Categorieën
Politiek

Schaf de politie af!

Oorspronkelijke tekst (Engels): The Guardian, 5 juni 2020

bron foto: Poets House

door Jericho Brown

Jericho Brown is een Amerikaanse dichter en schrijver, en won dit jaar de Pulitzerprijs voor poëzie.

Als je in de Verenigde Staten woont, weet je dat alles wat je hebt verkregen is dankzij – of ondanks – geweld. In feite staat de hele geschiedenis die ons op school over onze natie wordt bijgebracht bol van de moorddadige gebeurtenissen, die elkaar in zoʼn rap tempo opvolgen dat we tegen de tijd dat we klaar zijn met de middelbare school verdoofd genoeg zijn om te denken dat door de staat gesanctioneerd geweld niet alleen normaal is, maar, erger nog, moreel.

Onze naïviteit is zo diep geworteld dat sommige burgers de burgerrechtenbeweging zelfs vandaag de dag nog als geweldloos beschouwen. Maar we hebben geen respect voor die beweging als we het briljante leiderschap van Martin Luther King vereren zonder te begrijpen dat zijn werk op hetzelfde moment werd verricht als het pionierswerk van Malcolm X en de Nation of Islam, de Black Panther Party, de Deacons for Defense en vele andere basisorganisaties, die meer geïnteresseerd zijn in ʻoog om oog, tand om tandʼ dan in ʻkeer je vijand de andere wang toe.ʼ

Louter vreedzaam protest heeft zwarte mensen in de Verenigde Staten nooit vooruitgang, eerlijkheid of rechtvaardigheid gebracht. Sommigen zouden zelfs zeggen dat de witte Amerikaanse kapitalistische macht de voorkeur geeft aan vreedzaam protest, omdat militant protest meer vraagt dan wat de macht bereid is aan de onderhandelingstafel te bieden.

Als ik meer ruimte had, zou ik enkele populaire uitspraken van Nat Turner, Harriet Tubman, John Brown en Frederick Douglass aanhalen. Ik zou iets zeggen over hoe je de geschiedenis van de Amerikaanse Indianenbeweging onmogelijk kunt bespreken zonder te praten over waar je nog meer toe bereid moet zijn als je een federaal gebouw overneemt en bezet houdt. Ik wil graag in herinnering brengen dat de eerste Gay Pride een relletje was onder leiding van zwarte transvrouwen. Maar ik moet opschieten.

Begin vorige week heeft agent Derek Chauvin in Minneapolis, Minnesota, een 46-jarige zwarte man genaamd George Floyd in bedwang gehouden en geboeid. Chauvin knielde vervolgens bijna negen minuten lang op Floyds nek. Zonder zich te verzetten pleitte Floyd voor zijn leven en riep hij om zijn moeder, in het bijzijn van voorbijgangers, die Chauvin smeekten om zijn knie van Floyds nek te halen. Ze waarschuwden hem dat Floyd op het punt stond zijn leven te verliezen, en dat gebeurde ook.

Het feit dat burgers getuige zijn van een onrechtvaardige en onnodige moord, maar niet in staat zijn in te grijpen, is een voorbeeld van de VS als politiestaat. Zij kunnen niet ingrijpen – in de eerste plaats omdat het de politie is die de moorden pleegt, in de tweede plaats omdat ze bang zijn hun eigen leven te verliezen, en in de derde plaats omdat uit de geschiedenis blijkt dat er geen gerechtigheid zal zijn voor de man die ze willen redden, evenmin als voor henzelf nadat ze vermoord zijn omdat ze probeerden het juiste te doen.

Er is voor zwarte mensen in de Verenigde Staten geen goede training voor hoe je moet omgaan met rechtshandhavers. Meegaand of ingetogen zijn is geen garantie dat de politie je niet zal vermoorden. En de voorbeelden van mensen als Freddie Gray in Baltimore bewijzen dat – zelfs als de dood na politiegeweld en nalatigheid wordt beschouwd als moord – geen enkele politieagent ooit door een lijkschouwer verantwoordelijk zal worden gesteld voor het plegen van een moord.

Na de moord op Floyd zijn mensen in de VS en in het buitenland dagenlang de straat op gegaan om te protesteren, en de demonstraties gaan nog steeds door. In de Verenigde Staten werden deze mensen, omdat zovelen van hen zwart waren, geconfronteerd met tanks en wetshandhavers in oproeruitrusting. Maar ik wil nu niet veel meer woorden vuil maken aan de politie, want iedereen weet dat het in tijden van protest hun werkelijke taak is om de Amerikaanse waarde van bezit boven de waarde van het leven te stellen. Behalve dat de politie nu over militaire wapens beschikt, is dit sinds het begin van de 20e eeuw niet veranderd.

Ik denk liever aan de burgers die in het hele land betogen voor radicale verandering. Natuurlijk zijn de meesten van hen zwart of jong – velen zijn in de twintig. Hun hele leven hebben deze demonstranten de waarheid over het politiegeweld gekend. Meer recentelijk hebben ze echter coronavirus-gerelateerde sterfgevallen en ziekten van hun ouders, grootouders en vrienden moeten doorstaan. (Floyd zelf was voor zijn moord net van het virus hersteld.)

Ze zijn zich bewust van alle manieren waarop onze regering de verspreiding van het virus mogelijk heeft gemaakt, en ze weten dat ze hun eigen gezondheid op het spel zetten als ze samenkomen om méér te eisen dan alleen maar een hervorming als het om de politie gaat. Ze hoorden over de verbijsterende moorden op mensen als Breonna Taylor, Ahmaud Arbery en Tony McDade, nadat ze vele weken in isolement hadden gezeten. Ze leven in een land waar de werkloosheid onlangs bijna 15% bedroeg. Als ze deelgenomen hebben aan plunderingen, hadden ze wat ze gestolen hebben waarschijnlijk nodig. Ze weten dat het kapitalisme hier vóór de volksgezondheid komt. Ze denken aan de toekomst.

Dit zijn de omstandigheden waaronder een overweldigende meerderheid van deze jongeren vreedzaam protesteert, terwijl anderen gebouwen met stenen hebben bekogeld, in brand hebben gestoken of met verf hebben beklad. Als we het hebben over gewelddadig protest in de Verenigde Staten, bedoelen we meestal dat iemand een ruit heeft ingegooid of een paar schoenen heeft gestolen, en niet dat hij of zij iemand fysiek leed heeft berokkend. Ik vind dit schandalig in de context van het gooien van traangasgranaten door de politie en het afschieten van rubberen kogels op een vreedzame menigte. En het lijkt idioot in het licht van het feit dat Chauvin pas werd gearresteerd nadat demonstranten een politiebureau in Minneapolis in brand hadden gestoken – vier dagen nadat hij Floyd had vermoord.

In Philadelphia hebben demonstranten het standbeeld van Frank Rizzo onherkenbaar beschadigd. Het beeld van de voormalige burgemeester stond twintig jaar lang voor het stadhuis, ondanks het feit dat hij zinnen had uitgesproken als ʻStem wit,ʼ en dat hij agenten die op weg waren naar een protestdemonstratie opdroeg ʻze bij hun zwarte lurven te pakken.ʼ Ambtenaren van de stad hebben het beeld uiteindelijk in de nacht nadat het was vernield verwijderd. Geen enkele brievencampagne had dat kunnen bewerkstelligen.

Ik wil niemand tot rellen aanzetten. Ik wil alleen maar in herinnering roepen dat het ergste van het huidige protestmoment is dat het niet zou zijn voorgevallen als George Floyd nu nog had geleefd. De geschiedenis zou duidelijk moeten maken dat wat er ook gebeurt in het huidige moment van woede over de politiestaat net zo noodzakelijk is als de slavenopstand van Nat Turner in 1831.

De rebellen en oproerkraaiers die vandaag de dag betogen hebben iets radicaals in gedachten. Ze zijn niet geïnteresseerd in het bereiken van een of andere middenweg als het gaat om instellingen die alleen maar bestaan om ons in de gaten te houden, te intimideren en te doden. We weten dat het ooit krankzinnig leek om te zeggen: ʻSchaf de slavernij af.ʼ En we zijn bereid om voor gek versleten te worden als we nu zeggen: ʻSchaf de politie af.ʼ De scènes die we op het nieuws en via de sociale media bekijken zouden net zo goed herhalingen van een slecht geschreven tv-programma kunnen zijn. De politie is in iedere aflevering van dat programma het probleem, dus de politie moet worden afgeschaft, zodat we kunnen ophouden met kijken.

Als je het er niet mee eens bent dat de politie het probleem is, dan vind je blijkbaar dat zwarte mensen het probleem zijn. Als je, na alles wat je hebt gezien, denkt dat het probleem van het politiegeweld van de afgelopen honderd jaar zwarte mensen zijn, dan ben je een racist.

Vertaling: Menno Grootveld

Categorieën
Kunst

Made in China – Part II

Gedemonteerde gebruiksvoorwerpen door fotograaf Reinier Gerritsen

Het is niet te herstellen, komt uit China en je hebt geen idee hoe het in elkaar zit.
Reinier Gerritsen is straatfotograaf, en vindt in zijn huis een doos met allemaal apparaten. De apparatuur is helemaal niet oud maar niet te repareren. Omdat het nog steeds best stil op straat is, en mensen een beetje schrikachtig vermaakt hij zich ermee.

fotografie: Reinier Gerritsen
Categorieën
Kunst

Made in China – Part I

Gedemonteerde gebruiksvoorwerpen door fotograaf Reinier Gerritsen

Het is niet te herstellen, komt uit China en je hebt geen idee hoe het in elkaar zit.
‘Ik ben straatfotograaf, maar nu ineens huisfotograaf. Ergens in een doos lagen allemaal apparaten, mooi spul, helemaal niet oud maar niet te repareren.

fotografie: Reinier Gerritsen
Categorieën
Gezondheid Politiek

Het grootste overheidsfalen sinds de appeasement

Oorspronkelijke tekst (Engels): The Guardian, 14 mei 2020

fotografie: Simon Dawson

door Owen Jones

Owen Jones is een Brits journalist, schrijver, columnist, politiek commentator en linkspolitiek activist.

Officieel is de nieuwe strategie ʻpersoonlijke verantwoordelijkheidʼ en ʻgoed, solide Brits gezond verstand,ʼ zoals onze minister-president het kleurrijk omschrijft; officieus is de operatie om het publiek de schuld in de schoenen te schuiven redelijk op stoom gekomen. Terwijl de media zich afvragen waarom de treinen en bussen in Londen propvol zitten ondanks het regeringsadvies, smeekt onze minister van vervoer, Grant Shapps, de domme oude forenzen om niet ʻterug te stromenʼ naar het openbaar vervoer.

Het kleine probleem hier is dat de regering miljoenen werknemers heeft opgedragen weer aan het werk te gaan; gezien het feit dat er nog steeds geen teleporters zijn uitgevonden, hebben ze een ander vervoermiddel nodig om de afstand tussen hun huis en hun werk te overbruggen. Als je als Londenaar meer dan 70.000 pond per jaar verdient, is dat geen probleem: ongeveer 80% heeft toegang tot een auto en de meesten kunnen thuiswerken. Helaas heeft bijna de helft van de inwoners van de hoofdstad – en ruim 70% van de mensen die minder dan 10.000 pond per jaar verdienen – geen toegang tot een auto: als je die beelden van volgepakte treinen en bussen wilt begrijpen, begin dan hier.

Het is niet verwonderlijk dat een regering die verantwoordelijk is voor het grootste dodental van Europa, zó geïnteresseerd is in het afschuiven van de schuld. Was het ʻgoed, solide Brits gezond verstandʼ om groepsimmuniteit na te streven en later dan andere Europese landen een lockdown op te leggen, ook al waren de gruwelen van Lombardije allang bekend? En was het inderdaad ʻgoed, solide Brits gezond verstandʼ om kwetsbare patiënten terug te sturen naar verzorgingstehuizen, zonder ze eerst te testen op het coronavirus, waardoor de ziekte werd verspreid in een sector waar misschien wel 22.000 mensen zijn gestorven? Of zou ʻgoed, solide Brits gezond verstandʼ kunnen verklaren hoe het personeel in de frontlinie is blootgesteld aan een gebrek aan persoonlijke beschermingsmiddelen?

Maar de strategie achter de nieuwe aanpak van de regering is duidelijk. ʻBlijf alertʼ is natuurlijk betekenisloos, behalve om de verantwoordelijkheid voor wat er straks gaat gebeuren op individuen af te kunnen wentelen. Volwassenen hebben de staat niet nodig om hun hand vast te houden, verkondigen de boodschappers van de regering: in plaats van te vertrouwen op gedetailleerde instructies en een centraal dictaat, moeten we vertrouwen op ons eigen oordeel. De implicatie is natuurlijk dat als zich straks nóg een piek in de infecties en de sterfgevallen voordoet, dit de schuld van het publiek zal zijn, omdat het niet genoeg persoonlijke verantwoordelijkheid heeft betoond.

Dit is een heropleving van de idealen van het Hoge Thatcherisme, zij het dat ze nu worden toegepast op een pandemie. In de jaren tachtig van de vorige eeuw werden sociale problemen die collectieve oplossingen vereisten – zoals werkloosheid en armoede – geherdefinieerd als individuele tekortkomingen. ʻTegenwoordig is er echt geen primaire armoede meer in dit land,ʼ verklaarde Margaret Thatcher zelf. ʻIn westerse landen hebben we alleen nog problemen die geen armoede zijn. Oké, er kan sprake zijn van armoede omdat mensen niet weten hoe ze moeten budgetteren, niet weten hoe ze hun inkomsten moeten uitgeven, maar dat is uiteindelijk het gevolg van een fundamenteel persoonlijkheidsgebrek.ʼ

Als je arm was, werd het een steeds populairdere houding om te beweren dat dat kwam omdat je dom, werkschuw en lui was. Dankzij de voormalige Tory-minister Norman Tebbit werd ʻget on your bikeʼ (ʻstap op je fietsʼ) een nationaal cliché: het was natuurlijk handiger voor de regering om net te doen alsof de massale werkloosheid werd veroorzaakt door een gebrek aan inspanning en vastberadenheid, en niet door de monetaristische economie die hele bedrijfstakken verwoestte.

Wat het dogma van de ʻpersoonlijke verantwoordelijkheidʼ doet, is het uitwissen van de ongelijkheden die de samenleving tekenen, verminken en uiteindelijk bepalen. Het wendt voor dat we allemaal even vrij zijn, dat onze autonomie over ons leven en onze omstandigheden dezelfde is; dat een middenklasseprofessional die thuis werkt en toegang heeft tot een auto, dezelfde keuzes kan maken als een schoonmaakster die geacht wordt haar werk aan de andere kant van de stad te doen.

De naar schatting 60.000 mensen die tot nu toe bij deze nationale ramp zijn omgekomen, zijn niet van hun familie losgescheurd omdat het publiek niet zich niet verantwoordelijk heeft gedragen, en dat geldt ook voor de doden die de komende weken nog zullen vallen. Elke toename van de besmettingen zal niet te wijten zijn aan het feit dat iemand in het park op een meter afstand van zijn ouders heeft gestaan in plaats van op twee. Het zal niet de schuld zijn van mensen die hun buren hebben uitgenodigd voor een verboden kopje thee in de keuken, maar van het feit dat de schoonmakers die hun rommel mogen opruimen een hongerloon uitbetaald krijgen.

