we overgegaan
naar macht als een poging om de gezondheid (en productiviteit) van
bevolkingen te garanderen.ii
Dit heeft geleid
tot een ongekende
uitbreiding van alle mogelijke vormen van staatsinterventie en dwang.
Van gedwongen vaccinaties tot rookverboden in openbare ruimtes is de
notie van biopolitiek in veel gevallen gebruikt als de sleutel tot
het doorgronden van de politieke en ideologische aspecten
van beleid ten aanzien van gezondheid.
Tegelijkertijd
heeft het ons in de gelegenheid gesteld om diverse verschijnselen te
onderzoeken die in het publieke domein veelal
onderdrukt worden, van racistische denkrichtingen die proberen om
zichzelf van een ‘wetenschappelijk’ fundament te voorzien tot
gevaarlijke benaderingen
als de
eugenetica. En inderdaad heeft Agamben het begrip op een
constructieve manier uitgewerkt, in zijn poging om moderne vormen te
onderzoeken van een ‘uitzonderingstoestand’ (state of exception),
namelijk ruimtes waar extreme vormen van dwang in praktijk worden
gebracht, met
concentratiekampen als het primaire voorbeeld.iii
Het
is dus vanzelfsprekend dat de vragen die opkomen rond de omgang met
de COVID-19-pandemie raken aan de onderwerpen die met biopolitiek
verbonden zijn. Veel commentatoren hebben geopperd dat China
effectief heeft kunnen optreden om de pandemie in te dammen of af te
remmen omdat het land een autoritaire versie van biopolitiek kon
implementeren, met inbegrip van langdurige quarantaines en het
verbieden van sociale activiteiten, en dat dit effectieve ingrijpen
mogelijk werd gemaakt door het uitgebreide arsenaal aan dwangmiddelen
en surveillancetechnieken waarover de Chinese staat beschikt.
Sommige
commentatoren stelden zelfs dat de liberale democratieën, omdat ze
dit vermogen om dwang uit te oefenenen ontberen of omdat ze meer zien
in vrijwillige individuele gedragsverandering, niet dezelfde
maatregelen kunnen treffen, wat hun mogelijkheden tot adequaat
optreden tegen de pandemie zou kunnen beperken.
Maar
ik denk dat het een simplificatie is om de situatie voor te stellen
als een dilemma tussen autoritaire biopolitiek en een liberaal
vertrouwen op personen die rationele individuele keuzes kunnen maken.
Het
simpelweg afdoen van volksgezondheidsmaatregelen
als quarantaines of ‘social distancing’ als
biopolitiek impliceert
bovendien dat je het potentiële nut van dergelijke maatregelen over
het hoofd ziet. Bij ontstentenis
van een vaccin of een effectieve anti-virale behandeling kunnen deze
maatregelen, die stammen uit het repertoire van 19e-eeuwse
handleidingen voor de volksgezondheid,
bijdragen aan het verminderen van de last, in het bijzonder voor
kwetsbare groepen.
Dit
is met name urgent als we erkennen dat zelfs in doorontwikkelde
kapitalistische economieën de infrastructuur van de volksgezondheid
aanmerkelijk is verslechterd en dat deze in werkelijkheid niet in
staat is om de piek van de pandemie te weerstaan, tenzij er concrete
maatregelen worden genomen om het uitbreidingstempo ervan in te
dammen.
Contra
Agamben zou je kunnen
zeggen dat
diens concept van het
‘naakte leven’ al met al beter geschikt is ter omschrijving van
een gepensioneerde die, vanwege overbelasting van de capaciteit van
de gezondheidszorg, op
een wachtlijst staat voor een beademingsmachine of een bed met
intensive care-voorzieningen, dan voor de poging om
ons leven praktisch aan
te passen aan de vereisten van social distancing of
quarantainemaatregelen. In het licht van
het bovenstaande zou ik
derhalve
een andersoortige terugkeer naar het
werk van Foucault willen
voorstellen. Ik denk dat we soms geneigd zijn te vergeten dat
Foucault een zeer
relationele
conceptie
van machtspraktijken hanteerde.iv
In deze zin is
het legitiem om ons af te vragen of er een democratische of zelfs een
communistische vorm van biopolitiek mogelijk is.
Om
deze vraag anders te formuleren: is het mogelijk om gebruik te maken
van collectieve praktijken die de gezondheid van een bevolking ten
goede komen, en waar grootschalige aanpassingen van het gedrag deel
van uitmaken, zonder dat er een parallelle uitbreiding hoeft plaats
te vinden van vormen van dwang en surveillance?
Foucault
zelf wijst in zijn latere werk in een dergelijke richting,
georganiseerd rond noties als waarheid, parrhesia
en zorg voor het zelf.v
In deze uiterst originele dialoog met de klassieke filosofie, met
name de Griekse en Romeinse, roept
hij een beeld op van een alternatieve politiek van bios
waarin individuele en collectieve zorg gecombineerd wordt, op basis
van een bepaald soort verplichting en moed om de waarheid te spreken,
in vormen die niet op dwang gebaseerd zijn.
Binnen
zo’n perspectief kunnen beslissingen om in tijden van een epidemie
onze verplaatsingen te beperken en onderlinge afstand te bewaren, om
niet te roken in afgesloten openbare ruimtes of om individuele en
collectieve praktijken te vermijden die de leefomgeving schaden, het
resultaat zijn van democratisch besproken collectieve besluiten die
gebaseerd zijn op de beschikbare kennis en die deel uitmaken van een
collectieve inspanning om zorg voor anderen en onszelf aan de dag te
leggen. Dit betekent dat we ons begeven van simpele discipline naar
verantwoordelijkheid, ten aanzien van anderen en vervolgens van
onszelf, en dat we overgaan van het opschorten van socialiteit naar
de bewuste omvorming daarvan. Bij een dergelijke toestand bewegen we
ons van een permanente geïndividualiseerde vrees, die in potentie
elk besef van sociale cohesie uiteen doet vallen, naar het idee van
een collectieve inspanning, gecoördineerd handelen en solidariteit
in de context van een gezamenlijk gevecht, elementen die bij
noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid van zeer groot
belang kunnen zijn voor het medisch ingrijpen.
Dit
biedt ons de mogelijkheid tot een democratische vorm van biopolitiek,
die ook gebaseerd kan zijn op de democratisering van kennis. De
toegenomen toegang tot kennis en de behoefte aan campagnes om die te
populariseren, maken collectieve besluitvormingsprocessen mogelijk
waar kennis en begrip het uitgangspunt vormen, en niet alleen de
autoriteit van deskundigen.
Biopolitiek
van onderaf
Het
gevecht tegen HIV, de bestrijding van het stigma, de poging om ervoor
te zorgen dat mensen begrijpen dat dit niet de ziekte van ‘groepen
met een hoog risicoprofiel’ is, de sociale eis van educatie over
veilige seks, het vrijmaken van middelen voor de ontwikkeling van
behandelingen en toegang tot openbare zorgstelsels – dit alles zou
niet mogelijk zijn geweest zonder de strijd die geleverd is door
bewegingen als ACT UP. Je zou kunnen zeggen dat dit inderdaad een
voorbeeld was van een biopolitiek van onderaf.
De
huidige situatie biedt sociale bewegingen veel
ruimte om een zinnige rol
te
spelen. Zij
kunnen om acute maatregelen vragen,
om ervoor
te zorgen dat
volksgezondheidsstelsels de extra belasting als gevolg van de
pandemie aankunnen.
Zij
kunnen wijzen op de behoefte aan solidariteit en collectieve
zelforganisatie tijdens een crisis als deze, in plaats van
geïndividualiseerde ʻoverlevingspaniek.ʼ
Zij
kunnen eisen dat de macht (en dwang)
van staten wordt ingezet
om middelen van de privésector over te hevelen naar plekken
waar een directe maatschappelijke behoefte bestaat. Zij
kunnen strijd voeren
voor betaald ziekteverlof en voor een einde aan maatregelen als
huisuitzettingen. Zij
kunnen hun collectieve inventiviteit inzetten voor de
grassroots-organisatie van hulp aan ouderen en andere groepen die
geen toegang hebben tot ondersteuning. Zij
kunnen bovendien op alle mogelijke manieren de notie uitdragen dat de
strijd
tegen de pandemie geleverd
wordt door werkende mensen – niet door het
kapitaal, maar door
artsen
en verplegers in slecht bezette publieke
zorginstellingen, door precaire werkers in
de cruciale aanbodketens,
en door
degenen die de basale infrastructuur draaiende houden zolang
de lock-down duurt.
En zij
kunnen concrete maatschappelijke veranderingen
eisen als een noodzakelijke vereiste om levens te redden.
(Deze tekst is een herziene en geannoteerde versie van een tekst die aanvankelijk hier gepubliceerd werd)
ii Zie
Michel Foucault, The
History of Sexuality. Vol. 1,
New York, Panteon Books, 1978, pp. 139-140. Zie ook Michel Foucault,
Society Must Be
Defended. Lectures at the Collège de France 1975-1976,
Picador, New York, 2003, pp. 243-250.
iii Giorgio
Agamben, Homo Sacer:
Sovereign Power and Bare Life,
Stanford,Stanford
University Press, 1998.
iv ‘Macht
is overal; niet omdat het alles in zijn greep heeft, maar omdat het
overal vandaan komt. En “Macht,” voorzover die permanent,
repetitief en inert is en zichzelf reproduceert, is simpelweg het
algehele effect dat opdoemt uit al deze bewegingen, de aaneenvoeging
die op elk daarvan berust en op haar beurt probeert om aan hun
beweging een halt toe te roepen. Dit moeten we ongetwijfeld op een
nominalistische manier benaderen: macht is geen
institutie en geen
structuur; evenmin is het een bepaalde kracht waarmee we uitgerust
zijn; het is de naam die in een specifieke maatschappij gegeven
wordt aan een complexe strategische situatie’ (Foucault, History
of Sexuality.Vol.
I, p. 93) –
vertaling TV.
v Michel
Foucault, The Care
of the Self. Volume 3 of the History of Sexuality,
Pantheon Books, New York 1986; Michel Foucault, Le
gouvernement de soi et des autres. Cours au Collège de France.
1982-1983, Paris,
Gallimard/Seuil, 2008; Michel Foucault, Le
courage de la vérité. Le gouvernement de soi et des autres II,
Paris EHESS/Gallimard/Seuil, 2009.
Frédéric Lordon is een Frans econoom en filosoof, en onderzoeksdirecteur aan het Centre européen de sociologie et de science politique in Parijs.
Na
de near
death experience
een full
death experience?
De door het ʻwhatever it takesʼ van Mario Draghi in 20121 op het nippertje geredde euro had in werkelijkheid alleen maar een beetje tijd gewonnen om zich te kunnen herstellen en de volgende klap te kunnen opvangen. Want het is wel zeker dat die gaat komen, in de vorm van een nieuwe gigantische financiële crisis. Financiële deregulering leidt immers altijd tot crises, met dezelfde regelmaat als die van de seizoenen, vooral omdat de fundamentele problemen van de kapitaalmarkten niet zijn opgelost. Want feitelijk zijn er geen zesendertig oplossingen om de problemen van de financiële markten op te lossen, er is er slechts één: ze moeten worden afgeschaft.
Maar er waren zulke machtige belangen mee gemoeid dat er alle naïviteit van de wereld voor nodig was om te kunnen denken dat er binnen het kader van de politieke instellingen van het neoliberalisme iets serieus tegen zou kunnen worden ondernomen. Obama schijnt een ogenblik te hebben gedacht dat hij kon onderhandelen en had, naar men zegt, de moguls van de financiële wereld in deze bewoordingen op de hoogte gebracht: ʻThe only thing between you and the pitchforks is my administration.ʼ Het feit dat Wall Street zijn campagne had gefinancierd en innig verstrengeld was met de Democraten bracht hem echter snel bij zijn positieven. De affaire eindigde met de Dodd-Frank Act: niet helemaal niets, maar ook niet heel veel, zoals de gebeurtenissen die nog zouden komen inmiddels hebben aangetoond.
