Categorieën
Economie Gezondheid

Fossiele brandstoffen geven COVID-19 vleugels

Oorspronkelijke tekst (Engels): Quartz, 16 april 2020

fotografie: IGK Humboldt-Universität

door On Barak

On Barak is universitair hoofddocent in de geschiedenis van het Midden-Oosten en Afrika aan de Universiteit van Tel-Aviv

We merken het verband tussen het coronavirus en olie pas op als de energiemarkten instorten. Maar uit de geschiedenis blijkt dat pandemieën sinds de 19e eeuw afhankelijk zijn geweest van fossiele brandstoffen om zich over de hele wereld te kunnen verspreiden.

Het nieuwe coronavirus en de snelle verspreiding van de ademhalingsziekte COVID-19 vormt hierop geen uitzondering. In feite gaat het ook bij deze pandemie om wereldwijde connectiviteit op basis van aardolie, die teruggaat tot de 19e eeuw.

De meeste mensen schenken slechts aandacht aan één kant van de vergelijking die het coronavirus en olie met elkaar verbindt – aan de gevolgen in plaats van aan de oorzaken: in dit perspectief zorgt een epidemie voor het sluiten van fabrieken, voor het stilleggen van de luchtvaart en het zeetransport, voor vertraging van de economische groei en voor vermindering van de vraag naar energie. Deze gevolgen resulteren in dalende olieprijzen en kunnen mogelijk leiden tot prijsoorlogen die de aandelenmarkten doen instorten. Terwijl we geobsedeerd zijn over wat het virus met onze lichamen en onze gemeenschappen kan doen, is het in verband met olie louter een economische abstractie. Zelfs als we de materiële aspecten van dit proces onder ogen zien, bevinden deze zich meestal ʻdownstreamʼ: dan gaat het om het verdwijnen van de luchtvervuiling boven Wuhan of om de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen als gevolg van de economische groeivertraging. We zijn – terecht – zó bezorgd geraakt over de klimaatverandering en zó onvergeeflijk verslaafd geraakt aan fossiele brandstoffen dat we het alleen maar opmerken als die er niet meer zijn – of in mindere mate.

Maar hoe zou een alternatief model, dat olie en dit nieuwe coronavirus met elkaar verbindt, er dan uitzien? Het zou vooral rekening houden met de werkelijke prijs van de met fossiele brandstoffen gestookte planetaire infrastructuren die sinds de 19e eeuw ziekteverwekkers verspreiden en klimaatverandering veroorzaken. Het coronavirus is geen noodkreet van de natuur om de opwarming van de aarde te laten stoppen. Het is eerder een symptoom van het systeem dat deze opwarming teweegbrengt – een reisziekte die aangeeft dat de op koolstof gebaseerde wereld die we hebben opgebouwd op meer manieren besmet is geraakt dan we willen toegeven.

Het terugbrengen van zowel de oliesector als de ziekte tot weinig meer dan economische krachten verdoezelt de andere kant van de vergelijking, waarin het virus een ding in de wereld is. Toch kan het beeld van het coronavirus als een diagnostische marker, die de slagaders van de kapitalistische mondialisering doorkruist, de kwalen van het systeem blootleggen. Wat een lokale besmetting op een ʻnatte marktʼ in Wuhan binnen enkele maanden wist te transformeren tot een pandemie, is een netwerk dat begint met grondtransport in de besmette gebieden en eindigt met zee- en luchtverbindingen – allemaal aangedreven door fossiele brandstoffen.

Het virus demobiliseert nu juist het systeem dat de verspreiding ervan mogelijk maakte. De duizelingwekkende snelheid van dit proces, en het feit dat het nog steeds aan de gang is, maken het moeilijk om het op waarde te schatten, en nóg moeilijker om conclusies te trekken. Dit is precies het punt waarop vroegere pandemieën ons kunnen helpen om na te denken over heden en toekomst.

Sinds de Spaanse griep van 1918 worden door epidemiologen vergelijkbare gevallen naar voren geschoven, waarbij de chemische of genetische gelijkenis van de ziekteverwekkers het belangrijkste criterium is. Maar om het belang van de materiële infrastructuur uit te kunnen pluizen, zijn de cholerapandemieën van de 19e eeuw wellicht veelzeggender. COVID-19 en cholera lijken weinig met elkaar gemeen te hebben: de eerste is een luchtweginfectie, en is meestal mild, de tweede is een ernstige ziekte die het spijsverteringsstelsel aantast. De ene ziekte wordt veroorzaakt door een virus, de andere door een bacterie; cholera verdwijnt in de winter en barst vooral in de lente en de zomer uit, terwijl sommige deskundigen hopen dat dit bij COVID-19 precies omgekeerd zal zijn. Cholera-epidemieën hebben de wereld geteisterd tijdens wat historici de eerste golf van de mondialisering noemen, die in het teken stond van de steenkool. Wat kunnen ze ons leren over de tweede golf, in het tijdperk van de olie en het nieuwe coronavirus?