De verklaring hiervoor is eenvoudig: de regering heeft de lockdown versoepeld om mensen uit de arbeidersklasse in onevenredige mate in mogelijk onveilige omgevingen te dwingen, op verzoek van hun werkgevers die economische belangen boven het menselijk leven hebben gesteld. Een andere verzwarende factor is het opgeven van duidelijke instructies ten gunste van verwarring. Het kan goed zijn dat dit een bewuste strategie is, om te kunnen beweren dat de regering volkomen duidelijk is geweest, maar dat het publiek het team in de steek heeft gelaten door niet genoeg ʻgoed, solide Brits gezond verstandʼ te tonen. Wat er ook gebeurt, de poging om de schuld voor het meest rampzalige regeringsfalen sinds de appeasement van 1938 in de schoenen van het publiek te schuiven mag niet slagen. Dit is hún schuld: zíj hebben dit gedaan, en we mogen hen dit niet laten vergeten.

Vertaling: Menno Grootveld

Categorieën
Economie Politiek

Het neoliberalisme is nog lang niet dood

Oorspronkelijke tekst (Engels): The Guardian, 16 mei 2020

bron foto: Twitter

door Alex Doherty

Alex Doherty is gastheer van Politics Theory Other, een podcast over allerlei politieke en theoretische zaken. Het doel is het werk van auteurs van radicaal links, dat soms als ʻacademischʼ of ʻmoeilijkʼ wordt gezien, naar een breder publiek te brengen.

Sommige mensen zeggen dat het neoliberalisme niet bestaat – dat het ʻbetekenisloosʼ is, of alleen maar een ʻscheldwoord.ʼ Maar van de financiële crisis van 2008 tot het Brexit-referendum van 2016, en van de opkomst van de alt-right tot de COVID-19-pandemie, kun je onze wereld eigenlijk niet goed begrijpen zonder in te zien hoe het neoliberalisme onze politiek en onze economie beïnvloedt.

Maar wat is het? In grote lijnen kan het neoliberalisme worden gedefinieerd als het geheel van het beleid en het overkoepelende politieke ethos dat de regeringen eind jaren zeventig in staat heeft gesteld zich af te wenden van de door de staat gestuurde economische planning, ten faveure van een economisch model dat concurrerende markten heeft uitgebreid naar alle terreinen van menselijke activiteit en de aanzet heeft gegeven tot de heerschappij van het financiële kapitaal (zoals bedacht in de City of Londen en Wall Street), door de beperkingen op de mobiliteit van dat kapitaal weg te nemen.

Belangrijk is dat het neoliberalisme niet alleen een beleidsagenda is, maar ook een moreel kader dat individuen leert zichzelf niet te zien als bijvoorbeeld loontrekkers, maar eerder als risicominnende ondernemers die de financiële risicoʼs moeten aanvaarden van hun deelname aan het hoger onderwijs, het kredietsysteem en de gedereguleerde arbeidsmarkten.

Het neoliberalisme werd in eerste instantie als economisch programma door de regering-Thatcher in Groot-Brittannië en door de regering-Reagan in de Verenigde Staten ingevoerd, maar de principes ervan bleven ook de derde weg-politiek van New Labour en de Clinton-Democraten bepalen. Hoewel centrumlinkse politici de toepasbaarheid van de term op hun beleid afwijzen, toont een schat aan door economen, sociologen en historici geproduceerd wetenschappelijk bewijsmateriaal aan hoe derde-weg politici het neoliberale project vooruit hebben geholpen.

Hoe staat het er vandaag de dag voor met deze ideologie? Sommigen zeggen dat het neoliberale tijdperk zo goed als voorbij is. In de begindagen van de COVID-19-pandemie verklaarde Paul Mason dat de gegevenheden van de crisis inhielden dat de politieke klasse van Groot-Brittannië binnenkort volledig zou bestaan uit ʻenthousiasteʼ of ʻenigszins onwilligeʼ socialisten – de progressieve staatsinterventie stond onvermijdelijk weer op de agenda. Dergelijke beweringen moeten echter met een korreltje zout worden genomen, niet in de laatste plaats omdat soortgelijke voorspellingen de ronde deden na de financiële crisis van 2008, na het Brexit-referendum en de verkiezing van Donald Trump tot president van de Verenigde Staten. En die voorspellingen bleken er flink naast te zitten.

Zo kondigde Nobelpijswinnaar Joseph Stiglitz op het hoogtepunt van de financiële crisis aan: ʻHet neoliberalisme … is dood.ʼ Toch werd het al snel duidelijk dat dit een voorbarige conclusie was. Het is waar dat de crisis een ernstige bedreiging leek te vormen voor de aanbidding van de markten, omdat overheden gedwongen werden de financiële sector te redden. Maar wetenschappers als Philip Mirowski hebben aangetoond dat de neoliberalen al lang hadden begrepen dat hun project staatsinterventies vergt om markten te creëren en in stand te houden. In plaats van de crisisbestrijding van de overheden in 2008 te zien als een afwijzing van marktvriendelijk beleid, is het nuttiger om het te beschouwen als een extreem voorbeeld van pro-business overheidsingrijpen, dat erop gericht was om het primaat van de markt op de langere termijn te behouden.

Op het eerste gezicht leken de uitslag van het Brexit-referendum en de verkiezing van Trump een breuk met het neoliberalisme in te houden. Maar die diagnose kwam voort uit een gebrek aan inzicht in de manier waarop het neoliberalisme zich kan aanpassen aan elementen van andere ideologieën.

Hoewel de Brexiteers een hekel hebben aan de Europese Unie (een instelling waar neoliberale intellectuelen het al heel lang niet over eens zijn), blijven zij gehecht aan de kern van de neoliberale ideologie. Zo is het Australische, door de Brexiteers zo geliefde, op punten gebaseerde immigratiesysteem volkomen in overeenstemming met de visie van de neoliberalen op de mens als een verzameling van bezittingen (van grotere of kleinere waarde). De opleiding, werkervaring en connecties van de post-Brexit immigrant worden geherdefinieerd als vormen van kapitaal waarvan het al dan niet de moeite waard is om erin te investeren (door die immigranten binnen te laten), om op die manier een toekomstig rendement op deze investering voor de nationale economie veilig te stellen. Op punten gebaseerde immigratiesystemen betekenen met andere woorden geen eenvoudige verschuiving van de neoliberale, op de vrije markt gerichte orthodoxie naar een of ander rechts protectionisme.

Als noch de crises van 2008 noch die van 2016 het einde van het neoliberalisme hebben ingeluid, hoe zit het dan met COVID-19? Vandaag de dag, net als in 2008, zien politici als Rishi Sunak zich gedwongen beleid te voeren dat in tegenspraak lijkt te zijn met hun voorkeur voor de heerschappij van de markt, maar het is opnieuw de bedoeling om zo snel mogelijk terug te kunnen keren naar ʻnormaalʼ en het publiek te verlossen van hun ʻverslavingʼ aan de steun van de staat. Het gefrustreerde verlangen van de regering om de verlofregeling in te perken en haar duidelijke verzet tegen de invoering van een universeel basisinkomen wijzen op een engagement om de kern van het neoliberale welvaartsbeleid in stand te houden. Dit betekent dat men zich verzet tegen royale uitkeringen voor iedereen, die door de neoliberalen als nadelig worden beschouwd voor het bevorderen van de ondernemerszin en het disciplineren van de beroepsbevolking.

In de context van de pandemie en de klimaatcrisis is het nóg verontrustender dat de neoliberale visie op het individu als menselijk kapitaal blijft bestaan, waardoor regeringen bevolkingsgroepen van ʻlage waardeʼ als wegwerpartikel kunnen behandelen. Meer overheidsingrijpen om de inkomens te beschermen is welkom, maar kan door regeringen kunnen worden gebruikt om een soort economische triage uit te voeren, waarbij bevolkingsgroepen die het niet waard worden geacht om te worden ʻgeredʼ worden uitgesloten van overheidssteun. Zoals Michel Feher heeft aangetoond, zijn er al mildere precedenten voor dit soort hervormingen van de verzorgingsstaat uitgevoerd door de belangrijkste politieke partijen van Ierland en Portugal, die de uitkeringen voor de jongere delen van de beroepsbevolking hebben verlaagd om de emigratie te stimuleren en – in het geval van Portugal – om jonge, relatief arme Portugezen in te ruilen voor welvarender gepensioneerden uit het buitenland. In de context van de steeds groter wordende staatsschulden, waarbij migrantenpopulaties worden behandeld als ziekteverspreiders, is het niet moeilijk in te zien hoe een op uitsluiting gebaseerde neoliberale politiek, die investeringen in bepaalde bevolkingsgroepen en desinvesteringen in andere bevolkingsgroepen ondersteunt, aan kracht zou kunnen winnen.

Dit alles wil niet zeggen dat de COVID-19-crisis geen reële bedreiging vormt voor de neoliberale orthodoxie. Fysieke distantie en gedwongen quarantaine hebben de arbeidsmarkt verstoord, waardoor het machtsevenwicht tussen arbeid en kapitaal mogelijk is verschoven ten gunste van de werknemers. De toename van wilde stakingen en de opkomst van onderlinge hulpgroepen zijn zeker bemoedigend. En de verlofregeling heeft de kunstmatigheid van de beperkingen van de overheidsuitgaven tijdelijk aan het licht gebracht. Maar gezien de hardnekkigheid en het aanpassingsvermogen die de neoliberale ideologie gedurende de afgelopen tien jaar aan de dag heeft gelegd moet iedere nuchtere beoordeling van de huidige toestand rekening houden met de mogelijkheid van het voortbestaan (of de succesvolle mutatie) ervan, maar ook met haar mogelijke ondergang.

Vertaling: Menno Grootveld

Categorieën
Filosofie Gezondheid

Is een biopolitiek van onderaf mogelijk?

Oorspronkelijke tekst (Engels): Viewpoint Magazine, 20 maart 2020

bron foto: Novosti

door Panagiotis Sotiris

Panagiotis Sotiris is actief als universitair docent sociale en politieke filosofie aan verschillende universiteiten in Griekenland, en doet onderzoek naar marxistische filosofie, en maatschappelijke en politieke bewegingen

De coronavirus-pandemie noodzaakt ons de politiek van de volksgezondheid in de breedste zin opnieuw te doordenken. We worden door de huidige situatie opnieuw geconfronteerd met de gespannen relatie tussen de staat, de dominante maatschappelijke verhoudingen en de volksgezondheid. Begrippen die misschien obscuur leken of in bepaalde academische kringen uit de mode waren geraakt, zoals biopolitiek of ʻhet naakte leven,ʼ verliezen hun papieren gedaante en worden plotseling op een onvermijdelijke manier wezenlijke begrippen voor onze dagelijkse ervaringen. Hetzelfde kan worden gezegd over de ‘uitzonderingstoestand,’ een begrip waarvan de recente populariteit te herleiden is naar de aanvang van de War on Terror, maar dat nu verwijst naar de extreme en autoritaire maatregelen die ingezet worden om de pandemie het hoofd te bieden. Anderzijds stellen deze begrippen ons ook voor een onopgeloste vraag, namelijk hoe we, vanuit het perspectief van ondergeschikt gemaakte en gemarginaliseerde maatschappelijke klassen, na kunnen denken over de politiek van de volksgezondheid. In het licht van deze uitdaging ben ik van mening dat deze concepten er gelijktijdig om vragen om geproblematiseerd en opnieuw uitgewerkt te worden.

Naar mijn mening biedt een recente interventie van de filosoof Giorgio Agamben een goed voorbeeld van een dusdanig zwaar falen in antwoord op deze uitdaging, dat velen daardoor misschien geneigd zouden kunnen zijn de problematiek en het concept van biopolitiek in zijn geheel te verwerpen – specifiek omdat de genoemde begrippen zo nauw met het werk van Agamben verknoopt zijn. In een artikel dat hij schreef tijdens de eerste fase van de COVID-19-epidemie in Italië karakteriseerde Agamben de maatregelen die in reactie op de COVID-19-pandemie genomen werden als een oefening in de biopolitiek van de ‘uitzonderingstoestand.’ Deze tekst heeft een belangrijk debat op gang gebracht over hoe er nagedacht moet worden over biopolitiek in relatie tot gebeurtenissen als pandemieën en de daarmee verbonden maatregelen. In de tekst suggereerde Agamben dat er met de getroffen maatregelen een ‘authentieke uitzonderingstoestand’ opgelegd werd en dat ‘de uitvinding van een epidemie het ideale excuus bood’ voor nog ingrijpender inperkingen van fundamentele vrijheden. Het artikel lokte een reeks reacties uit. Jean-Luc Nancy stelde gedecideerd dat het gevaar van de epidemie wel degelijk reëel was en dat de notie van de uitzondering zelf regel aan het worden is, als gevolg van de ‘onderlinge technische verbondenheid’ die in het actuele maatschappelijke leven veelsoortig aanwezig is. In zijn reactie op zowel Agamben als Nancy verdedigde Roberto Esposito de relevantie van biopolitiek als een manier om over belangrijke hedendaagse ontwikkelingen te kunnen nadenken, maar opperde hij bovendien dat de situatie in Italië ‘eerder het karakter heeft van een ineenstorting van het openbaar gezag dan van een dramatische vorm van totalitaire controle’. Anderen benadrukten de realiteit van het gevaar dat de pandemie vertegenwoordigt, de noodzaak om de waarschuwingen van de experts niet al te makkelijk af te wimpelen en de behoefte om de notie opnieuw te doordenken van de verantwoordelijkheid die we voor anderen dragen.i Ik denk dat dit debat een manier biedt om de notie van biopolitiek als zodanig opnieuw te overwegen, en daarom wil ik hier graag een aantal voorlopige gedachten uiteenzetten over de mogelijkheid van een alternatieve conceptie van biopolitiek.

De notie van biopolitiek zoals geformuleerd door Michel Foucault vormde een uiterst belangrijke bijdrage aan ons inzicht in de veranderingen die samenhangen met de overgang naar de kapitalistische moderniteit, vooral als het gaat om de manieren waarop macht en dwang uitgeoefend worden. Van macht als het beslissingsrecht over leven en dood waarover de soeverein beschikt, zijn we overgegaan naar macht als een poging om de gezondheid (en productiviteit) van bevolkingen te garanderen.ii Dit heeft geleid tot een ongekende uitbreiding van alle mogelijke vormen van staatsinterventie en dwang. Van gedwongen vaccinaties tot rookverboden in openbare ruimtes is de notie van biopolitiek in veel gevallen gebruikt als de sleutel tot het doorgronden van de politieke en ideologische aspecten van beleid ten aanzien van gezondheid.