Ondertussen
stond
Sarkozy in Europa in Toulon met zijn armpjes te
zwaaien
en wekte
The
Economist
de indruk bang te zijn door zich af te vragen of dit het einde van
het kapitalisme was, maar godzijdank – nee. Eind 2008, begin 2009
zagen we regeringen dingen goedkeuren die afwijken van het Europese
liberale dogma. Er werd aangekondigd dat alles anders zou zijn en dat
niets zo zou blijven als het was. Men dacht heel hard na en zou alles
doen wat nodig was.
Maar medio 2009, nadat de financiële en bancaire klap van de crisis
was opgevangen, waren we weer terug bij af: alle ontstane tekorten
kwamen
voor rekening
van
het lopende boekjaar,
verder niet. Voortaan was het parool:
herstel van de ernst, onze kinderen niet opzadelen met schulden,
noodzakelijke inspanningen (lees: bezuinigingen). Er ontstond een
patroon dat Hegel noch Marx had kunnen voorzien: de eerste keer als
klucht, de tweede keer (waar we nu in zitten) als een enorme klucht.
Van
eendenvijver naar stormachtige zee
Maar
er is een klein verschil: wat ons nu te wachten staat, is van een
omvang die de post-subprime-golf reduceert tot een aangenaam
kabbelend beekje. Nu is het moment aangebroken om te bedenken dat de
euro is verworden tot een wrak in een eendenvijver, zoals binnenkort
zal blijken. Tien jaar lang hebben de Europese instellingen nergens
aan toegegeven – en het heeft geen zin meer
om het
te hebben over een ʻonconventioneelʼ
monetair beleid, over de oprichting van het Europese stabiliteitspact
EMS,2
of over een Potemkin-bankenunie; die hebben namelijk
niets
substantieels
veranderd aan de regels van het economische beleid. Ook dat zullen we
binnenkort zien. Hier komt nog
bij dat
het humanistische alter-Europa ook alles heeft lamgelegd door
uitsluitend te willen debatteren over een andere mogelijke euro.
Natuurlijk democratisch, maar zonder zich af te vragen hoe die
transformatie van een pompoen in een gouden
koets
zich zou moeten voltrekken – ongetwijfeld is het voldoende om het
te willen,
maar dan wel
heel
sterk.
Zonder
een begin te maken met een analyse van de politieke voorwaarden, en
voorzien
van alle
zegeningen van een positieve humanistische houding, zijn we verzekerd
van een volledige immobilisatie van het debat. De beweging DiEM25 van
Yanis Varoufakis, die in 2015 na het bloedbad in Griekenland werd
opgericht,
vond het niet nodig om zich af te vragen hoe zij Duitsland aan haar
ʻdemocratische
euroʼ
kon verbinden, terwijl Duitsland er alles aan deed om zich aan iedere
vorm van democratische besluitvorming te onttrekken – en het
najagen van deze hersenschim was alleen maar goed voor het verspillen
van nog eens tien jaar. Ondertussen produceerden de
sociaaldemocratische herzieners van de Europese verdragen een serie
pamfletten zonder enige zeggingskracht.3
Zij waren druk bezig aan van alles te tornen, maar niet aan de kern
van de ordo-liberale regels die aanleiding hadden gegeven tot het
constitutionele bezuinigingsbeleid, dat de near
death experience
van 2010-2012 had veroorzaakt, en dat vroeg of laat zonder enige
twijfel opnieuw zou gaan
doen.
Alle vragen die destijds werden gesteld over de houdbaarheid van de
meest fundamentele en (logischerwijs) meest onwrikbare regels, over
de gevolgen van een schok die even groot zou zijn als de klap van de
subprime-crisis, al die vragen bleven onbeantwoord – alles wat
buiten de Europees-democratische alternatieven viel. Dit is waar de
weigering om lastige problemen te benoemen toe leidt: tot het jaar
2020, met vóór ons het Antwoord (we weten overigens niet meer of we
verrast moeten zijn door de korte tijd die het nodig had om te
arriveren).
Dus
nu
krijgen
we de full
death.
Want we zien niet in
wat
Europa zou kunnen redden van wat in
aantocht
is, omdat
Europa
tijdens
de miniatuurversie ervan
(tussen 2009 en 2015) er
al bijna
aan was
overleden. In werkelijkheid is de bom al gebarsten en zien we
dezelfde bewonderenswaardige resultaten. Er wordt gezegd dat het
ʻdeze
keer anders is,ʼ
want
het komt niet door de markten, maar door een virus. Dus door een
ʻexogene
schokʼ
– door
onverklaarbare zaken van buiten de economie, die verder perfect
zelfregulerend is. Een soort pech, bij wijze van spreken. Maar
natuurlijk is het virus volstrekt niet exogeen: het is het product
van de kapitalistische verwoesting van het milieu en heeft zijn
perfecte verspreidingskanalen gevonden in onze waanzinnig geworden
mondialisering. Essentieel is echter dat de ramp pas echt
catastrofaal
wordt in en door de motor van de financiële markten, de
fora
waar oordelen over schulden worden geveld – en waar deze oordelen
bij zwaar weer meestal de vorm van een cataclysme krijgen.
Een
muur van schulden (en hypotheses over het einde van de lockdown)
Welnu,
schulden zullen er zeker zijn, zowel private als publieke. Eerst de
private – ondanks de commentaren in de media, waarvoor blijkbaar
alleen de staatsschulden tellen. De ineenstorting van
de economie brengt bedrijven, vooral kleine, in situaties die
variëren van zeer zorgwekkend tot ronduit rampzalig. In de Verenigde
Staten is de Federal Reserve begonnen met een kolossaal
liquiditeitsplan om bedrijven te beschermen tegen faillissementen: de
banken verstrekken leningen die de centrale bank belooft te zullen
opkopen. Maar voor hoe lang? ʻTot
het herstel goed op gang is gekomen,ʼ
zegt Jerome Powell, voorzitter van de Fed. Dus ongeveer zolang als
nodig is. Hiermee geeft hij impliciet een hypothese over de duur van
de crisis. Dus: ʻeen
bepaalde tijd,ʼ waarvan
we niet precies weten hoelang die zal duren, maar waaraan desondanks
ongetwijfeld heel snel een einde zal komen. Oftewel: er zijn nu
inderdaad mensen ziek, maar als ze binnenkort genezen zijn, kunnen ze
weer aan het werk en zullen we ervoor zorgen dat ze gezond zullen
blijven. Er is dus sprake van een gewelddadige maar tijdelijke
crisis, een ʻschone
crisisʼ; de maatregelen
om deze moeilijke tijd door te komen zijn uitzonderlijk maar van
voorbijgaande aard. En dan zal alles weer normaal zijn.
Of
niet. Want het is helemaal niet zeker dat deze epidemiologische
dynamiek zo keurig verloopt als het monetaire beleid graag zou
willen. Ofwel het scenario van de ʻniet
zo schoneʼ beëindiging
van de lockdown: gedeeltelijk, selectief (bijvoorbeeld per regio),
geleidelijk, overal omkeerbaar, met nieuwe, lokale lockdowns als het
virus weer ergens opvlamt, of zelfs landelijk als zich in de herfst
een tweede coronagolf aandient, en het virus mogelijk gemuteerd is
zodat de opgebouwde immuniteit nutteloos is, enz. De ʻslechte
tijd van voorbijgaande aardʼ
is dan niet meer een moment maar bijna permanent – dat van een
verlengde schok in het aanbod (en de vraag), een enigszins bizarre
variatie op een ʻklapʼ:
een ʻpermanente klapʼ
(van wisselende intensiteit). De versoepeling van de lockdown kan
ʻmaanden of misschien
wel een jaarʼ duren,
waarschuwt een Belgische epidemioloog. Nou, nou, nou.
Als
u weet dat de INSEE (het Franse CBS) twee weken lockdown inschat op
een daling van 1,5 procent van het bbp, berekent u dan eens tot welk
verlies een lockdown zal leiden die ʻmisschien
wel een jaarʼ zal duren.
Of
toch maar niet. We gaan niets berekenen. Dat is veel te eng.
De
INSEE heeft zelf een berekening gemaakt van acht weken lockdown. En
die is al erg genoeg: een recessie van 6% (de Banque de France zegt
8%, vergeleken met de 2,2% van 2009 is dit de ergste recessie sinds
1945) en een begrotingstekort van 12% (7,5% in 2009). En dat ondanks
het feit dat deze berekening uitgaat van een ʻschone
crisisʼ en er geen
garantie is dat het goed zal gaan of dat, mochten de acht weken niet
zo goed verlopen, de productie weer normaal zal worden. Als het einde
van de lockdown niet zo ʻschoonʼ
is, of nog erger, als de lockdown voor onbepaalde tijd blijft
bestaan, wellicht ʻmaanden
en misschien wel een jaar,ʼ
dan ontstaat er uiteraard een enigszins ander beeld.
In
het ʻniet zo schoneʼ
scenario zal de overheid in de breedste zin van het woord de economie
bij elkaar proberen te houden (gedeeltelijke werkloosheid, uitstel
van verschillende betalingsverplichtingen aan de staat, ʻopen
barʼ-beleid bij de
centrale bank) gedurende de hele tijd dat het ʻslechte
momentʼ duurt, want
juist als we niet uitsluiten dat dat moment met tussenpozen minder
slecht wordt, zien we dat het … een bepaalde tijd zal gaan duren.
Misschien duurt het wel even voordat het echt weer goed is. En dan is
een bepaalde tijd, als het bijvoorbeeld een jaar wordt, veel te lang
om continu de particuliere sector te steunen.
Voorlopig
beleven de financiële markten, waaraan niets obsceens vreemd is, een
geweldige tijd dankzij de door de Fed opgeworpen
anti-faillissementsdam. Maar de dag waarop de Fed zal aankondigen dat
de deze dam tijdelijk was en zich zal terugtrekken terwijl het tij
blijft stijgen, zou de stemming gevoelig kunnen omslaan. De enorme
omvang van al het cashgeld dat is omgezet in kortlopende schulden zal
op rekening komen van de private banken, zonder dat zij kunnen
onderhandelen over de laatste fase van deze reis: de overname ervan
door de centrale bank. Dan begint het opmaken van de pijnlijke
rekeningen, het registreren van de non-performing loans en van
onbetrouwbare debiteuren. En het tellen van de banken die zullen
omvallen, tenzij laatstgenoemden al anticiperend zelf economische
subjecten gaan loskoppelen van de kredietbeademingsapparatuur en we
daaraan het bloedbad zullen kunnen afmeten.
De
ʻonveranderlijkeʼ
Europese solidariteit
We
noemen de Fed, maar het zou net zo goed de ECB kunnen zijn, die het
nog niet nodig vindt om formeel een garantieboodschap af te kondigen.
Het is trouwens niet zeker dat we daarop zullen uitkomen vóór de
middelpuntvliedende krachten uit de doos komen, in een vorm die veel
gewelddadiger is dan die van 2010-2015. De Engelse taal heeft daar
het begrip to skyrocket voor. Binnenkort zal dat de term zijn
voor alle tekorten en staatsschulden. De Engelse flipperkast kent de
term: same player shoots again. Aangezien de
eurocrisis een extra bal heeft gewonnen, kunnen we ook die gebruiken.