Een kwantumsprong in de wereldwijde connectiviteit

Cholera was endemisch in Zuid-Azië, lang vóór de 19e eeuw, toen de ziekte volgens de historische canon de status van een pandemie bereikte. Door de ontwikkeling van nieuwe transportmiddelen zoals het stoomschip werd de besmettingsvector aanzienlijk ingekort. Cholera kan binnen 72 uur dodelijk zijn; in het verleden betekende dit dat besmette mensen niet heel ver konden reizen om de ziekte te verspreiden. Daardoor vernietigde de ziekte met andere woorden zijn eigen transmissieketen. Maar in het tijdperk van stoomschepen en van de ritmes die de afhankelijkheid van steenkool met zich meebracht – anders dan bij zeilschepen, die lange tijd op open zee konden doorbrengen – moesten deze schepen ongeveer één keer per week ergens aanmeren om steenkool in te slaan. Zo konden passagiers de oceaan oversteken en anderen besmetten voordat de cholera hén doodde.

Tussen 1817 en 1896 braken er vijf cholera-epidemieën uit, die de ziekte naar het Midden-Oosten, Afrika, Europa en Amerika brachten. Het nieuwe coronavirus tilt dit principe van snelle connectiviteit naar een nieuw niveau: de burgerluchtvaart in China is de snelst groeiende sector en zal naar verwachting binnen enkele jaren de grootste ter wereld worden. Tussen 1978 en 2016 is het aantal Chinese luchtreizigers gestegen van 2 miljoen naar 500 miljoen. Sinds de uitbraak van de SARS-epidemie in 2002-2003 is het lucht- en grondvervoer binnen China enorm toegenomen, volgens sommige schattingen met ongeveer 700%. Vandaag de dag kunnen mensen die besmet zijn met COVID-19 de wereld rondreizen en ziektekiemen verspreiden, zelfs zonder te weten dat ze besmet zijn, aangezien de incubatietijd langer is dan hun reistijd. Anders gezegd: het ding dat de snelle verspreiding van COVID-19 mogelijk maakt, is het planetaire transport dat op fossiele brandstoffen draait.

Het niet-seizoensgebonden reizen

Anders dan zeilschepen konden stoomboten zelfs de Indische Oceaan trotseren tijdens de afschrikwekkende zomermoesson, die samenviel met het hoogseizoen van de cholera. Wat dit mogelijk maakte was een nieuwe, vervoerbare energiebron, die onderdeks kon worden opgeslagen, waardoor de afhankelijkheid van de wispelturige wind en de seizoenen werd verbroken. Vóór de 19e eeuw konden noch steenkool noch de cholera de oceanen oversteken. Door de opkomst van het stoomschip gingen ze allebei de hele wereld over.

De mondiale carbonisatie begon op de Britse eilanden en verspreidde zich naar het Ottomaanse Rijk, India, China en elders, en nam meerdere invasieve soorten – van bepaalde weekdieren tot cactusvijgen en cholera-bacteriën – met zich mee.

Fossiele brandstoffen maakten de seizoensgebondenheid min of meer irrelevant voor reizen, en faciliteerden de verplaatsing tussen koude en warme plaatsen in een gesloten systeem van bubbels, waarin luchthavens met elkaar verbonden zijn als een soort kunstmatige archipel die de makkelijke verspreiding van ziektekiemen mogelijk maakt, hetgeen tot een pandemie van de huidige omvang kan leiden.

Hoe de kapitalistische economische ideologie olie op het vuur gooit

Bijna zodra de eerste cholera-epidemieën uitbraken, probeerden verschillende actoren in het onderling verbonden systeem dat hun verspreiding bevorderde – zoals de Ottomaanse gezondheidsautoriteiten – ze met quarantaine-maatregelen te bestrijden. Dit was een beproefd middel om epidemieën aan te pakken (het woord ʻquarantaineʼ komt uit het Venetiaanse dialect en duidde de veertig dagen aan dat een schip tijdens de pest moest worden geïsoleerd). Toch stuitte deze maatregel op hevig verzet, vooral vanuit Groot-Brittannië, in naam van de vrije handel en het vrije verkeer. De huidige verwoording van de tegenstelling tussen het eigendomsrecht en het recht om te leven is ontstaan in de 19e eeuw. Rond het midden van die eeuw was het zogenoemde natuurlijke recht om nieuwe markten te openen aanleiding voor de opiumoorlogen, die werden gevoerd om China te dwingen de vrije handel in opium toe te staan, zodat Groot-Brittannië zijn betalingsbalans kon verbeteren. Wat de introductie van het verslavende goedje mogelijk maakte, was een nieuw soort vaartuig, de SS Nemesis – de eerste stoomboot die de Indische Oceaan overstak en de boten die in de ondiepe rivierbeddingen van China op haar lagen te wachten, wegvaagde. Opium- en steenkoolverslaving vermengden zich met elkaar en besmetten China, dat zich sindsdien alleen maar van de eerste verslaving heeft kunnen verlossen. De aarzeling van de VS om zijn grenzen te sluiten en een quarantaine af te dwingen die de Amerikaanse economie zou kunnen schaden, lijkt te zijn gebaseerd op de Britse imperiale vrijhandelsideologie.