Tegelijkertijd heeft het ons in de gelegenheid gesteld om diverse verschijnselen te onderzoeken die in het publieke domein veelal onderdrukt worden, van racistische denkrichtingen die proberen om zichzelf van een ‘wetenschappelijk’ fundament te voorzien tot gevaarlijke benaderingen als de eugenetica. En inderdaad heeft Agamben het begrip op een constructieve manier uitgewerkt, in zijn poging om moderne vormen te onderzoeken van een ‘uitzonderingstoestand’ (state of exception), namelijk ruimtes waar extreme vormen van dwang in praktijk worden gebracht, met concentratiekampen als het primaire voorbeeld.iii

Het is dus vanzelfsprekend dat de vragen die opkomen rond de omgang met de COVID-19-pandemie raken aan de onderwerpen die met biopolitiek verbonden zijn. Veel commentatoren hebben geopperd dat China effectief heeft kunnen optreden om de pandemie in te dammen of af te remmen omdat het land een autoritaire versie van biopolitiek kon implementeren, met inbegrip van langdurige quarantaines en het verbieden van sociale activiteiten, en dat dit effectieve ingrijpen mogelijk werd gemaakt door het uitgebreide arsenaal aan dwangmiddelen en surveillancetechnieken waarover de Chinese staat beschikt.

Sommige commentatoren stelden zelfs dat de liberale democratieën, omdat ze dit vermogen om dwang uit te oefenenen ontberen of omdat ze meer zien in vrijwillige individuele gedragsverandering, niet dezelfde maatregelen kunnen treffen, wat hun mogelijkheden tot adequaat optreden tegen de pandemie zou kunnen beperken.

Maar ik denk dat het een simplificatie is om de situatie voor te stellen als een dilemma tussen autoritaire biopolitiek en een liberaal vertrouwen op personen die rationele individuele keuzes kunnen maken.

Het simpelweg afdoen van volksgezondheidsmaatregelen als quarantaines of ‘social distancing’ als biopolitiek impliceert bovendien dat je het potentiële nut van dergelijke maatregelen over het hoofd ziet. Bij ontstentenis van een vaccin of een effectieve anti-virale behandeling kunnen deze maatregelen, die stammen uit het repertoire van 19e-eeuwse handleidingen voor de volksgezondheid, bijdragen aan het verminderen van de last, in het bijzonder voor kwetsbare groepen.

Dit is met name urgent als we erkennen dat zelfs in doorontwikkelde kapitalistische economieën de infrastructuur van de volksgezondheid aanmerkelijk is verslechterd en dat deze in werkelijkheid niet in staat is om de piek van de pandemie te weerstaan, tenzij er concrete maatregelen worden genomen om het uitbreidingstempo ervan in te dammen.

Contra Agamben zou je kunnen zeggen dat diens concept van het ‘naakte leven’ al met al beter geschikt is ter omschrijving van een gepensioneerde die, vanwege overbelasting van de capaciteit van de gezondheidszorg, op een wachtlijst staat voor een beademingsmachine of een bed met intensive care-voorzieningen, dan voor de poging om ons leven praktisch aan te passen aan de vereisten van social distancing of quarantainemaatregelen. In het licht van het bovenstaande zou ik derhalve een andersoortige terugkeer naar het werk van Foucault willen voorstellen. Ik denk dat we soms geneigd zijn te vergeten dat Foucault een zeer relationele conceptie van machtspraktijken hanteerde.iv In deze zin is het legitiem om ons af te vragen of er een democratische of zelfs een communistische vorm van biopolitiek mogelijk is.

Om deze vraag anders te formuleren: is het mogelijk om gebruik te maken van collectieve praktijken die de gezondheid van een bevolking ten goede komen, en waar grootschalige aanpassingen van het gedrag deel van uitmaken, zonder dat er een parallelle uitbreiding hoeft plaats te vinden van vormen van dwang en surveillance?

Foucault zelf wijst in zijn latere werk in een dergelijke richting, georganiseerd rond noties als waarheid, parrhesia en zorg voor het zelf.v In deze uiterst originele dialoog met de klassieke filosofie, met name de Griekse en Romeinse, roept hij een beeld op van een alternatieve politiek van bios waarin individuele en collectieve zorg gecombineerd wordt, op basis van een bepaald soort verplichting en moed om de waarheid te spreken, in vormen die niet op dwang gebaseerd zijn.

Binnen zo’n perspectief kunnen beslissingen om in tijden van een epidemie onze verplaatsingen te beperken en onderlinge afstand te bewaren, om niet te roken in afgesloten openbare ruimtes of om individuele en collectieve praktijken te vermijden die de leefomgeving schaden, het resultaat zijn van democratisch besproken collectieve besluiten die gebaseerd zijn op de beschikbare kennis en die deel uitmaken van een collectieve inspanning om zorg voor anderen en onszelf aan de dag te leggen. Dit betekent dat we ons begeven van simpele discipline naar verantwoordelijkheid, ten aanzien van anderen en vervolgens van onszelf, en dat we overgaan van het opschorten van socialiteit naar de bewuste omvorming daarvan. Bij een dergelijke toestand bewegen we ons van een permanente geïndividualiseerde vrees, die in potentie elk besef van sociale cohesie uiteen doet vallen, naar het idee van een collectieve inspanning, gecoördineerd handelen en solidariteit in de context van een gezamenlijk gevecht, elementen die bij noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid van zeer groot belang kunnen zijn voor het medisch ingrijpen.

Dit biedt ons de mogelijkheid tot een democratische vorm van biopolitiek, die ook gebaseerd kan zijn op de democratisering van kennis. De toegenomen toegang tot kennis en de behoefte aan campagnes om die te populariseren, maken collectieve besluitvormingsprocessen mogelijk waar kennis en begrip het uitgangspunt vormen, en niet alleen de autoriteit van deskundigen.

Biopolitiek van onderaf

Het gevecht tegen HIV, de bestrijding van het stigma, de poging om ervoor te zorgen dat mensen begrijpen dat dit niet de ziekte van ‘groepen met een hoog risicoprofiel’ is, de sociale eis van educatie over veilige seks, het vrijmaken van middelen voor de ontwikkeling van behandelingen en toegang tot openbare zorgstelsels – dit alles zou niet mogelijk zijn geweest zonder de strijd die geleverd is door bewegingen als ACT UP. Je zou kunnen zeggen dat dit inderdaad een voorbeeld was van een biopolitiek van onderaf.

De huidige situatie biedt sociale bewegingen veel ruimte om een zinnige rol te spelen. Zij kunnen om acute maatregelen vragen, om ervoor te zorgen dat volksgezondheidsstelsels de extra belasting als gevolg van de pandemie aankunnen. Zij kunnen wijzen op de behoefte aan solidariteit en collectieve zelforganisatie tijdens een crisis als deze, in plaats van geïndividualiseerde ʻoverlevingspaniek.ʼ Zij kunnen eisen dat de macht (en dwang) van staten wordt ingezet om middelen van de privésector over te hevelen naar plekken waar een directe maatschappelijke behoefte bestaat. Zij kunnen strijd voeren voor betaald ziekteverlof en voor een einde aan maatregelen als huisuitzettingen. Zij kunnen hun collectieve inventiviteit inzetten voor de grassroots-organisatie van hulp aan ouderen en andere groepen die geen toegang hebben tot ondersteuning. Zij kunnen bovendien op alle mogelijke manieren de notie uitdragen dat de strijd tegen de pandemie geleverd wordt door werkende mensen – niet door het kapitaal, maar door artsen en verplegers in slecht bezette publieke zorginstellingen, door precaire werkers in de cruciale aanbodketens, en door degenen die de basale infrastructuur draaiende houden zolang de lock-down duurt. En zij kunnen concrete maatschappelijke veranderingen eisen als een noodzakelijke vereiste om levens te redden.

(Deze tekst is een herziene en geannoteerde versie van een tekst die aanvankelijk hier gepubliceerd werd)

Vertaling: Thijs Vissia

i Het European Journal of Psychoanalysis heeft een speciale sectie samengesteld over ‘Coronavirus en filosofen’ met een vertaling van Agambens interventie en de reacties daarop, waarnaar ik in deze alinea verwijs: http://www.journal-psychoanalysis.eu/coronavirus-and-philosophers/. Agamben schreef een antwoord op de kritiek die hij op zijn oorspronkelijke interventie ontving. Een vertaling van dit antwoord is hier te lezen: https://itself.blog/2020/03/17/giorgio-agamben-clarifications/

ii Zie Michel Foucault, The History of Sexuality. Vol. 1, New York, Panteon Books, 1978, pp. 139-140. Zie ook Michel Foucault, Society Must Be Defended. Lectures at the Collège de France 1975-1976, Picador, New York, 2003, pp. 243-250.

iii Giorgio Agamben, Homo Sacer: Sovereign Power and Bare Life, Stanford, Stanford University Press, 1998.

iv ‘Macht is overal; niet omdat het alles in zijn greep heeft, maar omdat het overal vandaan komt. En “Macht,” voorzover die permanent, repetitief en inert is en zichzelf reproduceert, is simpelweg het algehele effect dat opdoemt uit al deze bewegingen, de aaneenvoeging die op elk daarvan berust en op haar beurt probeert om aan hun beweging een halt toe te roepen. Dit moeten we ongetwijfeld op een nominalistische manier benaderen: macht is geen institutie en geen structuur; evenmin is het een bepaalde kracht waarmee we uitgerust zijn; het is de naam die in een specifieke maatschappij gegeven wordt aan een complexe strategische situatie’ (Foucault, History of Sexuality.Vol. I, p. 93) – vertaling TV.

v Michel Foucault, The Care of the Self. Volume 3 of the History of Sexuality, Pantheon Books, New York 1986; Michel Foucault, Le gouvernement de soi et des autres. Cours au Collège de France. 1982-1983, Paris, Gallimard/Seuil, 2008; Michel Foucault, Le courage de la vérité. Le gouvernement de soi et des autres II, Paris EHESS/Gallimard/Seuil, 2009.

Categorieën
Economie Politiek

De euro: het wonder of de dood

Oorspronkelijke tekst (Frans): Le Monde Diplomatique, 21 april 2020

fotografie: Stéphane Burlot

door Frédéric Lordon

Frédéric Lordon is een Frans econoom en filosoof, en onderzoeksdirecteur aan het Centre européen de sociologie et de science politique in Parijs.

Na de near death experience een full death experience?

De door het ʻwhatever it takesʼ van Mario Draghi in 20121 op het nippertje geredde euro had in werkelijkheid alleen maar een beetje tijd gewonnen om zich te kunnen herstellen en de volgende klap te kunnen opvangen. Want het is wel zeker dat die gaat komen, in de vorm van een nieuwe gigantische financiële crisis. Financiële deregulering leidt immers altijd tot crises, met dezelfde regelmaat als die van de seizoenen, vooral omdat de fundamentele problemen van de kapitaalmarkten niet zijn opgelost. Want feitelijk zijn er geen zesendertig oplossingen om de problemen van de financiële markten op te lossen, er is er slechts één: ze moeten worden afgeschaft.

Maar er waren zulke machtige belangen mee gemoeid dat er alle naïviteit van de wereld voor nodig was om te kunnen denken dat er binnen het kader van de politieke instellingen van het neoliberalisme iets serieus tegen zou kunnen worden ondernomen. Obama schijnt een ogenblik te hebben gedacht dat hij kon onderhandelen en had, naar men zegt, de moguls van de financiële wereld in deze bewoordingen op de hoogte gebracht: ʻThe only thing between you and the pitchforks is my administration.ʼ Het feit dat Wall Street zijn campagne had gefinancierd en innig verstrengeld was met de Democraten bracht hem echter snel bij zijn positieven. De affaire eindigde met de Dodd-Frank Act: niet helemaal niets, maar ook niet heel veel, zoals de gebeurtenissen die nog zouden komen inmiddels hebben aangetoond.

Ondertussen stond Sarkozy in Europa in Toulon met zijn armpjes te zwaaien en wekte The Economist de indruk bang te zijn door zich af te vragen of dit het einde van het kapitalisme was, maar godzijdank – nee. Eind 2008, begin 2009 zagen we regeringen dingen goedkeuren die afwijken van het Europese liberale dogma. Er werd aangekondigd dat alles anders zou zijn en dat niets zo zou blijven als het was. Men dacht heel hard na en zou alles doen wat nodig was. Maar medio 2009, nadat de financiële en bancaire klap van de crisis was opgevangen, waren we weer terug bij af: alle ontstane tekorten kwamen voor rekening van het lopende boekjaar, verder niet. Voortaan was het parool: herstel van de ernst, onze kinderen niet opzadelen met schulden, noodzakelijke inspanningen (lees: bezuinigingen). Er ontstond een patroon dat Hegel noch Marx had kunnen voorzien: de eerste keer als klucht, de tweede keer (waar we nu in zitten) als een enorme klucht.

Van eendenvijver naar stormachtige zee

Maar er is een klein verschil: wat ons nu te wachten staat, is van een omvang die de post-subprime-golf reduceert tot een aangenaam kabbelend beekje. Nu is het moment aangebroken om te bedenken dat de euro is verworden tot een wrak in een eendenvijver, zoals binnenkort zal blijken. Tien jaar lang hebben de Europese instellingen nergens aan toegegeven – en het heeft geen zin meer om het te hebben over een ʻonconventioneelʼ monetair beleid, over de oprichting van het Europese stabiliteitspact EMS,2 of over een Potemkin-bankenunie; die hebben namelijk niets substantieels veranderd aan de regels van het economische beleid. Ook dat zullen we binnenkort zien. Hier komt nog bij dat het humanistische alter-Europa ook alles heeft lamgelegd door uitsluitend te willen debatteren over een andere mogelijke euro. Natuurlijk democratisch, maar zonder zich af te vragen hoe die transformatie van een pompoen in een gouden koets zich zou moeten voltrekken – ongetwijfeld is het voldoende om het te willen, maar dan wel heel sterk.

Zonder een begin te maken met een analyse van de politieke voorwaarden, en voorzien van alle zegeningen van een positieve humanistische houding, zijn we verzekerd van een volledige immobilisatie van het debat. De beweging DiEM25 van Yanis Varoufakis, die in 2015 na het bloedbad in Griekenland werd opgericht, vond het niet nodig om zich af te vragen hoe zij Duitsland aan haar ʻdemocratische euroʼ kon verbinden, terwijl Duitsland er alles aan deed om zich aan iedere vorm van democratische besluitvorming te onttrekken – en het najagen van deze hersenschim was alleen maar goed voor het verspillen van nog eens tien jaar. Ondertussen produceerden de sociaaldemocratische herzieners van de Europese verdragen een serie pamfletten zonder enige zeggingskracht.3 Zij waren druk bezig aan van alles te tornen, maar niet aan de kern van de ordo-liberale regels die aanleiding hadden gegeven tot het constitutionele bezuinigingsbeleid, dat de near death experience van 2010-2012 had veroorzaakt, en dat vroeg of laat zonder enige twijfel opnieuw zou gaan doen. Alle vragen die destijds werden gesteld over de houdbaarheid van de meest fundamentele en (logischerwijs) meest onwrikbare regels, over de gevolgen van een schok die even groot zou zijn als de klap van de subprime-crisis, al die vragen bleven onbeantwoord – alles wat buiten de Europees-democratische alternatieven viel. Dit is waar de weigering om lastige problemen te benoemen toe leidt: tot het jaar 2020, met vóór ons het Antwoord (we weten overigens niet meer of we verrast moeten zijn door de korte tijd die het nodig had om te arriveren).