Net
zoals in 2010 nodigt alles in Europa weer uit tot chaos. Vergis je
niet in de uitspraken van Angela Merkel om de ʻgouden
regelʼ op te schorten,
of die van de Europese Commissie om de gebruikelijke criteria (3% en
60%) voorlopig niet al te nauw te nemen. Deze goede bedoelingen
zullen maar even duren, minder lang dan ʻzolang
als nodig is,ʼ en zullen
ongetwijfeld net zo bekrompen zijn als in 2009; dit jaar mág het
vanwege alle emoties, maar daarna zal het parool weer zo snel
mogelijk luiden: Disziplin! Van Villeroy de Galhau bij de
Banque de France tot Lagarde bij de ECB en Le Maire in Bercy: hun
oproep tot inspanningen is erop gericht om ons daar nu al op voor te
bereiden. De tweede keer zal dus komen als een enorme klucht. De
financiële nood van Italië, Spanje en misschien ook Frankrijk
belooft weer bodemloos te worden. Met daartegenover weer de
onverzettelijkheid van de Europese instellingen onder de hegemonie
van het Duitse blok.
De
vergadering van de Raad Economische en Financiële Zaken (Ecofin) van
9 april zou zijn afgesloten met een applaus voor
de eigen deelnemers – wat duidt op een mengeling van
zelfgenoegzaamheid,
die eigen is aan isolement,
en een warrig besef dat men niet te veel moet rekenen op applaus van
derden.
De redenen voor dit
applaus
waren
flinterdun.
Het is waar dat het
EMS
heeft
gezegd
bereid te zijn 500 miljard euro ter
beschikking
te stellen, maar er
is
niets losgelaten
over de essentie daarvan,
te weten
de
voorwaarden, dat wil zeggen: de vereiste
ʻaanpassingenʼ
voor
alle begunstigden van het fonds – dezelfde die tot
de
instorting van Griekenland hebben
geleid.
Same
player shoots
again,
zeiden we al,
maar deze keer inzake
een land dat 16% van het bbp
van de eurozone vertegenwoordigt4
(en niet 2%, zoals Griekenland …) en een schuld van 2.400 miljard
euro heeft (en niet 400 miljard5).
Er dan
is
er nog
niets
gezegd over Spanje (11,8%), Frankrijk (19,2%), en
andere landen
…
Intussen is het politieke landschap nog altijd even gunstig. In Italië is de publieke opinie op spectaculaire wijze gedraaid: aanvankelijk het meest pro-Europees, is het land nu ten prooi gevallen aan een gevoel van verlatenheid en walging. En dat is begrijpelijk, want de Europese blindheid is schrijnend geweest. De late verontschuldigingen van de voorzitter van de Europese Commissie, en de gemaakte bevlogenheid ervan – ʻwijstaan achterjullie,ʼ terwijl het omgekeerde werd bedoeld – hadden als enig effect dat de Italianen bevestigd werden in hun idee dat ze in de steek gelaten waren. En dit werd hen opnieuw verteld door de Ecofin-vergadering, luid applaudisserend voor zichzelf – maar dan in technischere termen: 1) we zullen jullie behandelen als Griekenland, 2) als het gaat om euro-obligaties of corona-obligaties kunnen jullie de pot op. Je moet je overigens afvragen of er reden tot klagen is met dit Europa, waarin zelfs de oplossingen die bedoeld zijn als redmiddel een venijnig kantje hebben: die euro-obligaties werden gepresenteerd als een onvoorwaardelijk instrument dat zou openstaan voor iedereen die ze nodig had. Maar natuurlijk komt ʻsolidariteitʼ nooit zonder ʻtegenprestatie.ʼ De corona-obligaties zouden hier waarschijnlijk ook niet aan zijn ontsnapt.
En
aangezien Europa met zijn inerte instellingen tot niets anders in
staat is dan tot tragische herhalingen, zien we soortgelijke
personages alweer dezelfde taferelen opvoeren. Jeroen Dijsselbloem,
de beul van de Grieken bij de Eurogroep, is opgevolgd door de al even
meedogenloze Wopke Hoekstra, de huidige minister van Financiën van
Nederland – aan hem danken we sinds eind maart de torpedering van
het project van de corona-obligaties, vergezeld van een zware
aanklacht tegen Italië, dat werd beticht van een wezenlijk
budgettair onvermogen om de situatie het hoofd te bieden, en dat
binnenkort wel eens een bezoekje van een onderzoekscommissie tegemoet
zou kunnen zien, een van die broederlijke instrumenten waarvan de EU
het geheim bewaart. En we kunnen het eeuwige antwoord al zien
aankomen, het antwoord dat in het afgelopen decennium bijna tot de
begrafenis van de euro heeft geleid en dat deze keer opnieuw zal
doen: ʻWij gaan niet
voor anderen betalen.ʼ
Ieder voor zich – dat is het solidaire Europa. Nederlanders,
Duitsers, Luxemburgers, Finnen enz.: wij betalen niet voor anderen.
Net
als in 2010: de Duitse rots
En
de Duitsers zijn daar beslist minder dan ooit toe bereid. Op het
gebied van de gezondheidszorg lijkt Duitsland het beter te doen dan
welk land dan ook, wat Frankrijk in verlegenheid brengt: voldoende
ic-capaciteit, intensief testbeleid, relatief laag aantal
sterfgevallen, snelle daling van de curve – we mogen niet vergeten
dat Frankrijk nog tot eind juni op zijn mondkapjes moet wachten …
Het einde van de Duitse lockdown is daarom al snel in zicht –
evenals de hervatting van zijn economische activiteiten. De
groeiverliezen, het begrotingstekort, de private en de publieke
schulden zullen lager zijn dan die van andere landen, omdat Duitsland
– niet zonder reden – meent beter georganiseerd te zijn. Dit is
het soort prestatie dat weinig aanleiding geeft tot geduld voor de
achterblijvers en nog minder tot financiële solidariteit. Ieder voor
zich.
Er
zullen geen euro-obligaties
komen en
ook geen
corona-obligaties.
Er zal
geen
solidariteit zijn.
Er zullen wél
kolossale
nationale staatsschulden
zijn, met
enige bereidheid van de
ECB om
ze op te kopen,
teneinde
de ontploffing van de
spreads6
voor
de meest getroffen landen te beperken, niet
zonder plafond deze keer,
want de huidige crisis kent
geen whatever
it takes,
ook al
is er
2.400 miljard euro
op weg
naar
Italië en 1.290 euro
naar
Spanje. Het whatever
lijkt dus
iets te
worden dat
we zullen
moeten
herzien. Om nog maar te zwijgen van het feit dat sommige landen in de
bestuursraad
zullen gaan denken dat de ECB een stofzuiger mag
worden
voor de slechte schulden van anderen. We zullen degenen ʻhelpenʼ
die geholpen moeten worden, maar dan
wel financieel,
dat wil zeggen via de
EMS-procedures,
binnen de grenzen van de middelen … en dan
vooral
door middel van toezicht à la
Griekenland.
Laten
we de dingen bij de naam noemen: landen ter grootte van Italië of
Spanje zien we niet zo gauw buigen voor deze behandeling, nog minder
wanneer rationele oplossingen samengaan met verbittering. Gezien de
enorme omvang van wat ons te wachten staat, zijn er slechts twee
mogelijkheden: 1) directe steun van de centrale bank aan de schatkist
– zoals Groot-Brittannië zojuist in beginsel heeft toegestaan (een
monetaire beleidsrevolutie die onopgemerkt is gebleven); 2) massale
kwijtschelding van schulden door de centrale bank, ten gunste van
zowel de private als de publieke sector. Oftewel twee dingen die
binnen de door Duitsland gedomineerde eurozone verboden zijn.
De
nog verse les van 2009 leert ons
dat de
crisis van het Europese wanbeleid twee vormen kan
aannemen.
Een politieke: de tumultueuze
uittreding van een mishandeld land dat onder druk van zijn
bevolking inziet dat de verdediging van zijn
vitale belangen niet langer verenigbaar is met het lidmaatschap van
de eurozone. En een financiële: een catastrofe op de
obligatiemarkten, als
beleggers
de hoge
staatsschulden
ʻonhoudbaarʼ
achten
en gaan beproeven
wanneer de centrale bank zal
ingrijpen
om het
groter worden
van de spreads
tegen te gaan (waardoor
sprake
zal zijn van een self-fullfilling
prophecy7),
of als
beleggers
ontwrichting beginnen
te
bespeuren
via
een X-exit,
waarbij
X staat
voor een
land dat zijn politieke breekpunt nadert, zoals Griekenland tussen
2011 en 2015 – en daarmee is al aangeven hoe
deze twee vormen perfect kunnen samengaan tot
een nog ergere combinatie.
Het
is dus weer dezelfde rots waarop de euro aan diggelen wordt geslagen,
de rots van de Duitse onverzettelijkheid bij het omgaan met de
reacties op het monetaire beleid waar het land zijn hele geschiedenis
bang voor is geweest. Laten we nogmaals zeggen dat een natie niet
verantwoordelijk kan worden gesteld voor haar collectieve spoken,
want iedereen heeft zo zijn eigen spoken. Maar ook dat het een
krankzinnig project was om een gemeenschappelijke munt te creëren
met een land dat door zulke nachtmerries wordt geteisterd.
Het
is niet zo dat Europa, en daarbinnen Duitsland, sinds 2009 geen
enkele beweging meer heeft gemaakt. Het opschorten van het
begrotingsdogma aan het begin van deze crisis toont een snelle draai
van de ECB met betrekking tot massale aankoopprogrammaʼs
(ook al moest Lagarde er twee keer over nadenken, na een
aanvankelijke weigering) en is niet niets. Maar wat zijn de
realistische op de langere termijn? Op het gebied van de
overheidsfinanciën zal de budgettaire tolerantie niet lang duren en
zal de aanpassingsdruk snel toenemen. Op het monetaire vlak zal de
kwestie van de kwijtschelding van schulden door de ECB – dat wil
zeggen: hun (zeer) grootschalige monetarisering – nog beslissender
zijn. Monetiseren – kwijtschelden. Schulden. De Duitse nachtmerrie
bij uitstek. Maar er is geen andere uitweg dan deze monetaire
strategie.
In
2012 had Duitsland op het laatste moment het ʻwhatever
it takesʼ geslikt –
en liet het Griekenland het honderdvoudige betalen. Bij iedere crisis
wordt de hele onder Duitse invloed staande structuur op zijn
rigiditeit getest. Er is een bijna miraculeuze beweging voor nodig om
die niet te laten breken. Naarmate crises heviger worden, loopt de
structuur altijd vertraging op bij de aanpassing en wordt hij op een
steeds gevoeliger punt getest, waardoor er een steeds spectaculairder
wonder nodig zal zijn. Op een dag komt de maximale belasting. Daar
zijn we nu aangeland.
Om
ervoor te zorgen dat de euro deze keer niet te gronde gaat, is er,
afgezien van ʻwonderen,ʼ
slechts één mogelijkheid: dat ook Duitsland gedwongen zal worden
akkoord te gaan met de oplossing van de kwijtschelding van schulden.
Het enige dat de euro kan redden is dat Duitsland zichzelf niet
langer in staat acht de gigantische schok op te vangen binnen het
kader van de eigen regels. En dat ook Duitsland zich straks in een
situatie zal bevinden waarin het land zal moeten schipperen tussen
het handhaven van de eigen principes en het vasthouden aan zijn
essentiële belangen – het beperken van de economische en sociale
ontwrichting. Wat Duitsland absoluut niet kan – onderhandelen over
zijn principes met anderen – kan het land misschien wel met
zichzelf doen. Dan, en alleen dan, zou de euro nog een laatste,
ultieme kans hebben.
In
werkelijkheid is de gebeurtenis die op het punt staat plaats te
vinden zo enorm dat zij ambivalent is. We zijn weer aangeland bij de
contingentie van de uitkomsten: ofwel het enorme geweld van deze
crisis zal alles stukmaken en de euro naar de vuilnisbak van de
geschiedenis verwijzen, of het Duitse dogma zal (net op tijd)
exploderen zodat de rest behouden blijft.
Ondertussen
wordt Varoufakis met een schok wakker. Hij zegt dat ʻEuropa
het niet verdient om te overlevenʼ
en kondigt in de Italiaanse pers aan dat ʻde
Europese desintegratie is begonnen.ʼ
Het is duidelijk dat hij het seculiere pad volgt – en
misschien heeft hij deze keer wel gelijk.
Over
de revolutie
In
haar Essay over de revolutie bespreekt Hannah Arendt de
merkwaardige paradox dat we de meest ʻconvulsieveʼ
politieke gebeurtenissen als zodanig benoemen. ʻAls
zodanig,ʼ dat was
in de astronomie dus het woord waarmee de onveranderlijke rotatie der
planeten werd aangeduid – het is heel merkwaardig dat het woord
waarmee we in eerste instantie de eeuwige terugkeer van hetzelfde
aanduidden nu de grote breuken in de geschiedenis benoemt. De reden
is volgens Arendt dat het woord ʻrevolutieʼ
in de 17e en 18e eeuw ook de connotatie had van een onoverwinnelijke
fataliteit – het onweerstaanbare werk van krachten elders, waarvan
het onuitwisbare gevolg alleen maar hoefde te worden vastgelegd. De
tijdsgeest van toen dacht dus aan planeten, terwijl de hedendaagse
mogelijk over meer beelden beschikt, bijvoorbeeld die van tsunamiʼs,
ontstaan door een schok duizenden kilometers verderop, maar waarvan
de frontlijn voorbestemd is om op te rukken op een manier waar niets
tegenin te brengen is – hetzelfde beeld van een noodzaak die alleen
maar werkelijkheid kan worden.
Het
lot te slim af zijn of het tij keren is normaal gesproken een zaak
van de politiek. Maar de Europese instellingen zijn zo georganiseerd
dat ze geen echte vrijheid hebben – ook al zijn er soms lokaal en
tijdelijk aanpassingen mogelijk. Zonder de minste bewegingsruimte,
zonder de herpositionering op pijnpunten waar de macht als het ware
ʻpsychischʼ
niet in staat is compromissen te sluiten, en zonder enige
flexibiliteit, zijn deze instellingen gedoemd de klap slechts te
ondergaan en de spanningen te moeten dragen zonder ze te kunnen
opvangen, in de hoop dat ze er niet onder zullen bezwijken. Maar er
zijn grenzen aan wat een rigide structuur aankan. In 2010 waren die
al bijna overschreden door een klap die destijds enorm werd geacht,
maar die niet te vergelijken is met wat ons nu te wachten staat.
We bevinden ons ver van het epicentrum van de beving en voorlopig is er niets concreets zichtbaar. Alles is nog abstract en dus gevoelig voor ontkenning of minimalisering. Maar de onderzeese aardbeving heeft al plaatsgevonden, ze verspreidt haar golf, en de frontlinie van de tsunami is al op weg. Ze nadert ons, en niets lijkt haar te kunnen tegenhouden. Revolutie.
Vertaling: Jael Kraut
1Met
deze drie woorden – whatever
it takes – heeft
Mario Draghi in 2012 de eurocrisis een halt toegeroepen: door aan te
geven dat de ECB alles wat nodig was uit
de kast zou halen om
de liquiditeit van de Europese markten te waarborgen, en de
speculaties over de
uittreding van Griekenland en het uiteenvallen van de eurozone tegen
te gaan.
2Het
Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM), een soort Europees Monetair
Fonds, is in 2012 opgericht als instrument voor financiële bijstand
en herstructurering van de staatsschulden van de lidstaten.
3Stéphanie
Hennette, Thomas Piketty, Guillaume Sacriste et Antoine Vauchez,
Pour un traité de démocratisation de l’Europe, Seuil, 2017 ;
Changer l’Europe, c’est possible !, Seuil, 2019.
4Alle cijfers zijn van 2018, bron Insee, Eurostat.
5En nog geen 300 miljard aan het begin van de Griekse crisis.
6Een spread is het verschil tussen de rentetarieven van de diverse staten en een referentierente; in de eurozone is dat de Duitse rente. Dit is een doorslaggevende variabele, want als er vragen rijzen over de houdbaarheid van een staatsschuld, zal er al snel sprake zijn van speculatie en worden de obligaties verkocht, waardoor de rente stijgt (en de spread groter wordt), met als gevolg dat de schuldenlast toeneemt en de financiële situatie van het betrokken land verder verergert.
Jos Scheren werkt samen met Spinoza, over wie hij met Wijnand Duyvendak een boek heeft gepubliceerd bij Starfish Books. De samenwerking betreft vooral de vraag hoe in tijden zoals nu de (politieke) verbeelding intact kan blijven. Het (onder meer door Spinoza ingefluisterde) antwoord : autonomie, de aanval is de beste verdediging.
Voor
Eddy PG (1934-2020)
1 Wat mij raakt is veel, al was het maar omdat ik het op hetzelfde
moment ook aanraak. In het New York van 1855 zegt Walt Whitman
daarom: I am large, I contain multitudes. Dat ik veel ben kan
mij onrustig maken. Ik kan er bang van worden of hoopvol, maar als
het meezit, wordt er iets gemaakt wat er niet nog niet is.
2 Iets wat mij raakt en wat ik weer aanraak, daar heeft Spinoza een woord voor: affect. Even schoolmeesterachtig, maar toch ook vooral praktisch: affect is niet hetzelfde als emotie. Een affect beweegt zich tussen mij en iets anders. Het is niet míjn affect, daarvoor is het te beweeglijk en te eindeloos. Hoe meer ik zelf terugtreed, des te vrijer het affect. Het loopt door me heen.
Vrijheid is overigens bij Spinoza niet allereerst de vrijheid van
meningsuiting. Geloof dat suffe praatje niet. Het is wel wat meer dan
dat. Het is de vrijheid van het affect om zich te ontwikkelen tot aan
de limiet van wat het kan. En als dat niet genoeg zegt, dan helpt
mogelijk dit: het affect wacht maximaal opmerkzaam op een gelegenheid
om zijn potentieel aan verbindingen te verwerkelijken. Nog niet
genoeg? De levende gemeenschappelijkheid die er al is, nog
intensiever te begeren: dat is het affect.
3 Nog even wat voorwerk voordat we komen waar we willen zijn. Of misschien komen we wel ergens anders uit. Hoe dan ook, je overgeven aan je affecten is geloven in de wereld – haar onzekerheid omarmen, zoals Deleuze (Spinoza parle par ma bouche) graag zegt. Ik vertrouw op/in de wereld die ik – de ʻvelen-ikʼ – maak. Op productieve wijze past deze ʻvelen-ikʼ zich aan de wereld aan. Geen ding in de wereld – ik niet, een haai niet, een rots niet – zou zich kunnen aanpassen aan wat er gebeurt, als ik – of de haai, of de rots – geen surplus, geen overvloed zou kennen. Er gebeurt niets zonder de ʻvelen-ik.ʼ
Wat gebeurt, doen wij gebeuren. Wij horen bij de wereld, omdat we
haar op elk ogenblik – echt waar, op elk ogenblik – opnieuw
creëren. Dat hoeven we niet eens te willen, dat doen we gewoon. Nou
ja, gewoon? Dat is wat wij kunnen, wat niemand ons helemaal kan
afnemen, en het is een niet gering voordeel in de huidige COVID
19-tijd: wij hoeven niet te hopen dat de wereld anders wordt. Hoop op
een andere, bij voorkeur betere wereld is niet nodig.
Wat dan ook niet nodig is, is verontwaardiging als het toch niet gaat
zoals ik had gehoopt. Want het zal nooit zo gaan zoals ik hoop.
Daarvoor is hoop te krachteloos en niet vernieuwend. Niet
vernieuwend? Nee, want vernieuwend is de maximale verwezenlijking
van mijn potentiëlen, ons surplus. Hoop, verontwaardiging,
aanklachten daarentegen zijn waarschuwingstekens. Ik moet oppassen
dat ik niet gescheiden dreig te raken van wat ik kan.
4 Onder 2 is gezegd: Spinoza’s affect is niet hetzelfde als
emotie. Dat is niet helemaal waar, zoals alles wat tot nu
toe is gezegd niet helemaal waar is. Het moet zijn: Een emotie is
een affect dat niet tot de limiet van zijn vermogen reikt. Een
emotie is een passie, een dadeloos gevoel, zegt Spinoza in zijn
Ethica – een tekst zo intensief nieuw dat hij blijft vernieuwen,
sub specie aeternitatis, vanuit de eeuwigheid bezien.
Emoties, passies zijn schijnbaar vaste patronen, waarin affecten zo
veel mogelijk geïdentificeerd worden – en ja, ook geneutraliseerd.
Een emotie is tevens de onderbreking van een affect, van zijn
vernieuwend potentieel, of tenslotte – zoals Marx in 1858 in Londen
noteert –: een toe-eigening van het surplus aan levensactiviteit.
Levende arbeid noemt hij dat laatste.
5 Misschien is emotie is een identificatie van een affect: de formulering die het snelst tot meer samenhang voert. Wat meer samenhangt is het beste! Deze zin gaat haast onmerkbaar over in een volgende: in een emotie krijgt het affect een overbekende naam – haat, medelijden, liefde, verontwaardiging, trots – en een drager, een mens van vlees en bloed, zoals dat heet, wiens emoties van alle tijden zouden zijn. Maar het is vooral een mens. Onthoud echter Spinozaʼs militante tegenwerping: de mens is geen rijk in een rijk, zijn menselijke vooroordelen maken hem dat wijs.(1) Daar valt nog heel wat meer over te zeggen, maar laten we nu naar het nu van COVID-19 gaan en naar de emotionele verwarring van dit moment, de verwarring dus door emoties.
6 Wat er ook in deze COVID-19-tijd zal veranderen, ten kwade of ten
goede, als het aan de emoties ligt, blijft alles bij het oude. Je
kunt angstig worden, depressief, hoopvol, verontwaardigd, stoïcijns
over wat er nu gebeurt – en dat gaat allemaal heen en weer, up en
down. Je kunt geloven, zeker weten, vrezen, hopen dat de wereld niet
meer de oude zal worden, zekerheid suggererend waar die niet is.
Alsof je de wereld waarin je leefde door en door hebt gekend en het
nieuwe, onzekere alleen in de toekomst zou liggen. Het verleden, dat
geen verleden is, is echter even onzeker als alles wat op ons af kan
komen. Onzeker vanwege alle crises die nooit tot een oplossing zijn
gekomen en onzeker vanwege al het nu nog virtuele nieuwe dat het
verleden bevat.
7 Hou je maar liever aan je affecten, maak er ruim baan voor. Dan
hoef je tenminste niet alsmaar geëmotioneerd te reageren op het
nieuws dat je overkomt, of op de gebeurtenissen waarvan je
toeschouwer blijft.
Het is beter en werkelijker om over het nieuwe niet te oordelen, maar
om het te maken. Zeg nooit dat iets nieuw is, maar maak het gewoon,
zonder iets te zeggen. Bereid vele vluchtwegen voor, omarm wat er
gebeurt, koester de onzekerheden, maar … interpreteer de wereld
niet, ook niet kritisch. Creëer wat jou aanraakt, zodat dat jou ook
weer maakt, dan ben je immers ʻvelenʼ:
The commonplace I sing;
The common day and night — the common earth and waters,
The democratic wisdom underneath, like solid ground for all.
(Walt Whitman)
8
Tegenwerping: er is onvermijdelijk nieuws dat zich aan je
opdringt, en er zal ook nu en in de komende COVID-19-tijd het nieuwe
zijn van de powers that be dat je overkomt: nog meer
surveillance en neoliberale onteigening. En beslist ook meer
eenzaamheid, die Whitmans multitudes, de ʻvelen-ik,ʼ
zal infecteren. Armzalig zelfbehoud zal je deel zijn. De te omarmen
onwaarschijnlijkheid van je affecten wordt onderbroken. Je zult een
prooi worden van je emoties, de dood zal rondwaren in je geest en in
je lichaam. Het surplus van de common zal worden geprivatiseerd en je
affecten tot emoties worden verarmd. Kortom: je leeft in een
gecontamineerde wereld, maar daar leefde je altijd al in.