Dus nu krijgen we de full death. Want we zien niet in wat Europa zou kunnen redden van wat in aantocht is, omdat Europa tijdens de miniatuurversie ervan (tussen 2009 en 2015) er al bijna aan was overleden. In werkelijkheid is de bom al gebarsten en zien we dezelfde bewonderenswaardige resultaten. Er wordt gezegd dat het ʻdeze keer anders is,ʼ want het komt niet door de markten, maar door een virus. Dus door een ʻexogene schokʼ – door onverklaarbare zaken van buiten de economie, die verder perfect zelfregulerend is. Een soort pech, bij wijze van spreken. Maar natuurlijk is het virus volstrekt niet exogeen: het is het product van de kapitalistische verwoesting van het milieu en heeft zijn perfecte verspreidingskanalen gevonden in onze waanzinnig geworden mondialisering. Essentieel is echter dat de ramp pas echt catastrofaal wordt in en door de motor van de financiële markten, de fora waar oordelen over schulden worden geveld – en waar deze oordelen bij zwaar weer meestal de vorm van een cataclysme krijgen.

Een muur van schulden (en hypotheses over het einde van de lockdown)

Welnu, schulden zullen er zeker zijn, zowel private als publieke. Eerst de private – ondanks de commentaren in de media, waarvoor blijkbaar alleen de staatsschulden tellen. De ineenstorting van de economie brengt bedrijven, vooral kleine, in situaties die variëren van zeer zorgwekkend tot ronduit rampzalig. In de Verenigde Staten is de Federal Reserve begonnen met een kolossaal liquiditeitsplan om bedrijven te beschermen tegen faillissementen: de banken verstrekken leningen die de centrale bank belooft te zullen opkopen. Maar voor hoe lang? ʻTot het herstel goed op gang is gekomen,ʼ zegt Jerome Powell, voorzitter van de Fed. Dus ongeveer zolang als nodig is. Hiermee geeft hij impliciet een hypothese over de duur van de crisis. Dus: ʻeen bepaalde tijd,ʼ waarvan we niet precies weten hoelang die zal duren, maar waaraan desondanks ongetwijfeld heel snel een einde zal komen. Oftewel: er zijn nu inderdaad mensen ziek, maar als ze binnenkort genezen zijn, kunnen ze weer aan het werk en zullen we ervoor zorgen dat ze gezond zullen blijven. Er is dus sprake van een gewelddadige maar tijdelijke crisis, een ʻschone crisisʼ; de maatregelen om deze moeilijke tijd door te komen zijn uitzonderlijk maar van voorbijgaande aard. En dan zal alles weer normaal zijn.

Of niet. Want het is helemaal niet zeker dat deze epidemiologische dynamiek zo keurig verloopt als het monetaire beleid graag zou willen. Ofwel het scenario van de ʻniet zo schoneʼ beëindiging van de lockdown: gedeeltelijk, selectief (bijvoorbeeld per regio), geleidelijk, overal omkeerbaar, met nieuwe, lokale lockdowns als het virus weer ergens opvlamt, of zelfs landelijk als zich in de herfst een tweede coronagolf aandient, en het virus mogelijk gemuteerd is zodat de opgebouwde immuniteit nutteloos is, enz. De ʻslechte tijd van voorbijgaande aardʼ is dan niet meer een moment maar bijna permanent – dat van een verlengde schok in het aanbod (en de vraag), een enigszins bizarre variatie op een ʻklapʼ: een ʻpermanente klapʼ (van wisselende intensiteit). De versoepeling van de lockdown kan ʻmaanden of misschien wel een jaarʼ duren, waarschuwt een Belgische epidemioloog. Nou, nou, nou.

Als u weet dat de INSEE (het Franse CBS) twee weken lockdown inschat op een daling van 1,5 procent van het bbp, berekent u dan eens tot welk verlies een lockdown zal leiden die ʻmisschien wel een jaarʼ zal duren.

Of toch maar niet. We gaan niets berekenen. Dat is veel te eng.

De INSEE heeft zelf een berekening gemaakt van acht weken lockdown. En die is al erg genoeg: een recessie van 6% (de Banque de France zegt 8%, vergeleken met de 2,2% van 2009 is dit de ergste recessie sinds 1945) en een begrotingstekort van 12% (7,5% in 2009). En dat ondanks het feit dat deze berekening uitgaat van een ʻschone crisisʼ en er geen garantie is dat het goed zal gaan of dat, mochten de acht weken niet zo goed verlopen, de productie weer normaal zal worden. Als het einde van de lockdown niet zo ʻschoonʼ is, of nog erger, als de lockdown voor onbepaalde tijd blijft bestaan, wellicht ʻmaanden en misschien wel een jaar,ʼ dan ontstaat er uiteraard een enigszins ander beeld.

In het ʻniet zo schoneʼ scenario zal de overheid in de breedste zin van het woord de economie bij elkaar proberen te houden (gedeeltelijke werkloosheid, uitstel van verschillende betalingsverplichtingen aan de staat, ʻopen barʼ-beleid bij de centrale bank) gedurende de hele tijd dat het ʻslechte momentʼ duurt, want juist als we niet uitsluiten dat dat moment met tussenpozen minder slecht wordt, zien we dat het … een bepaalde tijd zal gaan duren. Misschien duurt het wel even voordat het echt weer goed is. En dan is een bepaalde tijd, als het bijvoorbeeld een jaar wordt, veel te lang om continu de particuliere sector te steunen.

Voorlopig beleven de financiële markten, waaraan niets obsceens vreemd is, een geweldige tijd dankzij de door de Fed opgeworpen anti-faillissementsdam. Maar de dag waarop de Fed zal aankondigen dat de deze dam tijdelijk was en zich zal terugtrekken terwijl het tij blijft stijgen, zou de stemming gevoelig kunnen omslaan. De enorme omvang van al het cashgeld dat is omgezet in kortlopende schulden zal op rekening komen van de private banken, zonder dat zij kunnen onderhandelen over de laatste fase van deze reis: de overname ervan door de centrale bank. Dan begint het opmaken van de pijnlijke rekeningen, het registreren van de non-performing loans en van onbetrouwbare debiteuren. En het tellen van de banken die zullen omvallen, tenzij laatstgenoemden al anticiperend zelf economische subjecten gaan loskoppelen van de kredietbeademingsapparatuur en we daaraan het bloedbad zullen kunnen afmeten.

De ʻonveranderlijkeʼ Europese solidariteit

We noemen de Fed, maar het zou net zo goed de ECB kunnen zijn, die het nog niet nodig vindt om formeel een garantieboodschap af te kondigen. Het is trouwens niet zeker dat we daarop zullen uitkomen vóór de middelpuntvliedende krachten uit de doos komen, in een vorm die veel gewelddadiger is dan die van 2010-2015. De Engelse taal heeft daar het begrip to skyrocket voor. Binnenkort zal dat de term zijn voor alle tekorten en staatsschulden. De Engelse flipperkast kent de term: same player shoots again. Aangezien de eurocrisis een extra bal heeft gewonnen, kunnen we ook die gebruiken.

Net zoals in 2010 nodigt alles in Europa weer uit tot chaos. Vergis je niet in de uitspraken van Angela Merkel om de ʻgouden regelʼ op te schorten, of die van de Europese Commissie om de gebruikelijke criteria (3% en 60%) voorlopig niet al te nauw te nemen. Deze goede bedoelingen zullen maar even duren, minder lang dan ʻzolang als nodig is,ʼ en zullen ongetwijfeld net zo bekrompen zijn als in 2009; dit jaar mág het vanwege alle emoties, maar daarna zal het parool weer zo snel mogelijk luiden: Disziplin! Van Villeroy de Galhau bij de Banque de France tot Lagarde bij de ECB en Le Maire in Bercy: hun oproep tot inspanningen is erop gericht om ons daar nu al op voor te bereiden. De tweede keer zal dus komen als een enorme klucht. De financiële nood van Italië, Spanje en misschien ook Frankrijk belooft weer bodemloos te worden. Met daartegenover weer de onverzettelijkheid van de Europese instellingen onder de hegemonie van het Duitse blok.

De vergadering van de Raad Economische en Financiële Zaken (Ecofin) van 9 april zou zijn afgesloten met een applaus voor de eigen deelnemers – wat duidt op een mengeling van zelfgenoegzaamheid, die eigen is aan isolement, en een warrig besef dat men niet te veel moet rekenen op applaus van derden. De redenen voor dit applaus waren flinterdun. Het is waar dat het EMS heeft gezegd bereid te zijn 500 miljard euro ter beschikking te stellen, maar er is niets losgelaten over de essentie daarvan, te weten de voorwaarden, dat wil zeggen: de vereiste ʻaanpassingenʼ voor alle begunstigden van het fonds – dezelfde die tot de instorting van Griekenland hebben geleid. Same player shoots again, zeiden we al, maar deze keer inzake een land dat 16% van het bbp van de eurozone vertegenwoordigt4 (en niet 2%, zoals Griekenland …) en een schuld van 2.400 miljard euro heeft (en niet 400 miljard5). Er dan is er nog niets gezegd over Spanje (11,8%), Frankrijk (19,2%), en andere landen …

Intussen is het politieke landschap nog altijd even gunstig. In Italië is de publieke opinie op spectaculaire wijze gedraaid: aanvankelijk het meest pro-Europees, is het land nu ten prooi gevallen aan een gevoel van verlatenheid en walging. En dat is begrijpelijk, want de Europese blindheid is schrijnend geweest. De late verontschuldigingen van de voorzitter van de Europese Commissie, en de gemaakte bevlogenheid ervan – ʻwijstaan achterjullie,ʼ terwijl het omgekeerde werd bedoeld – hadden als enig effect dat de Italianen bevestigd werden in hun idee dat ze in de steek gelaten waren. En dit werd hen opnieuw verteld door de Ecofin-vergadering, luid applaudisserend voor zichzelf – maar dan in technischere termen: 1) we zullen jullie behandelen als Griekenland, 2) als het gaat om euro-obligaties of corona-obligaties kunnen jullie de pot op. Je moet je overigens afvragen of er reden tot klagen is met dit Europa, waarin zelfs de oplossingen die bedoeld zijn als redmiddel een venijnig kantje hebben: die euro-obligaties werden gepresenteerd als een onvoorwaardelijk instrument dat zou openstaan voor iedereen die ze nodig had. Maar natuurlijk komt ʻsolidariteitʼ nooit zonder ʻtegenprestatie.ʼ De corona-obligaties zouden hier waarschijnlijk ook niet aan zijn ontsnapt.

En aangezien Europa met zijn inerte instellingen tot niets anders in staat is dan tot tragische herhalingen, zien we soortgelijke personages alweer dezelfde taferelen opvoeren. Jeroen Dijsselbloem, de beul van de Grieken bij de Eurogroep, is opgevolgd door de al even meedogenloze Wopke Hoekstra, de huidige minister van Financiën van Nederland – aan hem danken we sinds eind maart de torpedering van het project van de corona-obligaties, vergezeld van een zware aanklacht tegen Italië, dat werd beticht van een wezenlijk budgettair onvermogen om de situatie het hoofd te bieden, en dat binnenkort wel eens een bezoekje van een onderzoekscommissie tegemoet zou kunnen zien, een van die broederlijke instrumenten waarvan de EU het geheim bewaart. En we kunnen het eeuwige antwoord al zien aankomen, het antwoord dat in het afgelopen decennium bijna tot de begrafenis van de euro heeft geleid en dat deze keer opnieuw zal doen: ʻWij gaan niet voor anderen betalen.ʼ Ieder voor zich – dat is het solidaire Europa. Nederlanders, Duitsers, Luxemburgers, Finnen enz.: wij betalen niet voor anderen.

Net als in 2010: de Duitse rots

En de Duitsers zijn daar beslist minder dan ooit toe bereid. Op het gebied van de gezondheidszorg lijkt Duitsland het beter te doen dan welk land dan ook, wat Frankrijk in verlegenheid brengt: voldoende ic-capaciteit, intensief testbeleid, relatief laag aantal sterfgevallen, snelle daling van de curve – we mogen niet vergeten dat Frankrijk nog tot eind juni op zijn mondkapjes moet wachten … Het einde van de Duitse lockdown is daarom al snel in zicht – evenals de hervatting van zijn economische activiteiten. De groeiverliezen, het begrotingstekort, de private en de publieke schulden zullen lager zijn dan die van andere landen, omdat Duitsland – niet zonder reden – meent beter georganiseerd te zijn. Dit is het soort prestatie dat weinig aanleiding geeft tot geduld voor de achterblijvers en nog minder tot financiële solidariteit. Ieder voor zich.

Er zullen geen euro-obligaties komen en ook geen corona-obligaties. Er zal geen solidariteit zijn. Er zullen wél kolossale nationale staatsschulden zijn, met enige bereidheid van de ECB om ze op te kopen, teneinde de ontploffing van de spreads6 voor de meest getroffen landen te beperken, niet zonder plafond deze keer, want de huidige crisis kent geen whatever it takes, ook al is er 2.400 miljard euro op weg naar Italië en 1.290 euro naar Spanje. Het whatever lijkt dus iets te worden dat we zullen moeten herzien. Om nog maar te zwijgen van het feit dat sommige landen in de bestuursraad zullen gaan denken dat de ECB een stofzuiger mag worden voor de slechte schulden van anderen. We zullen degenen ʻhelpenʼ die geholpen moeten worden, maar dan wel financieel, dat wil zeggen via de EMS-procedures, binnen de grenzen van de middelen … en dan vooral door middel van toezicht à la Griekenland.

Laten we de dingen bij de naam noemen: landen ter grootte van Italië of Spanje zien we niet zo gauw buigen voor deze behandeling, nog minder wanneer rationele oplossingen samengaan met verbittering. Gezien de enorme omvang van wat ons te wachten staat, zijn er slechts twee mogelijkheden: 1) directe steun van de centrale bank aan de schatkist – zoals Groot-Brittannië zojuist in beginsel heeft toegestaan (een monetaire beleidsrevolutie die onopgemerkt is gebleven); 2) massale kwijtschelding van schulden door de centrale bank, ten gunste van zowel de private als de publieke sector. Oftewel twee dingen die binnen de door Duitsland gedomineerde eurozone verboden zijn.

De nog verse les van 2009 leert ons dat de crisis van het Europese wanbeleid twee vormen kan aannemen. Een politieke: de tumultueuze uittreding van een mishandeld land dat onder druk van zijn bevolking inziet dat de verdediging van zijn vitale belangen niet langer verenigbaar is met het lidmaatschap van de eurozone. En een financiële: een catastrofe op de obligatiemarkten, als beleggers de hoge staatsschulden ʻonhoudbaarʼ achten en gaan beproeven wanneer de centrale bank zal ingrijpen om het groter worden van de spreads tegen te gaan (waardoor sprake zal zijn van een self-fullfilling prophecy7), of als beleggers ontwrichting beginnen te bespeuren via een X-exit, waarbij X staat voor een land dat zijn politieke breekpunt nadert, zoals Griekenland tussen 2011 en 2015 – en daarmee is al aangeven hoe deze twee vormen perfect kunnen samengaan tot een nog ergere combinatie.

Het is dus weer dezelfde rots waarop de euro aan diggelen wordt geslagen, de rots van de Duitse onverzettelijkheid bij het omgaan met de reacties op het monetaire beleid waar het land zijn hele geschiedenis bang voor is geweest. Laten we nogmaals zeggen dat een natie niet verantwoordelijk kan worden gesteld voor haar collectieve spoken, want iedereen heeft zo zijn eigen spoken. Maar ook dat het een krankzinnig project was om een gemeenschappelijke munt te creëren met een land dat door zulke nachtmerries wordt geteisterd.