9
Tegenwerping op de tegenwerping: realiseer je echter ook dat
de onteigenende en levensvijandige machten, hoe macroscopisch ook,
hun scheuren hebben. Ze zijn gevormd op basis van wat ze moeten
najagen – het surplus van levende arbeid, van productieve lichamen
en dito affecten. De common van dat surplus kan zich niet aan
onteigening onttrekken, maar de onteigening kan anderzijds evenmin
volledig zijn. Zij is parasitair op het surplus dat zij zelf niet is,
zo dicht mogelijk op het spoor ervan, zonder het te kunnen
toe-eigenen en te kunnen identificeren. Maar dat kunnen omgekeerd de
machten van de common, de ʻvelen-ik,ʼ
Whitmans solid ground for all ook niet.
10
Er bestaat een bijzondere kunstvorm, de kunst om in een
gecontamineerde wereld rechtop te blijven lopen. Daarvoor zijn nodig:
ervaring, verbeelding, bindmiddelen, vluchtwegen, nooduitgangen, een
echolood, betrouwbare affecten. Bij het rechtop lopen helpen hoop,
verontwaardiging, klagen en rationaliteit minder goed.
A
propos rechtop lopen: je loopt alleen rechtop als je bijna
valt en als je ook dat vallen weer weet te onderbreken. Je past je
creatief aan de zwaartekracht aan.(2)
Rechtop
lopen is veel moeilijker maar ook effectiever dan hopen, want hoop
speelt zich af zonder te verwerken beperkingen, zonder weerbarstig
materiaal. Hoop kent geen zwaartekracht. Alles is mogelijk als je
hoopt, dus ook niets.
11
De wegen van de common zijn ondoorgrondelijk, al was het maar omdat
telkens delen van zijn surplus in de powers that be, de
onteigenende machten, worden opgenomen. Waardoor een praktisch
probleem voor alle betrokkenen ontstaat: te moeten detecteren hoeveel
van de een in de ander zit. Aftasten hoeveel de ene macht heeft over
de ander, zich erin verplaatsen, zich er gelijk aan maken, maar tot
waar?
12
Niet alles maakt mij passief, dat kan niet. Maar wat mij passief
maakt en blokkeert, dat wil ik voor mijn eigen bestwil begrijpen.
Laten we het kapitaal noemen. Ik kruip in zijn huidlagen. Ik
word kapitaal, incognito, om te zien wat zich erin verbergt. Zonder
het helemaal te doorgronden, want zo door en door rationeel blijkt
het niet te zijn. Het is kapitaal en dat is het – door mijn toedoen
– ook weer niet.
In
feite is het simpel en toch uiterst gecompliceerd: kapitaal is een
relatie, een geheimzinnige relatie tussen de rusteloze
meerwaarde-honger, die zich om het surplus heen slingert, en het
verzet van de levende arbeid daartegen. Dat weet ik ongeveer, maar
ook alleen maar ongeveer – de relatie is het volgende moment alweer
anders. Kan ik kapitaal volledig inlevend begrijpen en kan het
kapitaal mij volledig beheersen? Nee, never nooit!
13
Spinoza acht zelfs in de treurigste passies – haat, ambitie, wraak,
kortom, ressentiment – levensdrang aanwezig. Hij laat weten dat de
meest neerdrukkende vormen van de werkelijkheid nog altijd, zo veel
mogelijk, ontcijferd kunnen worden aan de hand van het
levensdrang-surplus, of – zoals hij zegt – van de actieve,
vreugdevolle affecten. Zo veel mogelijk, tot aan hun limiet. Ook hier
geldt: nooit helemaal. Wat niet wegneemt dat het belangrijkste is dat
ik wat mij blokkeert alleen vanuit mijn macht zo krachtig mogelijk
kan begrijpen.
14
Je kunt je afvragen: ‘Wat gaat er gebeuren door/met deze
COVID-19-pandemie?ʼ Je
zult je ongetwijfeld onzeker, misschien zelfs wel angstig, afvragen
wat er nu veranderen gaat, wat er nieuw zal zijn. Maar bedenk dan in
ieder geval een paar dingen die – wie weet – kunnen helpen:
A
: Er bestaat ook een militante onzekerheid. Dat is niet de
subjectieve onzekerheid, hoe onvermijdelijk ook, van een naar de
randen van de common teruggeworpen individu. Maar de werkelijkheid is
onzeker in haar potenties – objectief onzeker. Er is geen virtuele
werkelijkheid, alle werkelijkheid is virtueel. Je weet niet welke van
haar potenties zich met elkaar verbinden en je weet niet wat jij
daarbij kunt. Je surplus is je onbekend. Hou het zo, dan kan je ook
van je zelf staan te kijken.
B:
B is eigenlijk nog A, iets nieuws is zonder militante onzekerheid
niet mogelijk. Je kunt het nieuwe niet vaststellen en zelf dezelfde
blijven. Het nieuwe kan zich alleen maar met zichzelf vergelijken,
maar of dat nog vergelijken is? Voorspel het nieuwe niet, creëer
het. Wees geen toeschouwer van je eigen wereld.
C:
A en B zijn geen ʻfeel goodʼ-
boodschappen. De objectieve onzekerheid van de wereld kan ook
destructieve verbindingen opleveren, die – eenmaal op drift gekomen
– accelereren naar onbekende vormen van fascismen en andere
sinistere attractors. (3) A en B betekenen slechts dat er geen reden
voor hoop noch voor hopeloosheid is.
11
Wat als een viroloog het COVID-virus kritisch zou benaderen? Als
zij/hij het virus zou doorgronden op de manier waarop bijvoorbeeld
een mâitre-penseur het neoliberalisme of het populisme doorziet. De
viroloog zou zich een beter wezen voelen dan het virus, en verder
vooral herhalen dat het virus maar niet tot inkeer komt en geen beter
wezen wil worden, dus niet wil ophouden een virus te zijn.
Godzijdank
is de viroloog niet kritisch en geen aanklager. Het virus wordt
gerespecteerd, het is tenslotte vele malen ouder dan de mens en er
worden verbindingen mee gelegd. Het virus dat zich op de scheidslijn
van leven en niet-leven bevindt, wordt tot leven gebracht om te weten
wat het kan.
Spinoza
heeft voor de conceptualisering van dit soort processen een woord
bedacht: notiones comunes, ʻgemeenschappelijke
begrippen.ʼ Begrippen die ontstaan
en blijven ontstaan door de ontwikkeling van nieuwe natuurlijke
verbindingen, emerging properties. En Spinoza heeft nog een
aardige toevoeging: gemeenschappelijke begrippen zijn vreugdevol. Zij
leven. Het zijn geen abstracta, ze interpreteren niet.
12
Korte vraag: Is neoliberalisme een levend begrip?
13
Tenslotte: Wij zijn niet in oorlog met COVID-19. De common en de
gemeenschappelijke begrippen sluiten dat uit. Wat wel dreigt is de
infectie van onze verbeeldingskracht, maar die dreigt zowel van de
kant van degenen die het virus de oorlog hebben verklaard als –
laten we eerlijk zijn – niet zelden van onszelf.
ʻMenschlichkeit.ʼ
Wir halten die Tiere nicht für moralische Wesen. Aber
meint ihr denn, dass die Tiere uns für moralische Wesen halten? –
Ein Tier, welches reden konnte, sagt: ʻMenschlichkeit
ist ein Vorurteil, an dem wenigstens wir Tiere nicht leiden.ʼNietzsche, Morgenröte. Köln, 2011, p. 234.
ʻWalking as controlled fallingʼconveys the sense that freedom, or the ability to move forward
and to transit through life, isn’t neccesarily about escaping from
constraints. (…) You move forward by playing with the constraints,
not by avoiding them. Brian Massumi, Politics of affect,
Cambridge, 2015 p. 16
De objectieve onzekerheid van de werkelijkheid sluit herhaling van
oude fascismen uit. Nog afgezien van het feit dat die oude fascismen
uit de twintigste eeuw nog steeds een raadsel zijn en dat ook zullen
blijven. Als de werkelijkheid objectief onzeker is en door en door
virtueel, dan is ze dat ook voor wat betreft haar verleden, dat geen
verleden is.
Ben Tarnoff is schrijver en mede-oprichter van Logic Magazine.
De
geschiedenis beweegt zich over het algemeen langzaam, maar soms ook
heel snel, als een plotselinge golfbeweging. De coronavirus-crisis
heeft ons in dit laatste ritme gekatapulteerd. Het tempo van de
gebeurtenissen is sterk toegenomen, en het verloop ervan is
onmogelijk te voorspellen. Achteraf gezien kan 2020 een 1968 of een
1917 blijken te zijn geweest: een jaar van sprongen en breuklijnen,
of een harde scheidslijn tussen het ene en het andere tijdperk.
Hoe
zouden we het nieuwe tijdperk kunnen karakteriseren? Het is moeilijk
om definitieve conclusies te trekken over een periode die zich nog in
de vroegste fasen van haar ontwikkeling bevindt. Toch is het mogelijk
om ondanks de snelle veranderingen een voorlopige schets te maken.
Zoʼn
schets kan echter alleen van nut zijn als hij, al is het slechts in
grove lijnen, de scherpte van de breuk en de nieuwheid van de
situatie die hierdoor is ontstaan, vastlegt. Zoals Stuart Hall
schreef:
Als
zich een conjunctuurverschuiving voordoet, is er geen ʻweg
terug.ʼ
Dan schakelt de geschiedenis naar een andere versnelling. Het terrein
verandert. Je bent in een nieuw moment terechtgekomen. Je moet ʻmet
geweld,ʼ
met al het ʻpessimisme
van het intellectʼ
dat je tot je beschikking hebt, aandacht schenken aan de ʻdiscipline
van de conjunctuur.ʼ
Een
conjunctuur is iets dat uit andere dingen is opgebouwd, letterlijk
een ʻsamenvoeging.ʼ
Dus een goede manier om te beginnen is het schenken van aandacht aan
de verschillende elementen die tezamen die conjunctuur vormen.
Idealiter zou dit niet alleen een waslijst moeten zijn van
verschillende dingen die gebeuren, maar ook een verslag van hoe ze in
elkaar passen, en een theorie over het complexe, tegenstrijdige
geheel dat wordt gegenereerd door hun interactie.
Dat
is moeilijk werk, en het vereist een langdurige, collectieve
inspanning. Er zijn veel mensen nodig om samen te denken en te
handelen, teneinde dit nieuwe terrein te kunnen doorgronden. Wat
volgt is een eerste poging om daartoe een bijdrage te leveren: een
gedeeltelijke inventarisatie van de omstandigheden in de VS en een
voorlopig beeld van hoe ze in elkaar passen.
De
economie stort in. Economen van Goldman Sachs hebben voor het tweede
kwartaal van 2020 een daling van het bbp met 34 procent op jaarbasis
voorspeld – een implosie zonder historisch precedent. Ter
vergelijking: de ergste jaarlijkse daling van het bbp op jaarbasis
tot nu toe is 13 procent, die zich in 1932 voordeed tijdens de Grote
Depressie. De voorspellingen van Goldman voor de rest van 2020 zijn
ietwat rooskleuriger: een terugkeer naar een groei met dubbele
cijfers in het derde en vierde kwartaal, zodat het bbp op jaarbasis
over het hele jaar 2020 gemiddeld met 6,2 procent zal dalen.
Deze
cijfers zouden uiteindelijk echter te optimistisch kunnen blijken. Ze
gaan ervan uit dat de lockdowns en het social distancing tegen het
einde van het jaar in voldoende mate zullen zijn versoepeld om iets
dat op een normaal leven lijkt te kunnen hervatten. De economen
Warwick McKibbin en Roshen Fernando opperen daarentegen, en dat is
aannemelijker, dat de economische gevolgen van de coronavirus-crisis
ernstiger zullen zijn. Zij vermoeden dat een pandemie die een jaar
duurt en een miljoen mensen doodt – een schatting die binnen het
bereik ligt van de huidige voorspellingen van de Centers for Disease
Control, en misschien zelfs te laag is gezien het huidige
verspreidingstempo van de infectie – het bbp over het hele jaar met
8,4 procent zal doen dalen.