Het is niet zo dat Europa, en daarbinnen Duitsland, sinds 2009 geen enkele beweging meer heeft gemaakt. Het opschorten van het begrotingsdogma aan het begin van deze crisis toont een snelle draai van de ECB met betrekking tot massale aankoopprogrammaʼs (ook al moest Lagarde er twee keer over nadenken, na een aanvankelijke weigering) en is niet niets. Maar wat zijn de realistische op de langere termijn? Op het gebied van de overheidsfinanciën zal de budgettaire tolerantie niet lang duren en zal de aanpassingsdruk snel toenemen. Op het monetaire vlak zal de kwestie van de kwijtschelding van schulden door de ECB – dat wil zeggen: hun (zeer) grootschalige monetarisering – nog beslissender zijn. Monetiseren – kwijtschelden. Schulden. De Duitse nachtmerrie bij uitstek. Maar er is geen andere uitweg dan deze monetaire strategie.

In 2012 had Duitsland op het laatste moment het ʻwhatever it takesʼ geslikt – en liet het Griekenland het honderdvoudige betalen. Bij iedere crisis wordt de hele onder Duitse invloed staande structuur op zijn rigiditeit getest. Er is een bijna miraculeuze beweging voor nodig om die niet te laten breken. Naarmate crises heviger worden, loopt de structuur altijd vertraging op bij de aanpassing en wordt hij op een steeds gevoeliger punt getest, waardoor er een steeds spectaculairder wonder nodig zal zijn. Op een dag komt de maximale belasting. Daar zijn we nu aangeland.

Om ervoor te zorgen dat de euro deze keer niet te gronde gaat, is er, afgezien van ʻwonderen,ʼ slechts één mogelijkheid: dat ook Duitsland gedwongen zal worden akkoord te gaan met de oplossing van de kwijtschelding van schulden. Het enige dat de euro kan redden is dat Duitsland zichzelf niet langer in staat acht de gigantische schok op te vangen binnen het kader van de eigen regels. En dat ook Duitsland zich straks in een situatie zal bevinden waarin het land zal moeten schipperen tussen het handhaven van de eigen principes en het vasthouden aan zijn essentiële belangen – het beperken van de economische en sociale ontwrichting. Wat Duitsland absoluut niet kan – onderhandelen over zijn principes met anderen – kan het land misschien wel met zichzelf doen. Dan, en alleen dan, zou de euro nog een laatste, ultieme kans hebben.

In werkelijkheid is de gebeurtenis die op het punt staat plaats te vinden zo enorm dat zij ambivalent is. We zijn weer aangeland bij de contingentie van de uitkomsten: ofwel het enorme geweld van deze crisis zal alles stukmaken en de euro naar de vuilnisbak van de geschiedenis verwijzen, of het Duitse dogma zal (net op tijd) exploderen zodat de rest behouden blijft.

Ondertussen wordt Varoufakis met een schok wakker. Hij zegt dat ʻEuropa het niet verdient om te overlevenʼ en kondigt in de Italiaanse pers aan dat ʻde Europese desintegratie is begonnen.ʼ Het is duidelijk dat hij het seculiere pad volgt – en misschien heeft hij deze keer wel gelijk.

Over de revolutie

In haar Essay over de revolutie bespreekt Hannah Arendt de merkwaardige paradox dat we de meest ʻconvulsieveʼ politieke gebeurtenissen als zodanig benoemen. ʻAls zodanig,ʼ dat was in de astronomie dus het woord waarmee de onveranderlijke rotatie der planeten werd aangeduid – het is heel merkwaardig dat het woord waarmee we in eerste instantie de eeuwige terugkeer van hetzelfde aanduidden nu de grote breuken in de geschiedenis benoemt. De reden is volgens Arendt dat het woord ʻrevolutieʼ in de 17e en 18e eeuw ook de connotatie had van een onoverwinnelijke fataliteit – het onweerstaanbare werk van krachten elders, waarvan het onuitwisbare gevolg alleen maar hoefde te worden vastgelegd. De tijdsgeest van toen dacht dus aan planeten, terwijl de hedendaagse mogelijk over meer beelden beschikt, bijvoorbeeld die van tsunamiʼs, ontstaan door een schok duizenden kilometers verderop, maar waarvan de frontlijn voorbestemd is om op te rukken op een manier waar niets tegenin te brengen is – hetzelfde beeld van een noodzaak die alleen maar werkelijkheid kan worden.

Het lot te slim af zijn of het tij keren is normaal gesproken een zaak van de politiek. Maar de Europese instellingen zijn zo georganiseerd dat ze geen echte vrijheid hebben – ook al zijn er soms lokaal en tijdelijk aanpassingen mogelijk. Zonder de minste bewegingsruimte, zonder de herpositionering op pijnpunten waar de macht als het ware ʻpsychischʼ niet in staat is compromissen te sluiten, en zonder enige flexibiliteit, zijn deze instellingen gedoemd de klap slechts te ondergaan en de spanningen te moeten dragen zonder ze te kunnen opvangen, in de hoop dat ze er niet onder zullen bezwijken. Maar er zijn grenzen aan wat een rigide structuur aankan. In 2010 waren die al bijna overschreden door een klap die destijds enorm werd geacht, maar die niet te vergelijken is met wat ons nu te wachten staat.

We bevinden ons ver van het epicentrum van de beving en voorlopig is er niets concreets zichtbaar. Alles is nog abstract en dus gevoelig voor ontkenning of minimalisering. Maar de onderzeese aardbeving heeft al plaatsgevonden, ze verspreidt haar golf, en de frontlinie van de tsunami is al op weg. Ze nadert ons, en niets lijkt haar te kunnen tegenhouden. Revolutie.

Vertaling: Jael Kraut

1Met deze drie woorden – whatever it takes – heeft Mario Draghi in 2012 de eurocrisis een halt toegeroepen: door aan te geven dat de ECB alles wat nodig was uit de kast zou halen om de liquiditeit van de Europese markten te waarborgen, en de speculaties over de uittreding van Griekenland en het uiteenvallen van de eurozone tegen te gaan.

2Het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM), een soort Europees Monetair Fonds, is in 2012 opgericht als instrument voor financiële bijstand en herstructurering van de staatsschulden van de lidstaten.

3Stéphanie Hennette, Thomas Piketty, Guillaume Sacriste et Antoine Vauchez, Pour un traité de démocratisation de l’Europe, Seuil, 2017 ; Changer l’Europe, c’est possible !, Seuil, 2019.

4Alle cijfers zijn van 2018, bron Insee, Eurostat.

5En nog geen 300 miljard aan het begin van de Griekse crisis.

6Een spread is het verschil tussen de rentetarieven van de diverse staten en een referentierente; in de eurozone is dat de Duitse rente. Dit is een doorslaggevende variabele, want als er vragen rijzen over de houdbaarheid van een staatsschuld, zal er al snel sprake zijn van speculatie en worden de obligaties verkocht, waardoor de rente stijgt (en de spread groter wordt), met als gevolg dat de schuldenlast toeneemt en de financiële situatie van het betrokken land verder verergert.

7Zie vorige voetnoot

Categorieën
Filosofie Politiek

Spinoza: Common en COVID

bron foto: Jos Scheren

door Jos Scheren

Jos Scheren werkt samen met Spinoza, over wie hij met Wijnand Duyvendak een boek heeft gepubliceerd bij Starfish Books. De samenwerking betreft vooral de vraag hoe in tijden zoals nu de (politieke) verbeelding intact kan blijven. Het (onder meer door Spinoza ingefluisterde) antwoord : autonomie, de aanval is de beste verdediging.

Voor Eddy PG (1934-2020)

1 Wat mij raakt is veel, al was het maar omdat ik het op hetzelfde moment ook aanraak. In het New York van 1855 zegt Walt Whitman daarom: I am large, I contain multitudes. Dat ik veel ben kan mij onrustig maken. Ik kan er bang van worden of hoopvol, maar als het meezit, wordt er iets gemaakt wat er niet nog niet is.

2 Iets wat mij raakt en wat ik weer aanraak, daar heeft Spinoza een woord voor: affect. Even schoolmeesterachtig, maar toch ook vooral praktisch: affect is niet hetzelfde als emotie. Een affect beweegt zich tussen mij en iets anders. Het is niet míjn affect, daarvoor is het te beweeglijk en te eindeloos. Hoe meer ik zelf terugtreed, des te vrijer het affect. Het loopt door me heen.

Vrijheid is overigens bij Spinoza niet allereerst de vrijheid van meningsuiting. Geloof dat suffe praatje niet. Het is wel wat meer dan dat. Het is de vrijheid van het affect om zich te ontwikkelen tot aan de limiet van wat het kan. En als dat niet genoeg zegt, dan helpt mogelijk dit: het affect wacht maximaal opmerkzaam op een gelegenheid om zijn potentieel aan verbindingen te verwerkelijken. Nog niet genoeg? De levende gemeenschappelijkheid die er al is, nog intensiever te begeren: dat is het affect.

3 Nog even wat voorwerk voordat we komen waar we willen zijn. Of misschien komen we wel ergens anders uit. Hoe dan ook, je overgeven aan je affecten is geloven in de wereld – haar onzekerheid omarmen, zoals Deleuze (Spinoza parle par ma bouche) graag zegt. Ik vertrouw op/in de wereld die ik – de ʻvelen-ikʼ – maak. Op productieve wijze past deze ʻvelen-ikʼ zich aan de wereld aan. Geen ding in de wereld – ik niet, een haai niet, een rots niet – zou zich kunnen aanpassen aan wat er gebeurt, als ik – of de haai, of de rots – geen surplus, geen overvloed zou kennen. Er gebeurt niets zonder de ʻvelen-ik.ʼ

Wat gebeurt, doen wij gebeuren. Wij horen bij de wereld, omdat we haar op elk ogenblik – echt waar, op elk ogenblik – opnieuw creëren. Dat hoeven we niet eens te willen, dat doen we gewoon. Nou ja, gewoon? Dat is wat wij kunnen, wat niemand ons helemaal kan afnemen, en het is een niet gering voordeel in de huidige COVID 19-tijd: wij hoeven niet te hopen dat de wereld anders wordt. Hoop op een andere, bij voorkeur betere wereld is niet nodig.

Wat dan ook niet nodig is, is verontwaardiging als het toch niet gaat zoals ik had gehoopt. Want het zal nooit zo gaan zoals ik hoop. Daarvoor is hoop te krachteloos en niet vernieuwend. Niet vernieuwend? Nee, want vernieuwend is de maximale verwezenlijking van mijn potentiëlen, ons surplus. Hoop, verontwaardiging, aanklachten daarentegen zijn waarschuwingstekens. Ik moet oppassen dat ik niet gescheiden dreig te raken van wat ik kan.

4 Onder 2 is gezegd: Spinoza’s affect is niet hetzelfde als emotie. Dat is niet helemaal waar, zoals alles wat tot nu toe is gezegd niet helemaal waar is. Het moet zijn: Een emotie is een affect dat niet tot de limiet van zijn vermogen reikt. Een emotie is een passie, een dadeloos gevoel, zegt Spinoza in zijn Ethica – een tekst zo intensief nieuw dat hij blijft vernieuwen, sub specie aeternitatis, vanuit de eeuwigheid bezien.

Emoties, passies zijn schijnbaar vaste patronen, waarin affecten zo veel mogelijk geïdentificeerd worden – en ja, ook geneutraliseerd. Een emotie is tevens de onderbreking van een affect, van zijn vernieuwend potentieel, of tenslotte – zoals Marx in 1858 in Londen noteert –: een toe-eigening van het surplus aan levensactiviteit. Levende arbeid noemt hij dat laatste.

5 Misschien is emotie is een identificatie van een affect: de formulering die het snelst tot meer samenhang voert. Wat meer samenhangt is het beste! Deze zin gaat haast onmerkbaar over in een volgende: in een emotie krijgt het affect een overbekende naam – haat, medelijden, liefde, verontwaardiging, trots – en een drager, een mens van vlees en bloed, zoals dat heet, wiens emoties van alle tijden zouden zijn. Maar het is vooral een mens. Onthoud echter Spinozaʼs militante tegenwerping: de mens is geen rijk in een rijk, zijn menselijke vooroordelen maken hem dat wijs.(1) Daar valt nog heel wat meer over te zeggen, maar laten we nu naar het nu van COVID-19 gaan en naar de emotionele verwarring van dit moment, de verwarring dus door emoties.

6 Wat er ook in deze COVID-19-tijd zal veranderen, ten kwade of ten goede, als het aan de emoties ligt, blijft alles bij het oude. Je kunt angstig worden, depressief, hoopvol, verontwaardigd, stoïcijns over wat er nu gebeurt – en dat gaat allemaal heen en weer, up en down. Je kunt geloven, zeker weten, vrezen, hopen dat de wereld niet meer de oude zal worden, zekerheid suggererend waar die niet is. Alsof je de wereld waarin je leefde door en door hebt gekend en het nieuwe, onzekere alleen in de toekomst zou liggen. Het verleden, dat geen verleden is, is echter even onzeker als alles wat op ons af kan komen. Onzeker vanwege alle crises die nooit tot een oplossing zijn gekomen en onzeker vanwege al het nu nog virtuele nieuwe dat het verleden bevat.

7 Hou je maar liever aan je affecten, maak er ruim baan voor. Dan hoef je tenminste niet alsmaar geëmotioneerd te reageren op het nieuws dat je overkomt, of op de gebeurtenissen waarvan je toeschouwer blijft.

Het is beter en werkelijker om over het nieuwe niet te oordelen, maar om het te maken. Zeg nooit dat iets nieuw is, maar maak het gewoon, zonder iets te zeggen. Bereid vele vluchtwegen voor, omarm wat er gebeurt, koester de onzekerheden, maar … interpreteer de wereld niet, ook niet kritisch. Creëer wat jou aanraakt, zodat dat jou ook weer maakt, dan ben je immers ʻvelenʼ:

The commonplace I sing;

The common day and night — the common earth and waters,

The democratic wisdom underneath, like solid ground for all.

(Walt Whitman)

8 Tegenwerping: er is onvermijdelijk nieuws dat zich aan je opdringt, en er zal ook nu en in de komende COVID-19-tijd het nieuwe zijn van de powers that be dat je overkomt: nog meer surveillance en neoliberale onteigening. En beslist ook meer eenzaamheid, die Whitmans multitudes, de ʻvelen-ik,ʼ zal infecteren. Armzalig zelfbehoud zal je deel zijn. De te omarmen onwaarschijnlijkheid van je affecten wordt onderbroken. Je zult een prooi worden van je emoties, de dood zal rondwaren in je geest en in je lichaam. Het surplus van de common zal worden geprivatiseerd en je affecten tot emoties worden verarmd. Kortom: je leeft in een gecontamineerde wereld, maar daar leefde je altijd al in.

9 Tegenwerping op de tegenwerping: realiseer je echter ook dat de onteigenende en levensvijandige machten, hoe macroscopisch ook, hun scheuren hebben. Ze zijn gevormd op basis van wat ze moeten najagen – het surplus van levende arbeid, van productieve lichamen en dito affecten. De common van dat surplus kan zich niet aan onteigening onttrekken, maar de onteigening kan anderzijds evenmin volledig zijn. Zij is parasitair op het surplus dat zij zelf niet is, zo dicht mogelijk op het spoor ervan, zonder het te kunnen toe-eigenen en te kunnen identificeren. Maar dat kunnen omgekeerd de machten van de common, de ʻvelen-ik,ʼ Whitmans solid ground for all ook niet.

10 Er bestaat een bijzondere kunstvorm, de kunst om in een gecontamineerde wereld rechtop te blijven lopen. Daarvoor zijn nodig: ervaring, verbeelding, bindmiddelen, vluchtwegen, nooduitgangen, een echolood, betrouwbare affecten. Bij het rechtop lopen helpen hoop, verontwaardiging, klagen en rationaliteit minder goed.

A propos rechtop lopen: je loopt alleen rechtop als je bijna valt en als je ook dat vallen weer weet te onderbreken. Je past je creatief aan de zwaartekracht aan.(2)

Rechtop lopen is veel moeilijker maar ook effectiever dan hopen, want hoop speelt zich af zonder te verwerken beperkingen, zonder weerbarstig materiaal. Hoop kent geen zwaartekracht. Alles is mogelijk als je hoopt, dus ook niets.

11 De wegen van de common zijn ondoorgrondelijk, al was het maar omdat telkens delen van zijn surplus in de powers that be, de onteigenende machten, worden opgenomen. Waardoor een praktisch probleem voor alle betrokkenen ontstaat: te moeten detecteren hoeveel van de een in de ander zit. Aftasten hoeveel de ene macht heeft over de ander, zich erin verplaatsen, zich er gelijk aan maken, maar tot waar?

12 Niet alles maakt mij passief, dat kan niet. Maar wat mij passief maakt en blokkeert, dat wil ik voor mijn eigen bestwil begrijpen. Laten we het kapitaal noemen. Ik kruip in zijn huidlagen. Ik word kapitaal, incognito, om te zien wat zich erin verbergt. Zonder het helemaal te doorgronden, want zo door en door rationeel blijkt het niet te zijn. Het is kapitaal en dat is het – door mijn toedoen – ook weer niet.

In feite is het simpel en toch uiterst gecompliceerd: kapitaal is een relatie, een geheimzinnige relatie tussen de rusteloze meerwaarde-honger, die zich om het surplus heen slingert, en het verzet van de levende arbeid daartegen. Dat weet ik ongeveer, maar ook alleen maar ongeveer – de relatie is het volgende moment alweer anders. Kan ik kapitaal volledig inlevend begrijpen en kan het kapitaal mij volledig beheersen? Nee, never nooit!

13 Spinoza acht zelfs in de treurigste passies – haat, ambitie, wraak, kortom, ressentiment – levensdrang aanwezig. Hij laat weten dat de meest neerdrukkende vormen van de werkelijkheid nog altijd, zo veel mogelijk, ontcijferd kunnen worden aan de hand van het levensdrang-surplus, of – zoals hij zegt – van de actieve, vreugdevolle affecten. Zo veel mogelijk, tot aan hun limiet. Ook hier geldt: nooit helemaal. Wat niet wegneemt dat het belangrijkste is dat ik wat mij blokkeert alleen vanuit mijn macht zo krachtig mogelijk kan begrijpen.

14 Je kunt je afvragen: ‘Wat gaat er gebeuren door/met deze COVID-19-pandemie?ʼ Je zult je ongetwijfeld onzeker, misschien zelfs wel angstig, afvragen wat er nu veranderen gaat, wat er nieuw zal zijn. Maar bedenk dan in ieder geval een paar dingen die – wie weet – kunnen helpen:

A : Er bestaat ook een militante onzekerheid. Dat is niet de subjectieve onzekerheid, hoe onvermijdelijk ook, van een naar de randen van de common teruggeworpen individu. Maar de werkelijkheid is onzeker in haar potenties – objectief onzeker. Er is geen virtuele werkelijkheid, alle werkelijkheid is virtueel. Je weet niet welke van haar potenties zich met elkaar verbinden en je weet niet wat jij daarbij kunt. Je surplus is je onbekend. Hou het zo, dan kan je ook van je zelf staan te kijken.

B: B is eigenlijk nog A, iets nieuws is zonder militante onzekerheid niet mogelijk. Je kunt het nieuwe niet vaststellen en zelf dezelfde blijven. Het nieuwe kan zich alleen maar met zichzelf vergelijken, maar of dat nog vergelijken is? Voorspel het nieuwe niet, creëer het. Wees geen toeschouwer van je eigen wereld.

C: A en B zijn geen ʻfeel goodʼ- boodschappen. De objectieve onzekerheid van de wereld kan ook destructieve verbindingen opleveren, die – eenmaal op drift gekomen – accelereren naar onbekende vormen van fascismen en andere sinistere attractors. (3) A en B betekenen slechts dat er geen reden voor hoop noch voor hopeloosheid is.

11 Wat als een viroloog het COVID-virus kritisch zou benaderen? Als zij/hij het virus zou doorgronden op de manier waarop bijvoorbeeld een mâitre-penseur het neoliberalisme of het populisme doorziet. De viroloog zou zich een beter wezen voelen dan het virus, en verder vooral herhalen dat het virus maar niet tot inkeer komt en geen beter wezen wil worden, dus niet wil ophouden een virus te zijn.

Godzijdank is de viroloog niet kritisch en geen aanklager. Het virus wordt gerespecteerd, het is tenslotte vele malen ouder dan de mens en er worden verbindingen mee gelegd. Het virus dat zich op de scheidslijn van leven en niet-leven bevindt, wordt tot leven gebracht om te weten wat het kan.

Spinoza heeft voor de conceptualisering van dit soort processen een woord bedacht: notiones comunes, ʻgemeenschappelijke begrippen.ʼ Begrippen die ontstaan en blijven ontstaan door de ontwikkeling van nieuwe natuurlijke verbindingen, emerging properties. En Spinoza heeft nog een aardige toevoeging: gemeenschappelijke begrippen zijn vreugdevol. Zij leven. Het zijn geen abstracta, ze interpreteren niet.

12 Korte vraag: Is neoliberalisme een levend begrip?

13 Tenslotte: Wij zijn niet in oorlog met COVID-19. De common en de gemeenschappelijke begrippen sluiten dat uit. Wat wel dreigt is de infectie van onze verbeeldingskracht, maar die dreigt zowel van de kant van degenen die het virus de oorlog hebben verklaard als – laten we eerlijk zijn – niet zelden van onszelf.

  1. ʻMenschlichkeit.ʼ Wir halten die Tiere nicht für moralische Wesen. Aber meint ihr denn, dass die Tiere uns für moralische Wesen halten? – Ein Tier, welches reden konnte, sagt: ʻMenschlichkeit ist ein Vorurteil, an dem wenigstens wir Tiere nicht leiden.ʼNietzsche, Morgenröte. Köln, 2011, p. 234.
  2. ʻWalking as controlled fallingʼ conveys the sense that freedom, or the ability to move forward and to transit through life, isn’t neccesarily about escaping from constraints. (…) You move forward by playing with the constraints, not by avoiding them. Brian Massumi, Politics of affect, Cambridge, 2015 p. 16
  3. De objectieve onzekerheid van de werkelijkheid sluit herhaling van oude fascismen uit. Nog afgezien van het feit dat die oude fascismen uit de twintigste eeuw nog steeds een raadsel zijn en dat ook zullen blijven. Als de werkelijkheid objectief onzeker is en door en door virtueel, dan is ze dat ook voor wat betreft haar verleden, dat geen verleden is.
Categorieën
Economie Politiek

Er zijn omstandigheden waarin een revolutie denkbaar wordt

Oorspronkelijke tekst (Engels): Commune, 7 april 2020

bron foto: The Star

door Ben Tarnoff

Ben Tarnoff is schrijver en mede-oprichter van Logic Magazine.

De geschiedenis beweegt zich over het algemeen langzaam, maar soms ook heel snel, als een plotselinge golfbeweging. De coronavirus-crisis heeft ons in dit laatste ritme gekatapulteerd. Het tempo van de gebeurtenissen is sterk toegenomen, en het verloop ervan is onmogelijk te voorspellen. Achteraf gezien kan 2020 een 1968 of een 1917 blijken te zijn geweest: een jaar van sprongen en breuklijnen, of een harde scheidslijn tussen het ene en het andere tijdperk.

Hoe zouden we het nieuwe tijdperk kunnen karakteriseren? Het is moeilijk om definitieve conclusies te trekken over een periode die zich nog in de vroegste fasen van haar ontwikkeling bevindt. Toch is het mogelijk om ondanks de snelle veranderingen een voorlopige schets te maken. Zoʼn schets kan echter alleen van nut zijn als hij, al is het slechts in grove lijnen, de scherpte van de breuk en de nieuwheid van de situatie die hierdoor is ontstaan, vastlegt. Zoals Stuart Hall schreef:

Als zich een conjunctuurverschuiving voordoet, is er geen ʻweg terug.ʼ Dan schakelt de geschiedenis naar een andere versnelling. Het terrein verandert. Je bent in een nieuw moment terechtgekomen. Je moet ʻmet geweld,ʼ met al het ʻpessimisme van het intellectʼ dat je tot je beschikking hebt, aandacht schenken aan de ʻdiscipline van de conjunctuur.ʼ

Een conjunctuur is iets dat uit andere dingen is opgebouwd, letterlijk een ʻsamenvoeging.ʼ Dus een goede manier om te beginnen is het schenken van aandacht aan de verschillende elementen die tezamen die conjunctuur vormen. Idealiter zou dit niet alleen een waslijst moeten zijn van verschillende dingen die gebeuren, maar ook een verslag van hoe ze in elkaar passen, en een theorie over het complexe, tegenstrijdige geheel dat wordt gegenereerd door hun interactie.

Dat is moeilijk werk, en het vereist een langdurige, collectieve inspanning. Er zijn veel mensen nodig om samen te denken en te handelen, teneinde dit nieuwe terrein te kunnen doorgronden. Wat volgt is een eerste poging om daartoe een bijdrage te leveren: een gedeeltelijke inventarisatie van de omstandigheden in de VS en een voorlopig beeld van hoe ze in elkaar passen.

De economie stort in. Economen van Goldman Sachs hebben voor het tweede kwartaal van 2020 een daling van het bbp met 34 procent op jaarbasis voorspeld – een implosie zonder historisch precedent. Ter vergelijking: de ergste jaarlijkse daling van het bbp op jaarbasis tot nu toe is 13 procent, die zich in 1932 voordeed tijdens de Grote Depressie. De voorspellingen van Goldman voor de rest van 2020 zijn ietwat rooskleuriger: een terugkeer naar een groei met dubbele cijfers in het derde en vierde kwartaal, zodat het bbp op jaarbasis over het hele jaar 2020 gemiddeld met 6,2 procent zal dalen.

Deze cijfers zouden uiteindelijk echter te optimistisch kunnen blijken. Ze gaan ervan uit dat de lockdowns en het social distancing tegen het einde van het jaar in voldoende mate zullen zijn versoepeld om iets dat op een normaal leven lijkt te kunnen hervatten. De economen Warwick McKibbin en Roshen Fernando opperen daarentegen, en dat is aannemelijker, dat de economische gevolgen van de coronavirus-crisis ernstiger zullen zijn. Zij vermoeden dat een pandemie die een jaar duurt en een miljoen mensen doodt – een schatting die binnen het bereik ligt van de huidige voorspellingen van de Centers for Disease Control, en misschien zelfs te laag is gezien het huidige verspreidingstempo van de infectie – het bbp over het hele jaar met 8,4 procent zal doen dalen.

Maar een abrupte daling van de groei is niet de enige reden tot bezorgdheid. Het is ook mogelijk dat we binnenkort opnieuw met een financiële crisis te maken zullen krijgen, wat de situatie er aanzienlijk pijnlijker op zou maken. Vooral de schuldenlast van bedrijven is kwetsbaar, mede als gevolg van de manier waarop overheden de vorige financiële crisis hebben aangepakt. Om de crisis van 2008 te kunnen bestrijden hebben centrale bankiers het geld goedkoop gemaakt door de rente te verlagen. Dit heeft bedrijven er weer toe aangezet om obligaties uit te geven, vooral om er fusies en overnames en het terugkopen van de eigen aandelen mee te financieren. Omdat de meeste van deze bedrijven geen grote reserves in contanten achter de hand hebben, kunnen zelfs kleine verstoringen ervoor zorgen dat zij hun schulden niet meer kunnen aflossen. Gezien de immense omvang van deze schulden – de wereldwijde waarde van niet-financiële bedrijfsobligaties bedroeg eind 2019 13,5 biljoen dollar – zou een nieuwe crisis het financiële systeem gemakkelijk kunnen doen instorten, waardoor de kredietmarkten zouden bevriezen en er een golf van faillissementen onder werkgevers zou kunnen ontstaan.

Het is dan ook een schrale troost dat beleggers de afgelopen weken allerlei soorten activa zijn ontvlucht: niet alleen bedrijfsobligaties, maar ook van oudsher ʻveilige havensʼ als goud en schatkistpapier. De Federal Reserve (het federale stelsel van Amerikaanse centrale banken) heeft agressief gereageerd, met instrumenten die vergelijkbaar zijn met de instrumenten die zij in 2008 heeft ingezet: het verlagen van de rente en het opkopen van diverse financiële activa, waaronder bedrijfsobligaties. Toch duidt het ambivalente antwoord van de markten op deze stappen erop dat dit misschien nog niet genoeg zal zijn. De aandelenmarkten hebben zich, in afwachting van de stimuleringsmaatregelen ter waarde van 2,2 biljoen dollar, hersteld en de koerswinst is intact gebleven nadat het betreffende wetsontwerp werd goedgekeurd. Maar het lijdt geen twijfel dat er meer onrust in het verschiet ligt.

Als de snelheid waarmee de economische krimp als gevolg van de pandemie zich voltrekt één kenmerk is dat onze huidige crisis onderscheidt van de vorige, dan is een ander kenmerk het specifieke segment van de economie dat het meest te lijden zal hebben van die krimp: de dienstensector. Diensten worden doorgaans niet het zwaarst getroffen tijdens recessies. Dat komt doordat ze niet kunnen worden opgeslagen, zodat ze meteen moeten worden geconsumeerd.

De coronavirus-crisis zou dit patroon echter kunnen doorbreken. ʻDit zal waarschijnlijk de eerste recessie ter wereld zijn die begint in de dienstensector,ʼ zei econoom Gabriel Mathy tegen de New York Times. Tijdens een pandemie zijn diensten buitengewoon kwetsbaar. Zo kunnen de mensen hun haar niet laten knippen, omdat ze bang zijn om geïnfecteerd te worden of omdat de overheid heeft verordonneerd dat kapperszaken gesloten moeten blijven. En omdat je de output van diensten niet kunt opslaan – een kapper kan geen kapsels in een magazijn opslaan totdat de vraag weer aantrekt – gaan bedrijven snel failliet en vallen er al heel snel veel ontslagen.