Maar
een abrupte daling van de groei is niet de enige reden tot
bezorgdheid. Het is ook mogelijk dat we binnenkort opnieuw met een
financiële crisis te maken zullen krijgen, wat de situatie er
aanzienlijk pijnlijker op zou maken. Vooral de schuldenlast van
bedrijven is kwetsbaar, mede als gevolg van de manier waarop
overheden de vorige financiële crisis hebben aangepakt. Om de crisis
van 2008 te kunnen bestrijden hebben centrale bankiers het geld
goedkoop gemaakt door de rente te verlagen. Dit heeft bedrijven er
weer toe aangezet om obligaties uit te geven, vooral om er fusies en
overnames en het terugkopen van de eigen aandelen mee te financieren.
Omdat de meeste van deze bedrijven geen grote reserves in contanten
achter de hand hebben, kunnen zelfs kleine verstoringen ervoor zorgen
dat zij hun schulden niet meer kunnen aflossen. Gezien de immense
omvang van deze schulden – de wereldwijde waarde van
niet-financiële bedrijfsobligaties bedroeg eind 2019 13,5 biljoen
dollar – zou een nieuwe crisis het financiële systeem gemakkelijk
kunnen doen instorten, waardoor de kredietmarkten zouden bevriezen en
er een golf van faillissementen onder werkgevers zou kunnen ontstaan.
Het
is dan ook een schrale troost dat beleggers de afgelopen weken
allerlei soorten activa zijn ontvlucht: niet alleen
bedrijfsobligaties, maar ook van oudsher ʻveilige
havensʼ
als goud en schatkistpapier. De Federal Reserve (het federale stelsel
van Amerikaanse centrale banken) heeft agressief gereageerd, met
instrumenten die vergelijkbaar zijn met de instrumenten die zij in
2008 heeft ingezet: het verlagen van de rente en het opkopen van
diverse financiële activa, waaronder bedrijfsobligaties. Toch duidt
het ambivalente antwoord van de markten op deze stappen erop dat dit
misschien nog niet genoeg zal zijn. De aandelenmarkten hebben zich,
in afwachting van de stimuleringsmaatregelen ter waarde van 2,2
biljoen dollar, hersteld en de koerswinst is intact gebleven nadat
het betreffende wetsontwerp werd goedgekeurd. Maar het lijdt geen
twijfel dat er meer onrust in het verschiet ligt.
Als
de snelheid waarmee de economische krimp als gevolg van de pandemie
zich voltrekt één kenmerk is dat onze huidige crisis onderscheidt
van de vorige, dan is een ander kenmerk het specifieke segment van de
economie dat het meest te lijden zal hebben van die krimp: de
dienstensector. Diensten worden doorgaans niet het zwaarst getroffen
tijdens recessies. Dat komt doordat ze niet kunnen worden opgeslagen,
zodat ze meteen moeten worden geconsumeerd.
De
coronavirus-crisis zou dit patroon echter kunnen doorbreken. ʻDit
zal waarschijnlijk de eerste recessie ter wereld zijn die begint in
de dienstensector,ʼ zei
econoom Gabriel Mathy tegen de New York Times. Tijdens een
pandemie zijn diensten buitengewoon kwetsbaar. Zo kunnen de mensen
hun haar niet laten knippen, omdat ze bang zijn om geïnfecteerd te
worden of omdat de overheid heeft verordonneerd dat kapperszaken
gesloten moeten blijven. En omdat je de output van diensten niet kunt
opslaan – een kapper kan geen kapsels in een magazijn opslaan
totdat de vraag weer aantrekt – gaan bedrijven snel failliet en
vallen er al heel snel veel ontslagen.
De
menselijke tol van dergelijke ontslagen zal enorm zijn, want de
dienstensector is de sector waar de meeste Amerikanen werken. Volgens
de laatste schatting van het Bureau of Labor Statistics is 71 procent
van alle niet-landbouwwerknemers – ruim honderd miljoen mensen –
in de VS werkzaam in de dienstensector. Weliswaar is dit een
heterogene categorie, die alles omvat van beursmakelaars tot
fastfood-werknemers. Maar het grootste deel van de groei in de
afgelopen decennia heeft zich aan de onderkant van het loonspectrum
voorgedaan, en dat is ook de plek waar de meeste pijn zal worden
geleden.
Die
pijn wordt al op zeer grote schaal gevoeld. In de week die eindigt op
21 maart hebben 3,3 miljoen mensen in de VS een
werkloosheidsuitkering aangevraagd. De week daarop verdubbelde dit
aantal tot 6,6 miljoen – bijna tien keer het record van 1982. De
ontslagen zijn geconcentreerd in de dienstensector, met name in de
segmenten waar de lonen het laagst zijn. De komende weken zullen
vrijwel zeker nog meer slecht nieuws brengen. Goldman Sachs verwacht
dat het werkloosheidscijfer in de VS op 15 procent zal uitkomen; de
St. Louis Fed zegt dat het kan oplopen tot 32,1 procent.
Deze
cijfers weerspiegelen het wegvallen van een centrale pijler onder het
Amerikaanse economische model. De dienstensector heeft decennialang
een essentiële rol gespeeld bij het stabiliseren van de
arbeidsmarkt. Omdat diensten moeilijker te automatiseren zijn – het
is lastiger om de productie van een kapsel te automatiseren dan de
productie van een auto – kennen ze een lagere productiviteitsgroei,
wat inhoudt dat er meer arbeid voor nodig is. Dit is wat de
dienstensector in staat heeft gesteld de werknemers te absorberen die
de productiesector in de jaren zeventig begon af te stoten als gevolg
van een wereldwijde overcapaciteitscrisis. De dienstensector kan niet
net als voorheen de industrie als de groeimotor van de economie
dienen, zoals blijkt uit de steeds slechtere prestaties van de
Amerikaanse economie sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw. Maar
ze heeft wel gezorgd voor een gestaag aanbod van banen.
De
pandemie sluit deze veiligheidsklep af. Nu de dienstensector in een
vrije val is geraakt, is er geen plaats meer voor het overschot aan
arbeidskrachten dat door tientallen jaren van economische stagnatie
is gegenereerd.
Natuurlijk
zullen sommige van de ontslagen werknemers uiteindelijk wel weer een
nieuwe baan vinden, vooral als de opleving na de crisis de meer
optimistische scenarioʼs
zal volgen. Maar de economie waarin zij terugkeren zal voorgoed zijn
veranderd. Kleine bedrijven, die momenteel bijna de helft van de
particuliere beroepsbevolking van het land in dienst hebben, zullen
worden gedecimeerd. Reuzen als Amazon en Walmart zullen hun greep op
de consumentenbestedingen verstevigen.
Amazon
en zijn collega-bedrijven zullen profiteren van de manier waarop de
crisis het gedrag van de consument herprogrammeert. De pandemie is nu
al een zegen voor de e-commerce, omdat mensen met een minimum aan
sociale interactie proberen de dingen te kopen die ze nodig hebben.
Amazon heeft onlangs aangekondigd dat het honderdduizend nieuwe
werknemers in dienst wil nemen als gevolg van de toenemende vraag;
Instacart, een online boodschappendienst, voegt daar nog eens
driehonderdduizend arbeidsplaatsen aan toe. Deze trend zou heel goed
permanent kunnen worden. De consument zou er de voorkeur aan kunnen
geven om zijn boodschappen te laten bezorgen in plaats van naar de
supermarkt te gaan, bijvoorbeeld uit gewoonte, gemak of aanhoudende
angst voor besmetting. De werkgelegenheid van de toekomst zal zich
dus waarschijnlijk concentreren bij het transport en de opslag van
goederen. Een groeiend deel van de Amerikaanse arbeidersklasse zal
een (schamel, precair) bestaan kunnen ontlenen aan het verpakken en
afleveren van de goederen die mensen in een langdurig isolement nodig
hebben om te overleven.
Het
overlevingsvraagstuk brengt ons bij een ander kernthema van de
coronavirus-crisis: de sociale reproductie. Sociale reproductie
verwijst naar de verschillende systemen – formeel en informeel,
betaald en onbetaald – die het kapitalisme mogelijk maken door het
opvoeden, socialiseren, opvoeden, genezen, huisvesten en op een
andere manier ondersteunen van de werknemers van wier arbeid dat
kapitalisme afhankelijk is. Deze systemen staan in de VS al heel lang
onder zware druk. Stagnerende lonen en armzalige sociale
voorzieningen hebben het grootste deel van de Amerikaanse
arbeidersklasse aan de rand van het faillissement gebracht, waardoor
bijna 80 procent van de Amerikanen over geen enkele financiële
reserve beschikt.
De
pandemie maakt een einde aan dit gammele arrangement. De toenemende
vraag naar werkloosheidsuitkeringen en voedselbonnen duwt de zuinige
Amerikaanse verzorgingsstaat ver over het breekpunt heen. Intussen is
de fragiele toestand van het sterk gefinancialiseerde
gezondheidszorgsysteem van het land – dat de afgelopen tien jaar
dankzij fusies en overnames de leidinggevenden en investeerders heeft
verrijkt – in een schril perspectief geplaatst.
Maar
de pandemie verergert niet alleen een bestaande crisis van de sociale
reproductie. De pandemie wordt op haar beurt ook weer versterkt door
deze crisis. De slechte kwaliteit van de sociaal-reproducerende
systemen in de VS heeft de ideale omstandigheden voor besmetting
gecreëerd. Zo kwamen verpleeghuizen al vroeg als hotspots naar
voren. Een groot deel van de schuld daarvoor ligt bij een golf van
particuliere investeringen in de verpleeghuissector in het afgelopen
decennium, waardoor voorzieningen in het hele land gedwongen werden
om op de kosten te besparen en zo meer winst te maken. Veel
verpleeginrichtingen zijn hierdoor extreem onhygiënisch geworden;
bij overheidscontroles zijn ontstellende gevallen van misbruik en
verwaarlozing aan het licht gekomen, en inmiddels zijn het grote
infectiehaarden geworden.
Een
virus is niet alleen een biologisch, maar ook een sociaal fenomeen.
De kwetsbaarheden waar het gebruik van maakt om zich te verspreiden
zijn niet alleen eigenschappen van menselijke cellen, maar ook van de
manier waarop menselijke samenlevingen zijn georganiseerd. Als die
zijn georganiseerd rond de accumulatie van kapitaal – dat wil
zeggen: kapitalistische samenlevingen – brengen ze zichzelf in
gevaar, vooral samenlevingen zoals die van de VS, waar de accumulatie
een bijzonder meedogenloze vorm heeft aangenomen.
Er
is hier sprake van een tegenstrijdigheid: door de sociale reproductie
te ondermijnen, ondermijnt het kapitalisme zijn eigen stabiliteit.
Het leegknijpen van het proletariaat voedt de motor van het kapitaal
tot een bepaald punt – maar vervolgens zorgt het ervoor dat de
machinerie wordt lamgelegd, zoals de feministische theoreticus Nancy
Fraser heeft uitgelegd. De coronavirus-crisis biedt een levendige
illustratie van deze dynamiek. De extreme druk die het kapitaal heeft
uitgeoefend op de sociale reproductie in de VS heeft een gastvrije
omgeving gecreëerd voor een pandemie die de economie vernietigt. De
kapitalisten die winst hebben gemaakt op de verpleging van ouderen
hebben een situatie helpen creëren waarin veel van hun
collega-kapitalisten niet meer in staat zullen zijn om het kapitaal
in beweging te brengen.