De menselijke tol van dergelijke ontslagen zal enorm zijn, want de dienstensector is de sector waar de meeste Amerikanen werken. Volgens de laatste schatting van het Bureau of Labor Statistics is 71 procent van alle niet-landbouwwerknemers – ruim honderd miljoen mensen – in de VS werkzaam in de dienstensector. Weliswaar is dit een heterogene categorie, die alles omvat van beursmakelaars tot fastfood-werknemers. Maar het grootste deel van de groei in de afgelopen decennia heeft zich aan de onderkant van het loonspectrum voorgedaan, en dat is ook de plek waar de meeste pijn zal worden geleden.

Die pijn wordt al op zeer grote schaal gevoeld. In de week die eindigt op 21 maart hebben 3,3 miljoen mensen in de VS een werkloosheidsuitkering aangevraagd. De week daarop verdubbelde dit aantal tot 6,6 miljoen – bijna tien keer het record van 1982. De ontslagen zijn geconcentreerd in de dienstensector, met name in de segmenten waar de lonen het laagst zijn. De komende weken zullen vrijwel zeker nog meer slecht nieuws brengen. Goldman Sachs verwacht dat het werkloosheidscijfer in de VS op 15 procent zal uitkomen; de St. Louis Fed zegt dat het kan oplopen tot 32,1 procent.

Deze cijfers weerspiegelen het wegvallen van een centrale pijler onder het Amerikaanse economische model. De dienstensector heeft decennialang een essentiële rol gespeeld bij het stabiliseren van de arbeidsmarkt. Omdat diensten moeilijker te automatiseren zijn – het is lastiger om de productie van een kapsel te automatiseren dan de productie van een auto – kennen ze een lagere productiviteitsgroei, wat inhoudt dat er meer arbeid voor nodig is. Dit is wat de dienstensector in staat heeft gesteld de werknemers te absorberen die de productiesector in de jaren zeventig begon af te stoten als gevolg van een wereldwijde overcapaciteitscrisis. De dienstensector kan niet net als voorheen de industrie als de groeimotor van de economie dienen, zoals blijkt uit de steeds slechtere prestaties van de Amerikaanse economie sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw. Maar ze heeft wel gezorgd voor een gestaag aanbod van banen.

De pandemie sluit deze veiligheidsklep af. Nu de dienstensector in een vrije val is geraakt, is er geen plaats meer voor het overschot aan arbeidskrachten dat door tientallen jaren van economische stagnatie is gegenereerd.

Natuurlijk zullen sommige van de ontslagen werknemers uiteindelijk wel weer een nieuwe baan vinden, vooral als de opleving na de crisis de meer optimistische scenarioʼs zal volgen. Maar de economie waarin zij terugkeren zal voorgoed zijn veranderd. Kleine bedrijven, die momenteel bijna de helft van de particuliere beroepsbevolking van het land in dienst hebben, zullen worden gedecimeerd. Reuzen als Amazon en Walmart zullen hun greep op de consumentenbestedingen verstevigen.

Amazon en zijn collega-bedrijven zullen profiteren van de manier waarop de crisis het gedrag van de consument herprogrammeert. De pandemie is nu al een zegen voor de e-commerce, omdat mensen met een minimum aan sociale interactie proberen de dingen te kopen die ze nodig hebben. Amazon heeft onlangs aangekondigd dat het honderdduizend nieuwe werknemers in dienst wil nemen als gevolg van de toenemende vraag; Instacart, een online boodschappendienst, voegt daar nog eens driehonderdduizend arbeidsplaatsen aan toe. Deze trend zou heel goed permanent kunnen worden. De consument zou er de voorkeur aan kunnen geven om zijn boodschappen te laten bezorgen in plaats van naar de supermarkt te gaan, bijvoorbeeld uit gewoonte, gemak of aanhoudende angst voor besmetting. De werkgelegenheid van de toekomst zal zich dus waarschijnlijk concentreren bij het transport en de opslag van goederen. Een groeiend deel van de Amerikaanse arbeidersklasse zal een (schamel, precair) bestaan kunnen ontlenen aan het verpakken en afleveren van de goederen die mensen in een langdurig isolement nodig hebben om te overleven.

Het overlevingsvraagstuk brengt ons bij een ander kernthema van de coronavirus-crisis: de sociale reproductie. Sociale reproductie verwijst naar de verschillende systemen – formeel en informeel, betaald en onbetaald – die het kapitalisme mogelijk maken door het opvoeden, socialiseren, opvoeden, genezen, huisvesten en op een andere manier ondersteunen van de werknemers van wier arbeid dat kapitalisme afhankelijk is. Deze systemen staan in de VS al heel lang onder zware druk. Stagnerende lonen en armzalige sociale voorzieningen hebben het grootste deel van de Amerikaanse arbeidersklasse aan de rand van het faillissement gebracht, waardoor bijna 80 procent van de Amerikanen over geen enkele financiële reserve beschikt.

De pandemie maakt een einde aan dit gammele arrangement. De toenemende vraag naar werkloosheidsuitkeringen en voedselbonnen duwt de zuinige Amerikaanse verzorgingsstaat ver over het breekpunt heen. Intussen is de fragiele toestand van het sterk gefinancialiseerde gezondheidszorgsysteem van het land – dat de afgelopen tien jaar dankzij fusies en overnames de leidinggevenden en investeerders heeft verrijkt – in een schril perspectief geplaatst.

Maar de pandemie verergert niet alleen een bestaande crisis van de sociale reproductie. De pandemie wordt op haar beurt ook weer versterkt door deze crisis. De slechte kwaliteit van de sociaal-reproducerende systemen in de VS heeft de ideale omstandigheden voor besmetting gecreëerd. Zo kwamen verpleeghuizen al vroeg als hotspots naar voren. Een groot deel van de schuld daarvoor ligt bij een golf van particuliere investeringen in de verpleeghuissector in het afgelopen decennium, waardoor voorzieningen in het hele land gedwongen werden om op de kosten te besparen en zo meer winst te maken. Veel verpleeginrichtingen zijn hierdoor extreem onhygiënisch geworden; bij overheidscontroles zijn ontstellende gevallen van misbruik en verwaarlozing aan het licht gekomen, en inmiddels zijn het grote infectiehaarden geworden.

Een virus is niet alleen een biologisch, maar ook een sociaal fenomeen. De kwetsbaarheden waar het gebruik van maakt om zich te verspreiden zijn niet alleen eigenschappen van menselijke cellen, maar ook van de manier waarop menselijke samenlevingen zijn georganiseerd. Als die zijn georganiseerd rond de accumulatie van kapitaal – dat wil zeggen: kapitalistische samenlevingen – brengen ze zichzelf in gevaar, vooral samenlevingen zoals die van de VS, waar de accumulatie een bijzonder meedogenloze vorm heeft aangenomen.

Er is hier sprake van een tegenstrijdigheid: door de sociale reproductie te ondermijnen, ondermijnt het kapitalisme zijn eigen stabiliteit. Het leegknijpen van het proletariaat voedt de motor van het kapitaal tot een bepaald punt – maar vervolgens zorgt het ervoor dat de machinerie wordt lamgelegd, zoals de feministische theoreticus Nancy Fraser heeft uitgelegd. De coronavirus-crisis biedt een levendige illustratie van deze dynamiek. De extreme druk die het kapitaal heeft uitgeoefend op de sociale reproductie in de VS heeft een gastvrije omgeving gecreëerd voor een pandemie die de economie vernietigt. De kapitalisten die winst hebben gemaakt op de verpleging van ouderen hebben een situatie helpen creëren waarin veel van hun collega-kapitalisten niet meer in staat zullen zijn om het kapitaal in beweging te brengen.

Om de accumulatie weer normaal te laten verlopen, moet het virus onder controle worden gebracht: de robuustheid van het Chinese antwoord is bijvoorbeeld niet alleen ingegeven door de wens om de politieke legitimiteit van de communistische partij overeind te houden, maar ook door de wens om de industriële productie weer op gang te brengen. In de VS zal de terugkeer naar een normale gang van zaken onder meer een bescheiden toename van de publieke steun voor sociale reproductie vereisen. Dit kan verklaren dat het Congres erin is geslaagd om in de eerste week van de pandemie zo snel een wetsvoorstel aan te nemen dat een deel van de werknemers in de VS tien dagen betaald ziekteverlof gunde. Werknemers ziek laten worden en laten sterven is aanvaardbaar; werknemers ziek laten worden en daardoor het accumulatieproces in gevaar brengen is niet aanvaardbaar.

In het industriële tijdperk wist de factor arbeid concessies van het kapitaal af te dwingen op grond van een fundamentele wederzijdse afhankelijkheid: kapitalisten hadden arbeiders nodig om de fabrieken te runnen. De economische groeivertraging sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw heeft deze afhankelijkheid verminderd, waarbij de afname van de productie een tijdperk van stagnatie inluidde dat gekenmerkt werd door een aanhoudend lage vraag naar arbeid, waardoor het machtsevenwicht in het voordeel van het kapitaal is gekanteld. De pandemie zou deze ontwikkeling gedeeltelijk kunnen keren. Werknemers hebben als arbeiders misschien minder invloed op het accumulatieproces, maar ze kunnen dit proces nu in gevaar brengen als vectoren van virusoverdracht. Misschien biedt dit een nieuwe basis voor het afdwingen van concessies.

Natuurlijk kunnen werknemers ook op de ouderwetse manier problemen maken: door zich in te zetten voor ontwrichtende acties op hun werkplek en in hun gemeenschap. De ruimte voor dergelijke acties zal de komende weken en maanden waarschijnlijk drastisch toenemen. Stelt u zich een nabije toekomst voor van 30 procent werkloosheid, wijdverbreide voedsel- en huisvestingsonzekerheid en miljoenen doden door de pandemie en door de toegenomen sterfte als gevolg van een overweldigd gezondheidszorgsysteem. Dit zijn in feite oorlogsomstandigheden. Het zijn de omstandigheden waaronder een revolutie op zijn minst denkbaar wordt, zo niet waarschijnlijk.

Tijdens een crisis breiden de parameters van de politieke mogelijkheden zich uit. Tientallen gemeenten hebben huisuitzettingen en het afsluiten van nutsvoorzieningen stopgezet. Trump heeft het ministerie van Volkshuisvesting en Stedelijke Ontwikkeling geïnstrueerd om huisuitzettingen van eigenaren met een door de federale overheid gegarandeerde hypotheek op te schorten. Californië is van plan om duizenden daklozen naar hotels te verplaatsen, in sommige gevallen door het opkopen van die hotels. New York City, Houston en Detroit hebben de lokale busdiensten gratis gemaakt.

Maar dit is pas het begin. Door druk van onderaf kunnen deze scheuren groter worden gemaakt; het overleven van een aanzienlijk aantal mensen hangt er waarschijnlijk van af. Met dit doel voor ogen wil Bernie Sanders dat de federale overheid ieder huishouden $2000 per maand stuurt, de Defense Production Act gebruikt om particuliere bedrijven ertoe te dwingen cruciale goederen als mondkapjes en beademingsapparatuur te produceren, en een nationaal moratorium instelt op huisuitzettingen en het afsluiten van nutsvoorzieningen, naast andere maatregelen.

Gezien het tempo waarin de gebeurtenissen zich nu voltrekken kunnen zelfs deze eisen binnen korte tijd een gematigde indruk maken. Onder socialisten heeft deze crisis geleid tot hernieuwde oproepen tot het nationaliseren van diverse sectoren. De gezondheidszorg lijkt een voor de hand liggende kandidaat, vooral gezien de komende stortvloed van faillissementen van ziekenhuizen, de behoefte aan rationele coördinatie die de markten die niet kunnen bieden, en de morele verplichting om te zorgen voor de vele miljoenen Amerikanen die onverzekerd of onderverzekerd zijn.

Maar een concrete analyse van de concrete situatie vergt ook nog iets anders. Socialisten hebben er een handje van om strijdmodellen uit vroegere tijden op te pakken en die ongewijzigd toe te passen op de problemen van het huidige tijdsgewricht. Deze verleiding neemt toe in tijden van crisis, omdat een verzwakking van de status quo mogelijkheden schept om oude socialistische ideeën een bredere verspreiding te geven. Maar tijden van crisis bieden ook kansen om nieuwe socialistische ideeën te genereren: nieuwe manieren van organiseren, nieuwe horizonten voor sociale transformatie. De socialistische traditie is een waardevolle bron van inspiratie en inzicht. Maar zij omvat niet alle antwoorden op iedere vraag die door welke conjunctuur dan ook kan worden gesteld, om de eenvoudige reden dat iedere nieuwe conjunctuur weer nieuwe vragen oproept.

Marx geloofde dat de antwoorden op dergelijke vragen moeten worden gevonden in de strijd van de arbeidersklasse. De arbeidersklasse was niet alleen de enige sociale kracht die in staat was om het socialisme op te bouwen – het was ook de enige sociale kracht die in staat was om te bepalen hoe het socialisme eruit zou zien. Dit proces moest worden vormgegeven door de praktijk, dat wil zeggen: door de ontelbare botsingen en weerstanden van de klassenstrijd. ʻHet communisme,ʼ zo schreven hij en Engels, ʻis geen ideaal waaraan de werkelijkheid zich zal moeten aanpassen,ʼ maar ʻde werkelijke beweging die een einde zal maken aan de huidige stand van zaken.ʼ De taak van socialisten vandaag de dag is om de trillingen van deze beweging te lokaliseren en de impliciete inhoud ervan uit te tekenen: om de grondstoffen ervan te verfijnen tot nieuwe strategieën, programmaʼs en mogelijke toekomsten.

Er zal binnenkort geen gebrek aan materiaal zijn om mee te werken, zodra de pandemie een cyclus van proletarische zelfwerkzaamheid op gang zal hebben gebracht. Overal hebben werknemers nu een urgente kwestie – hun gezondheid – om rond te agiteren, en ze zijn zich al aan het organiseren op basis daarvan. Er zijn wilde stakingen uitgebroken onder vuilnismannen, arbeiders in de auto-industrie, werknemers in de pluimveesector, magazijnmedewerkers en buschauffeurs. Amazon is geconfronteerd met een golf van militantisme, waardoor het management zich gedwongen heeft gezien om betere gezondheidsbescherming te beloven en al zijn werknemers betaald verlof te gunnen. Werknemers van Instacart en Whole Foods hebben arbeidsprotesten in scène gezet. Georganiseerde verpleegkundigen hebben zich aaneengesloten om te protesteren tegen de tekorten. De werknemers van General Electric hebben geëist dat er beademingsapparaten worden geproduceerd in de fabrieken voor straalmotoren. Er zijn hulpgroepen ontstaan om boodschappendiensten en kinderopvang te coördineren. Huurders in het hele land organiseren huurstakingen. In Los Angeles bezetten dakloze gezinnen leegstaande huizen.

Dit zijn overlevingsstrategieën, maar het zijn mogelijk ook de kiemen van een nieuwe wereld: plekken van sociale macht waar mensen zich collectief de middelen verschaffen die ze nodig hebben om rechtstreeks te kunnen deelnemen aan beslissingen die hen aangaan. Het is op deze plekken en in deze praktijken dat de contouren van het volgende socialistische project kunnen worden aangetroffen. Wil dit project geloofwaardig zijn voor de mensen van wie het afhankelijk is, dan moet het gelijkwaardig zijn aan de radicaliteit van onze werkelijkheid. Het moet een socialisme zijn dat geen tak van het progressivisme of een vleugel van de Democratische Partij is, maar een werkelijk anti-systemisch alternatief – een alternatief dat, hoe onwaarschijnlijk ook, een einde belooft aan de doodscultus van het kapitaal. Het moet de verheffing van de menselijke gezondheid, waardigheid en zelfbeschikking tot de hoogste ordenende principes van ons gemeenschappelijk leven uitdragen.

Vertaling: Menno Grootveld

Categorieën
Economie Filosofie Gezondheid

Over leven en dood in tijden van corona

fotografie: Martijn Gijsbertsen

door Jarmo Berkhout

Jarmo Berkhout werkt bij Het Actiefonds, een Amsterdamse organisatie die wereldwijd activisten ondersteunt. Hij studeerde filosofie aan de UvA, die hij meermaals hielp te bezetten, en is schrijver.

Aan het begin van de coronacrisis schreef de Italiaanse filosoof Giorgio Agamben een paar opinieartikelen die hem niet in dank werden afgenomen. Hij betoogde onder meer dat het wel meeviel met de ernst van het virus, dat niet veel dodelijker zou zijn dan de griep, en dat de ongekende inperking van persoonlijke vrijheden en democratische rechten in feite een vorm van toegenomen staatscontrole was. Als gevolg van de paniek en de angst voor de dood lukte het de mensen niet om voorbij het pure lijfsbehoud te kijken, waardoor ze een algehele reductie van hun bestaan tot het ʻnaakte levenʼ lieten plaatsvinden. Op het niveau van het naakte leven zijn mensen slechts organismen die (willen) voortbestaan, terwijl ze pas werkelijk mens worden als politiek subject dat deel uitmaakt van een gemeenschap en dat rechten heeft. Agamben paste hiermee de twee concepten waarom hij bekend is geworden toe op de huidige crisis: die van de uitzonderingstoestand, door staten afgekondigd om buiten de rechtstaat om hun macht aan te kunnen wenden ter controle van de bevolking (doorgaans met een beroep op de veiligheid), en die van het naakte leven, de biologische nullijn waarop we bestaan als we (nog) geen (of niet langer) mens-subject zijn. Met deze analyse probeerde Agamben te waarschuwen voor het risico dat we uit angst voor de dood vergeten dat het ons zou moeten gaan om een leven dat uit meer bestaat dan louter overleven, én, niet minder belangrijk, voor de ontketende staatsmacht die ons nog lang na de pandemie in zijn greep zou kunnen houden.

Niettemin is er met zijn analyse iets geks aan de hand: het is alsof Agamben zijn eigen werk niet goed begrijpt en het verkeerd toepast. De verontwaardiging – voornamelijk over zijn bagatellisering van het virusgevaar – was dan ook groot. Maar het kwam op velen met name als ongepast over om in de reactie van Europese overheden op de gezondheidscrisis een doelbewuste poging te zien om de bevolking aan een kennelijk gewenst verscherpt surveillanceregime te onderwerpen. Vooral de Sloveense filosoof Slavoj Žižek verweet zijn collega het omslaan van kritische theorie in linkse paranoia. Want de kritiek dat er duistere bedoelingen schuilgaan achter de corona-uitzonderingstoestand vormt op zichzelf geen antwoord op de bedreiging die wel degelijk van het virus uitgaat. Het weg-theoretiseren van de dodelijkheid van COVID-19 omwille van het behoud van onze politieke subjectiviteit vormt geen bescherming van het leven dat we moeten koesteren, en kan niet het begin zijn van een werkelijk kritische beschouwing over wat er tijdens deze crisis gebeurt. Dat begin kan enkel de confrontatie zijn met het feit dat we ons, collectief en op wereldschaal, in een nooit eerder voorgekomen crisissituatie bevinden die van beslissende invloed zal zijn op hoe onze toekomst eruit ziet.

Terug naar het naakte leven. Het makkelijke antwoord op Agamben is dat het behoud van het leven ons weliswaar nog niet tot mensen maakt, maar dat we ook geen mensen zijn zónder ons biologische bestaan: dan zijn we namelijk dood. Maar er is meer aan de hand. Wat we zien – in ieder geval in de Europese landen – is dat overheden hun uiterste best doen om levens te redden, en dat in het kielzog daarvan de betekenis van het begrip solidariteit is aangepast: het gaat er nu om de kwetsbaren te behoeden voor infectie. De enorme, bijna militair aandoende zorgoperatie die daartoe is opgetuigd, de enorme uitgaven die worden gedaan om burgers van inkomsten te blijven voorzien, het bijna volledig opschorten van de economie – dit alles kan moeilijk worden gezien als een gebrek aan zorg om het leven. De reductie tot het naakte leven is wat de mensen overkomt die niet geholpen worden, die geen ʻrecht op rechtenʼ hebben, die niet toegelaten worden tot de gemeenschap die gered moet worden. Deze mensen zijn talrijk. Zij bevinden zich grotendeels buiten Europa. Het zijn de vluchtelingen, de ʻillegalen,ʼ de onbeschermde ʻessentiëleʼ arbeiders. Niks anders meer hebben dan het naakte leven betekent een verhoogde nabijheid tot de dood. Het betekent aan je lot overgelaten zijn, vernietigd kunnen worden zonder herinneringen na te laten. De uitzonderingstoestand die Agamben in zijn werken beschrijft treft ons niet allemaal in gelijke mate: zij duidt op het aanrichten van geweld waaraan wij (Europese burgers, politieke subjecten) weliswaar medeplichtig zijn, maar dat toch voornamelijk de Ander treft. Het op grote schaal redden van mensenlevens – levens die de moeite waard worden gevonden – vergelijken met de rechteloosheid van de werkelijk kwetsbaren is, op zijn zachtst gezegd, politiek vrij bedenkelijk.

Als Agambens vocabulaire geen verschil kan maken tussen het opschorten van het grotendeels gerieflijke leven van westerse burgers en de vogelvrijheid, de ʻwaardeloosheidʼ van degenen die er niet bij horen, dan hebben we andere termen nodig. Een crisis – en zeker een crisis met de intensiteit van de huidige – zet de normale orde op losse schroeven, maar onthult tegelijkertijd de verborgen aspecten van de normaliteit in al hun meedogenloosheid. Al vóór de pandemie bestond er een hiërarchie in de waarde die de levens van verschillende (soorten) mensen vertegenwoordigen. Die hiërarchie is niet verdwenen. We mogen niet vergeten dat de kern van het kapitalisme bestaat uit het creëren van economische waarde die in de vorm van winst belandt bij degenen die de productiemiddelen bezitten. Als motor van de economische ontwikkeling bepaalt dit principe onze verhouding tot het systeem, en daarmee ook in belangrijke mate de manier waarop we mogen leven – en sterven. Wat gered wordt aan westerse burgers is niet hun naakte leven, maar de (potentiële) waarde die ze vertegenwoordigen als consumenten of als hooggekwalificeerde arbeiders. De veelgeroemde nieuw ontstane ʻtijd en ruimte voor reflectieʼ die de quarantaine creëert, zouden we moeten aanwenden voor het uitwerken van een nieuwe rol, een nieuwe vorm van leven, die anders is dan de dwang om steeds maar weer bij te dragen aan de reproductie van een systeem dat voorbeschikt wie we zijn en wat we moeten doen. Er is anders geen alternatief voor het politieke dilemma dat in de begindagen van de crisis vroom onderdrukt werd maar tegenwoordig steeds koppiger terugkeert: het redden van de economie of het redden van mensenlevens.

Dit dilemma is al vaak genoeg, en terecht, vals genoemd, en toch bakent het de horizon af waarbinnen wij – en vooral onze politieke leiders – nadenken over de omgang op de langere termijn met (de gevolgen van) de pandemie. De normale toestand die door het coronavirus drastisch werd onderbroken, was natuurlijk precies die toestand die het soort ellende waarin we ons nu bevinden überhaupt mogelijk heeft gemaakt. Kapitalisme op wereldschaal betekent het creëren van een wereldwijde hiërarchie in de waarde van mensenlevens, al naar gelang de (potentiële) toevoeging die een mens te bieden heeft aan de reproductie van dat mondiale systeem. Het heeft geleid tot een integratie van alles met alles zonder weerga: productieketens, het circuleren en consumeren van goederen, toerisme, dit alles is mondiaal geworden tot het punt dat de verste uithoeken van de aarde met elkaar verbonden zijn. Het doel van die integratie is de creatie van waarde en de toeëigening daarvan in de vorm van winst. Maar de gevolgen zijn desastreus. Het economische leven is precair, geestesziekten zijn alomtegenwoordig, de opwarming van de aarde dreigt onomkeerbaar te worden, vluchtelingenstromen dijen uit, het nationalisme (xenofobie, racisme) normaliseert. De kwetsbaarheid voor pandemieën is daar nu bijgekomen. Wat we nu aanschouwen, met andere woorden, is een desintegratie van het systeem – een existentiële bedreiging van de volksgezondheid, grootschalige economische schade – die juist het gevolg is van de integratie die ons (althans een kleine minderheid van ons) waarde oplevert. Het huidige overheidsingrijpen kan daarom beter niet gezien worden als een slinkse poging om extreme vormen van surveillance en controle door te voeren – al is dit wel mogelijk – maar eerder als een poging om de schade die de desintegratie veroorzaakt te beperken. Met andere woorden: de leiders van met name westerse landen proberen een onmogelijke realiteit af te dwingen, namelijk een realiteit die wel op kapitalistische wijze geïntegreerd is, maar tegelijkertijd onkwetsbaar is voor de altijd weer onvoorspelbare desintegratie die daarmee tegelijkertijd wordt veroorzaakt. Alleen daarom al voelt het al dan niet voortzetten van de lockdown als een ʻduivels dilemma.ʼ Het is een onmogelijke balanceeract tussen uitzondering en normaliteit, omdat er geen nieuwe wereld opdoemt achter het huidige crisismanagement, waartoe de politiek veroordeeld is.

Onder deze omstandigheden keert de kwestie van de beschikking over leven en dood onopgemerkt terug in het hart van de economische besluitvorming. Dat wil zeggen: dit is de werkelijke kern, de ware aard, van elk politiek systeem, zij het verscholen onder procedures en instituties. Het is niet zozeer zo dat we zodanig zijn teruggeworpen op ons naakte bestaan dat we geen politiek meer kunnen bedrijven, maar dat we het ontwend zijn om politiek te beschouwen als de bij uitstek moderne manier waarop we collectief betekenis kunnen geven aan het leven én aan de dood. De onbeschaamdheid waarmee rechtse politici en opiniemakers – in de V.S., maar ook in Nederland – stellen dat er offers gemaakt moeten worden, opdat de economie niet ten onder gaat, heeft dan ook niks te maken met realisme, moed, of ʻzeggen waar het op staat.ʼ Het is niets meer of minder dat het uitbesteden van het risico om te sterven aan groepen die door hun afkomst, leeftijd, gezondheid, huidskleur of beroep, straffeloos als minderwaardig kunnen worden gezien. Dit verband kan worden uitgelegd als een gevolg van de manier waarop ons economische systeem in zijn pre-corona-toestand was ingericht. Dat systeem eist slachtoffers. De rechtse mening-verkondigers hebben daarom geen enkele moeite met het dilemma economie-mensenlevens. Zolang ze maar niet tot de groep behoren die het niet overleeft (althans, zolang ze dat denken), is de mogelijkheid van de dood de prijs voor de exploitatie van aarde, dier en mens, waar ze hun economische welvaart aan te danken hebben, precies zoals het vóór corona was.

Quasi-diepzinnige reflecties over het aanvaarden van de dood als iets dat bij het leven hoort, moeten we van de hand wijzen. Het probleem met de westerse omgang met de dood is niet dat we het bestaan ervan ontkennen, maar dat we die dood zien als iets dat alleen de Ander overkomt. Het leven zelf, geheel in lijn met wat de neoliberale mentaliteit van concurrentie en zelfverbetering van ons eist, zijn we meer en meer gaan zien als iets dat we bezitten, als een soort ruw materiaal dat we tot perfectie moeten zien te dwingen, waarin allerlei waarde schuilgaat die we er met ʻprojectenʼ en met de juiste carrièrestappen uit kunnen halen, iets dat we kunnen en moeten verlengen, omdat ziekte en uiteindelijk de dood een vorm van kapitaalvernietiging betekenen. De voorstelling van het leven als iets wilds, ontembaars en onvoorspelbaars, iets dat in zekere zin sterker is dan wij zelf, verliest het steeds meer van de kijk op het leven als een zaak van voorspelbare behoeftenbevrediging, plichtsvervulling en verlenging. Maar dat wil niet zeggen dat we het bestaan van de dood ontkennen. Alleen is die dood, in zijn onvoorspelbare en wilde vorm – net zoals het leven – niet meer voor ons. Vluchtelingen gaan dood, in de Middellandse Zee. Hongerige Afrikaanse kinderen gaan dood. Moslims in het Midden-Oosten gaan dood. De ouderen gaan dood, en de eenzamen, de kwetsbaren. En als de economie het eist, dan ook de armen, degenen zonder toegang tot gezondheidszorg, de werklozen en de precaire werkers. Maar niet wij. Wij zijn te veel waard om te sterven, alles houdt op als wij er niet meer zijn.

De eis dat we de dood moeten aanvaarden is daarom volkomen gratuit. Het feit dat er een dodelijk virus rondwaart brengt bij sommigen kennelijk een morbide berusting teweeg, terwijl het bijna psychotisch is als je bereid zou zijn om te sterven voor ʻde economieʼ (sommige Amerikaanse anti-lockdown-activisten schrijven dit daadwerkelijk op hun protestborden). In plaats daarvan zouden we moeten beseffen dat het leven, nog altijd, iets kwetsbaars is. Dat er zorg, liefde en solidariteit voor nodig zijn om het in stand te houden en tot bloei te laten komen, en dat niet alleen tijdens een crisis, maar altijd. Dat we het anders moeten gaan zien dan wat de beperkte tegenstellingen van het kapitalisme ons toestaan, zoals de Italiaanse filosoof Franco Berardi schrijft: ʻaccumulatie is de Ersatz die de dood vervangt door de abstractie van waarde en de artificiële continuïteit van het leven op de markt,ʼ terwijl er ook leven zou kunnen zijn dat ontsnapt aan hiërarchieën en waardebepalingen. Een dergelijke manier van leven vereist een radicale verandering, écht een revolutie, van de dystopische manier waarop we de wereld hebben ingericht: één waarin niet het oude, heerszuchtige, (ver)harde, succesvolle mannelijke subject centraal staat ten koste van al het andere, ten koste van al het mogelijke, maar waarin het de taak van elke samenleving wordt om het leven van mensen, dieren en de aarde zelf permanent te herscheppen tot iets nieuws en tot iets dat we altijd moeten koesteren. Precies dit kunnen we niet overlaten aan onze politieke leiders. Het ʻnieuwe normaalʼ dat ze voor ogen hebben zal een continuering zijn van het oude normaal, en de kosten van het uitblijven van verandering – van de repressieve orde die het evenwicht bewaakt tussen integratie en desintegratie – zullen voor onze rekening komen. Als we willen leven, en niet alleen maar willen overleven, mogen we dit niet toestaan.