Om
de accumulatie weer normaal te laten verlopen, moet het virus onder
controle worden gebracht: de robuustheid van het Chinese antwoord is
bijvoorbeeld niet alleen ingegeven door de wens om de politieke
legitimiteit van de communistische partij overeind te houden, maar
ook door de wens om de industriële productie weer op gang te
brengen. In de VS zal de terugkeer naar een normale gang van zaken
onder meer een bescheiden toename van de publieke steun voor sociale
reproductie vereisen. Dit kan verklaren dat het Congres erin is
geslaagd om in de eerste week van de pandemie zo snel een
wetsvoorstel aan te nemen dat een deel van de werknemers in de VS
tien dagen betaald ziekteverlof gunde. Werknemers ziek laten worden
en laten sterven is aanvaardbaar; werknemers ziek laten worden en
daardoor het accumulatieproces in gevaar brengen is niet
aanvaardbaar.
In
het industriële tijdperk wist de factor arbeid concessies van het
kapitaal af te dwingen op grond van een fundamentele wederzijdse
afhankelijkheid: kapitalisten hadden arbeiders nodig om de fabrieken
te runnen. De economische groeivertraging sinds de jaren zeventig van
de vorige eeuw heeft deze afhankelijkheid verminderd, waarbij de
afname van de productie een tijdperk van stagnatie inluidde dat
gekenmerkt werd door een aanhoudend lage vraag naar arbeid, waardoor
het machtsevenwicht in het voordeel van het kapitaal is gekanteld. De
pandemie zou deze ontwikkeling gedeeltelijk kunnen keren. Werknemers
hebben als arbeiders misschien minder invloed op het
accumulatieproces, maar ze kunnen dit proces nu in gevaar brengen als
vectoren van virusoverdracht. Misschien biedt dit een nieuwe basis
voor het afdwingen van concessies.
Natuurlijk
kunnen werknemers ook op de ouderwetse manier problemen maken: door
zich in te zetten voor ontwrichtende acties op hun werkplek en in hun
gemeenschap. De ruimte voor dergelijke acties zal de komende weken en
maanden waarschijnlijk drastisch toenemen. Stelt u zich een nabije
toekomst voor van 30 procent werkloosheid, wijdverbreide voedsel- en
huisvestingsonzekerheid en miljoenen doden door de pandemie en door
de toegenomen sterfte als gevolg van een overweldigd
gezondheidszorgsysteem. Dit zijn in feite oorlogsomstandigheden. Het
zijn de omstandigheden waaronder een revolutie op zijn minst denkbaar
wordt, zo niet waarschijnlijk.
Tijdens
een crisis breiden de parameters van de politieke mogelijkheden zich
uit. Tientallen gemeenten hebben huisuitzettingen en het afsluiten
van nutsvoorzieningen stopgezet. Trump heeft het ministerie van
Volkshuisvesting en Stedelijke Ontwikkeling geïnstrueerd om
huisuitzettingen van eigenaren met een door de federale overheid
gegarandeerde hypotheek op te schorten. Californië is van plan om
duizenden daklozen naar hotels te verplaatsen, in sommige gevallen
door het opkopen van die hotels. New York City, Houston en Detroit
hebben de lokale busdiensten gratis gemaakt.
Maar
dit is pas het begin. Door druk van onderaf kunnen deze scheuren
groter worden gemaakt; het overleven van een aanzienlijk aantal
mensen hangt er waarschijnlijk van af. Met dit doel voor ogen wil
Bernie Sanders dat de federale overheid ieder huishouden $2000 per
maand stuurt, de Defense Production Act gebruikt om particuliere
bedrijven ertoe te dwingen cruciale goederen als mondkapjes en
beademingsapparatuur te produceren, en een nationaal moratorium
instelt op huisuitzettingen en het afsluiten van nutsvoorzieningen,
naast andere maatregelen.
Gezien
het tempo waarin de gebeurtenissen zich nu voltrekken kunnen zelfs
deze eisen binnen korte tijd een gematigde indruk maken. Onder
socialisten heeft deze crisis geleid tot hernieuwde oproepen tot het
nationaliseren van diverse sectoren. De gezondheidszorg lijkt een
voor de hand liggende kandidaat, vooral gezien de komende stortvloed
van faillissementen van ziekenhuizen, de behoefte aan rationele
coördinatie die de markten die niet kunnen bieden, en de morele
verplichting om te zorgen voor de vele miljoenen Amerikanen die
onverzekerd of onderverzekerd zijn.
Maar
een concrete analyse van de concrete situatie vergt ook nog iets
anders. Socialisten hebben er een handje van om strijdmodellen uit
vroegere tijden op te pakken en die ongewijzigd toe te passen op de
problemen van het huidige tijdsgewricht. Deze verleiding neemt toe in
tijden van crisis, omdat een verzwakking van de status quo
mogelijkheden schept om oude socialistische ideeën een bredere
verspreiding te geven. Maar tijden van crisis bieden ook kansen om
nieuwe socialistische ideeën te genereren: nieuwe manieren van
organiseren, nieuwe horizonten voor sociale transformatie. De
socialistische traditie is een waardevolle bron van inspiratie en
inzicht. Maar zij omvat niet alle antwoorden op iedere vraag die door
welke conjunctuur dan ook kan worden gesteld, om de eenvoudige reden
dat iedere nieuwe conjunctuur weer nieuwe vragen oproept.
Marx
geloofde dat de antwoorden op dergelijke vragen moeten worden
gevonden in de strijd van de arbeidersklasse. De arbeidersklasse was
niet alleen de enige sociale kracht die in staat was om het
socialisme op te bouwen – het was ook de enige sociale kracht die
in staat was om te bepalen hoe het socialisme eruit zou zien. Dit
proces moest worden vormgegeven door de praktijk, dat wil zeggen:
door de ontelbare botsingen en weerstanden van de klassenstrijd. ʻHet
communisme,ʼ zo schreven
hij en Engels, ʻis geen
ideaal waaraan de werkelijkheid zich zal moeten aanpassen,ʼ
maar ʻde werkelijke
beweging die een einde zal maken aan de huidige stand van zaken.ʼ
De taak van socialisten vandaag de dag is om de trillingen van deze
beweging te lokaliseren en de impliciete inhoud ervan uit te tekenen:
om de grondstoffen ervan te verfijnen tot nieuwe strategieën,
programmaʼs en mogelijke
toekomsten.
Er
zal binnenkort geen gebrek aan materiaal zijn om mee te werken, zodra
de pandemie een cyclus van proletarische zelfwerkzaamheid op gang zal
hebben gebracht. Overal hebben werknemers nu een urgente kwestie –
hun gezondheid – om rond te agiteren, en ze zijn zich al aan het
organiseren op basis daarvan. Er zijn wilde stakingen uitgebroken
onder vuilnismannen, arbeiders in de auto-industrie, werknemers in de
pluimveesector, magazijnmedewerkers en buschauffeurs. Amazon is
geconfronteerd met een golf van militantisme, waardoor het management
zich gedwongen heeft gezien om betere gezondheidsbescherming te
beloven en al zijn werknemers betaald verlof te gunnen. Werknemers
van Instacart en Whole Foods hebben arbeidsprotesten in scène gezet.
Georganiseerde verpleegkundigen hebben zich aaneengesloten om te
protesteren tegen de tekorten. De werknemers van General Electric
hebben geëist dat er beademingsapparaten worden geproduceerd in de
fabrieken voor straalmotoren. Er zijn hulpgroepen ontstaan om
boodschappendiensten en kinderopvang te coördineren. Huurders in het
hele land organiseren huurstakingen. In Los Angeles bezetten dakloze
gezinnen leegstaande huizen.
Dit zijn overlevingsstrategieën, maar het zijn mogelijk ook de kiemen van een nieuwe wereld: plekken van sociale macht waar mensen zich collectief de middelen verschaffen die ze nodig hebben om rechtstreeks te kunnen deelnemen aan beslissingen die hen aangaan. Het is op deze plekken en in deze praktijken dat de contouren van het volgende socialistische project kunnen worden aangetroffen. Wil dit project geloofwaardig zijn voor de mensen van wie het afhankelijk is, dan moet het gelijkwaardig zijn aan de radicaliteit van onze werkelijkheid. Het moet een socialisme zijn dat geen tak van het progressivisme of een vleugel van de Democratische Partij is, maar een werkelijk anti-systemisch alternatief – een alternatief dat, hoe onwaarschijnlijk ook, een einde belooft aan de doodscultus van het kapitaal. Het moet de verheffing van de menselijke gezondheid, waardigheid en zelfbeschikking tot de hoogste ordenende principes van ons gemeenschappelijk leven uitdragen.
Jarmo Berkhout werkt bij Het Actiefonds, een Amsterdamse organisatie die wereldwijd activisten ondersteunt. Hij studeerde filosofie aan de UvA, die hij meermaals hielp te bezetten, en is schrijver.
Aan
het begin van de coronacrisis schreef de Italiaanse filosoof Giorgio
Agamben een paar opinieartikelen die hem niet in dank werden
afgenomen. Hij betoogde onder meer dat het wel meeviel met de ernst
van het virus, dat niet veel dodelijker zou zijn dan de griep, en dat
de ongekende inperking van persoonlijke vrijheden en democratische
rechten in feite een vorm van toegenomen staatscontrole was. Als
gevolg van de paniek en de angst voor de dood lukte het de mensen
niet om voorbij het pure lijfsbehoud te kijken, waardoor ze een
algehele reductie van hun bestaan tot het ʻnaakte
levenʼ lieten
plaatsvinden. Op het niveau van het naakte leven zijn mensen slechts
organismen die (willen) voortbestaan, terwijl ze pas werkelijk mens
worden als politiek subject dat deel uitmaakt van een gemeenschap en
dat rechten heeft. Agamben paste hiermee de twee concepten waarom hij
bekend is geworden toe op de huidige crisis: die van de
uitzonderingstoestand, door staten afgekondigd om buiten de
rechtstaat om hun macht aan te kunnen wenden ter controle van de
bevolking (doorgaans met een beroep op de veiligheid), en die van het
naakte leven, de biologische nullijn waarop we bestaan als we (nog)
geen (of niet langer) mens-subject zijn. Met deze analyse probeerde
Agamben te waarschuwen voor het risico dat we uit angst voor de dood
vergeten dat het ons zou moeten gaan om een leven dat uit meer
bestaat dan louter overleven, én, niet minder belangrijk, voor de
ontketende staatsmacht die ons nog lang na de pandemie in zijn greep
zou kunnen houden.
Niettemin
is er met zijn analyse iets geks aan de hand: het is alsof Agamben
zijn eigen werk niet goed begrijpt en het verkeerd toepast. De
verontwaardiging – voornamelijk over zijn bagatellisering van het
virusgevaar – was dan ook groot. Maar het kwam op velen met name
als ongepast over om in de reactie van Europese overheden op de
gezondheidscrisis een doelbewuste poging te zien om de bevolking aan
een kennelijk gewenst verscherpt surveillanceregime te onderwerpen.
Vooral de Sloveense filosoof Slavoj Žižek verweet zijn collega het
omslaan van kritische theorie in linkse paranoia. Want de kritiek dat
er duistere bedoelingen schuilgaan achter de
corona-uitzonderingstoestand vormt op zichzelf geen antwoord op de
bedreiging die wel degelijk van het virus uitgaat. Het
weg-theoretiseren van de dodelijkheid van COVID-19 omwille van het
behoud van onze politieke subjectiviteit vormt geen bescherming van
het leven dat we moeten koesteren, en kan niet het begin zijn van een
werkelijk kritische beschouwing over wat er tijdens deze crisis
gebeurt. Dat begin kan enkel de confrontatie zijn met het feit dat we
ons, collectief en op wereldschaal, in een nooit eerder voorgekomen
crisissituatie bevinden die van beslissende invloed zal zijn op hoe
onze toekomst eruit ziet.
Terug
naar het naakte leven. Het makkelijke antwoord op Agamben is dat het
behoud van het leven ons weliswaar nog niet tot mensen maakt, maar
dat we ook geen mensen zijn zónder ons biologische bestaan: dan zijn
we namelijk dood. Maar er is meer aan de hand. Wat we zien – in
ieder geval in de Europese landen – is dat overheden hun uiterste
best doen om levens te redden, en dat in het kielzog daarvan de
betekenis van het begrip solidariteit is aangepast: het gaat er nu om
de kwetsbaren te behoeden voor infectie. De enorme, bijna militair
aandoende zorgoperatie die daartoe is opgetuigd, de enorme uitgaven
die worden gedaan om burgers van inkomsten te blijven voorzien, het
bijna volledig opschorten van de economie – dit alles kan moeilijk
worden gezien als een gebrek aan zorg om het leven. De reductie tot
het naakte leven is wat de mensen overkomt die niet geholpen
worden, die geen ʻrecht
op rechtenʼ hebben, die
niet toegelaten worden tot de gemeenschap die gered moet worden. Deze
mensen zijn talrijk. Zij bevinden zich grotendeels buiten Europa. Het
zijn de vluchtelingen, de ʻillegalen,ʼ
de onbeschermde ʻessentiëleʼ
arbeiders. Niks anders meer hebben dan het naakte leven betekent een
verhoogde nabijheid tot de dood. Het betekent aan je lot overgelaten
zijn, vernietigd kunnen worden zonder herinneringen na te laten. De
uitzonderingstoestand die Agamben in zijn werken beschrijft treft ons
niet allemaal in gelijke mate: zij duidt op het aanrichten van geweld
waaraan wij (Europese burgers, politieke subjecten) weliswaar
medeplichtig zijn, maar dat toch voornamelijk de Ander treft. Het op
grote schaal redden van mensenlevens – levens die de moeite waard
worden gevonden – vergelijken met de rechteloosheid van de
werkelijk kwetsbaren is, op zijn zachtst gezegd, politiek vrij
bedenkelijk.
Als
Agambens vocabulaire geen verschil kan maken tussen het opschorten
van het grotendeels gerieflijke leven van westerse burgers en de
vogelvrijheid, de ʻwaardeloosheidʼ
van degenen die er niet bij horen, dan hebben we andere termen nodig.
Een crisis – en zeker een crisis met de intensiteit van de huidige
– zet de normale orde op losse schroeven, maar onthult
tegelijkertijd de verborgen aspecten van de normaliteit in al hun
meedogenloosheid. Al vóór de pandemie bestond er een hiërarchie in
de waarde die de levens van verschillende (soorten) mensen
vertegenwoordigen. Die hiërarchie is niet verdwenen. We mogen niet
vergeten dat de kern van het kapitalisme bestaat uit het creëren van
economische waarde die in de vorm van winst belandt bij degenen die
de productiemiddelen bezitten. Als motor van de economische
ontwikkeling bepaalt dit principe onze verhouding tot het systeem, en
daarmee ook in belangrijke mate de manier waarop we mogen leven –
en sterven. Wat gered wordt aan westerse burgers is niet hun naakte
leven, maar de (potentiële) waarde die ze vertegenwoordigen als
consumenten of als hooggekwalificeerde arbeiders. De veelgeroemde
nieuw ontstane ʻtijd en
ruimte voor reflectieʼ
die de quarantaine creëert, zouden we moeten aanwenden voor het
uitwerken van een nieuwe rol, een nieuwe vorm van leven, die anders
is dan de dwang om steeds maar weer bij te dragen aan de reproductie
van een systeem dat voorbeschikt wie we zijn en wat we moeten doen.
Er is anders geen alternatief voor het politieke dilemma dat in de
begindagen van de crisis vroom onderdrukt werd maar tegenwoordig
steeds koppiger terugkeert: het redden van de economie of het redden
van mensenlevens.
Dit
dilemma is al vaak genoeg, en terecht, vals genoemd, en toch bakent
het de horizon af waarbinnen wij – en vooral onze politieke leiders
– nadenken over de omgang op de langere termijn met (de gevolgen
van) de pandemie. De normale toestand die door het coronavirus
drastisch werd onderbroken, was natuurlijk precies die toestand die
het soort ellende waarin we ons nu bevinden überhaupt mogelijk heeft
gemaakt. Kapitalisme op wereldschaal betekent het creëren van een
wereldwijde hiërarchie in de waarde van mensenlevens, al naar gelang
de (potentiële) toevoeging die een mens te bieden heeft aan de
reproductie van dat mondiale systeem. Het heeft geleid tot een
integratie van alles met alles zonder weerga: productieketens, het
circuleren en consumeren van goederen, toerisme, dit alles is
mondiaal geworden tot het punt dat de verste uithoeken van de aarde
met elkaar verbonden zijn. Het doel van die integratie is de creatie
van waarde en de toeëigening daarvan in de vorm van winst. Maar de
gevolgen zijn desastreus. Het economische leven is precair,
geestesziekten zijn alomtegenwoordig, de opwarming van de aarde
dreigt onomkeerbaar te worden, vluchtelingenstromen dijen uit, het
nationalisme (xenofobie, racisme) normaliseert. De kwetsbaarheid voor
pandemieën is daar nu bijgekomen. Wat we nu aanschouwen, met andere
woorden, is een desintegratie van het systeem – een existentiële
bedreiging van de volksgezondheid, grootschalige economische schade –
die juist het gevolg is van de integratie die ons (althans een kleine
minderheid van ons) waarde oplevert. Het huidige overheidsingrijpen
kan daarom beter niet gezien worden als een slinkse poging om extreme
vormen van surveillance en controle door te voeren – al is dit wel
mogelijk – maar eerder als een poging om de schade die de
desintegratie veroorzaakt te beperken. Met andere woorden: de leiders
van met name westerse landen proberen een onmogelijke realiteit af te
dwingen, namelijk een realiteit die wel op kapitalistische wijze
geïntegreerd is, maar tegelijkertijd onkwetsbaar is voor de altijd
weer onvoorspelbare desintegratie die daarmee tegelijkertijd wordt
veroorzaakt. Alleen daarom al voelt het al dan niet voortzetten van
de lockdown als een ʻduivels
dilemma.ʼ Het is een
onmogelijke balanceeract tussen uitzondering en normaliteit, omdat er
geen nieuwe wereld opdoemt achter het huidige crisismanagement,
waartoe de politiek veroordeeld is.
Onder
deze omstandigheden keert de kwestie van de beschikking over leven en
dood onopgemerkt terug in het hart van de economische besluitvorming.
Dat wil zeggen: dit is de werkelijke kern, de ware aard, van elk
politiek systeem, zij het verscholen onder procedures en instituties.
Het is niet zozeer zo dat we zodanig zijn teruggeworpen op ons naakte
bestaan dat we geen politiek meer kunnen bedrijven, maar dat we het
ontwend zijn om politiek te beschouwen als de bij uitstek moderne
manier waarop we collectief betekenis kunnen geven aan het leven én
aan de dood. De onbeschaamdheid waarmee rechtse politici en
opiniemakers – in de V.S., maar ook in Nederland – stellen dat er
offers gemaakt moeten worden, opdat de economie niet ten onder gaat,
heeft dan ook niks te maken met realisme, moed, of ʻzeggen
waar het op staat.ʼ Het
is niets meer of minder dat het uitbesteden van het risico om te
sterven aan groepen die door hun afkomst, leeftijd, gezondheid,
huidskleur of beroep, straffeloos als minderwaardig kunnen worden
gezien. Dit verband kan worden uitgelegd als een gevolg van de manier
waarop ons economische systeem in zijn pre-corona-toestand was
ingericht. Dat systeem eist slachtoffers. De rechtse
mening-verkondigers hebben daarom geen enkele moeite met het dilemma
economie-mensenlevens. Zolang ze maar niet tot de groep behoren die
het niet overleeft (althans, zolang ze dat denken), is de
mogelijkheid van de dood de prijs voor de exploitatie van aarde, dier
en mens, waar ze hun economische welvaart aan te danken hebben,
precies zoals het vóór corona was.
Quasi-diepzinnige
reflecties over het aanvaarden van de dood als iets dat bij het leven
hoort, moeten we van de hand wijzen. Het probleem met de westerse
omgang met de dood is niet dat we het bestaan ervan ontkennen, maar
dat we die dood zien als iets dat alleen de Ander overkomt. Het leven
zelf, geheel in lijn met wat de neoliberale mentaliteit van
concurrentie en zelfverbetering van ons eist, zijn we meer en meer
gaan zien als iets dat we bezitten, als een soort ruw materiaal dat
we tot perfectie moeten zien te dwingen, waarin allerlei waarde
schuilgaat die we er met ʻprojectenʼ
en met de juiste carrièrestappen uit kunnen halen, iets dat we
kunnen en moeten verlengen, omdat ziekte en uiteindelijk de dood een
vorm van kapitaalvernietiging betekenen. De voorstelling van het
leven als iets wilds, ontembaars en onvoorspelbaars, iets dat in
zekere zin sterker is dan wij zelf, verliest het steeds meer van de
kijk op het leven als een zaak van voorspelbare behoeftenbevrediging,
plichtsvervulling en verlenging. Maar dat wil niet zeggen dat we het
bestaan van de dood ontkennen. Alleen is die dood, in zijn
onvoorspelbare en wilde vorm – net zoals het leven – niet meer
voor ons. Vluchtelingen gaan dood, in de Middellandse Zee. Hongerige
Afrikaanse kinderen gaan dood. Moslims in het Midden-Oosten gaan
dood. De ouderen gaan dood, en de eenzamen, de kwetsbaren. En als de
economie het eist, dan ook de armen, degenen zonder toegang tot
gezondheidszorg, de werklozen en de precaire werkers. Maar niet wij.
Wij zijn te veel waard om te sterven, alles houdt op als wij er niet
meer zijn.
De
eis dat we de dood moeten aanvaarden is daarom volkomen gratuit. Het
feit dat er een dodelijk virus rondwaart brengt bij sommigen
kennelijk een morbide berusting teweeg, terwijl het bijna psychotisch
is als je bereid zou zijn om te sterven voor ʻde
economieʼ (sommige
Amerikaanse anti-lockdown-activisten schrijven dit daadwerkelijk op
hun protestborden). In plaats daarvan zouden we moeten beseffen dat
het leven, nog altijd, iets kwetsbaars is. Dat er zorg, liefde
en solidariteit voor nodig zijn om het in stand te houden en tot
bloei te laten komen, en dat niet alleen tijdens een crisis, maar
altijd. Dat we het anders moeten gaan zien dan wat de beperkte
tegenstellingen van het kapitalisme ons toestaan, zoals de Italiaanse
filosoof Franco Berardi schrijft: ʻaccumulatie
is de Ersatz die de dood vervangt door de abstractie van
waarde en de artificiële continuïteit van het leven op de markt,ʼ
terwijl er ook leven zou kunnen zijn dat ontsnapt aan hiërarchieën
en waardebepalingen. Een dergelijke manier van leven vereist een
radicale verandering, écht een revolutie, van de dystopische manier
waarop we de wereld hebben ingericht: één waarin niet het oude,
heerszuchtige, (ver)harde, succesvolle mannelijke subject centraal
staat ten koste van al het andere, ten koste van al het mogelijke,
maar waarin het de taak van elke samenleving wordt om het leven van
mensen, dieren en de aarde zelf permanent te herscheppen tot iets
nieuws en tot iets dat we altijd moeten koesteren. Precies dit kunnen
we niet overlaten aan onze politieke leiders. Het ʻnieuwe
normaalʼ dat ze voor ogen
hebben zal een continuering zijn van het oude normaal, en de kosten
van het uitblijven van verandering – van de repressieve orde die
het evenwicht bewaakt tussen integratie en desintegratie – zullen
voor onze rekening komen. Als we willen leven, en niet alleen maar
willen overleven, mogen we dit niet toestaan.