Als het verleden het heden is

De duidelijke gelijkenis tussen cholera en COVID-19, en tussen steenkool en olie, is niet toevallig. Ondanks de alomtegenwoordige veronderstelling dat cholera en steenkool relikwieën uit het verleden zijn, zijn we blijven hangen in het tijdperk van de steenkool en de daarmee gepaard gaande mentaliteit. En zoals blijkt uit de uitbraak in 2018 in Jemen is cholera helemaal nog niet uitgeroeid. In 2019 heeft de mensheid meer steenkool verbrand dan op enig ander moment in de geschiedenis. China is de wereldleider op het gebied van kolencentrales. In plaats van alle verhalen over het uitroeien van oude ziekteverwekkers of over energietransities van steenkool naar olie en misschien zelfs naar een toekomst zonder olie, en ondanks het feit dat het aandeel van steenkool in onze energieconsumptie relatief gezien afneemt (en dat we een relatieve immuniteit voor veel ziekteverwekkers hebben opgebouwd), zien we in absolute termen een intensivering van de winning en het gebruik van steenkool. En we zijn nu ook weer getuige van de opkomst van nieuwe virulente ziekteverwekkers, bijna jaarlijks.

Zoals we hebben gezien is olie in veel opzichten vergelijkbaar met steenkool. In al deze opzichten bevinden we ons nog steeds diep in de 19e eeuw.

Vertaling Menno Grootveld

Categorieën
Gezondheid Politiek

COVID-19 legt de soevereiniteitscrisis bloot

Oorspronkelijke tekst (Engels): Africa is a Country, 1 april 2020

fotografie: twitter.com

door Christopher J. Lee

Christopher J. Lee is universitair hoofddocent geschiedenis en Afrika-studies aan het Lafayette College in Easton, Pennsylvania. Van hem zijn vijf boeken verschenen, onder meer over Frantz Fanon en Alex la Guma. Hij legt momenteel de laatste hand aan een boek over Kwame Anthony Appiah.

De eerste zin van Achille Mbembeʼs essay Necropolitics (2003) begint met de bewering dat ʻde ultieme uitdrukking van soevereiniteit voor een groot deel ligt in de macht en het vermogen om te bepalen wie mag blijven leven en wie moet sterven.ʼ De COVID-19-pandemie lijkt een lakmoesproef voor deze bewering te zijn. Hoewel Mbembeʼs betoog over de opkomst van een nieuwe vorm van politiek, gericht op macht over de dood, lang voor het opduiken van deze pandemie is verschenen en voornamelijk is toegepast in de context van Afrika, biedt zijn concept een manier van denken waarmee het huidige beleid kan worden verklaard zonder dat men zijn toevlucht hoeft te nemen tot de conventionele kaders van links en rechts die tot dusver de discussies in het mondiale noorden hebben bepaald. Hoewel deze kaders de infrastructurele capaciteiten van staten om te reageren op de crisis fundamenteel hebben vormgegeven, waarbij neoliberale democratieën als Groot-Brittannië en de Verenigde Staten na jaren van bezuinigingen op en privatisering van de medische zorg voor een duidelijke uitdaging staan, mag de kans niet worden gemist om anders na te gaan denken over wat er op het spel staat. COVID-19 is niet alleen een medische of epidemiologische crisis; het is ook een soevereiniteitscrisis.

De gebeurtenissen van de afgelopen weken en maanden kunnen in dit bestek niet volledig worden gerecapituleerd, maar wel worden gekarakteriseerd als een poging om de soevereiniteit terug te winnen. Ze onthullen een ontluikend necropolitiek landschap dat wordt gedefinieerd door staten die macht hebben over het leven en staten die uitsluitend macht hebben over de dood. Een kort overzicht van de bekendmakingen, verboden en sluitingen is in dit verband nuttig: artsen uit het Chinese Wuhan meldden eind december 2019 voor het eerst het bestaan van een ongespecificeerd virus; op 23 januari 2020 werd in deze stad van 11 miljoen mensen een verplichte lockdown opgelegd, naast extra reisbeperkingen voor andere steden in de provincie Hubei (in totaal 57 miljoen mensen); acht dagen later, op 31 januari, werd in Italië de noodtoestand uitgeroepen, en op 9 maart een nationale quarantaine ingesteld; op 11 maart kwam de regering-Trump met een reisverbod voor reizigers uit Europa die geen Amerikaans staatsburger zijn; Spanje kondigde op 15 maart een nationale quarantaine af; op dezelfde dag voerde Duitsland nieuwe grensbeperkingen in; op 18 maart stelde Zuid-Afrika een reisverbod in voor buitenlanders uit risicolanden; op 19 maart legde Autralië een reisverbod op aan vreemdelingen, enzovoort. Wat dit korte overzicht schetst is een terugkeer naar de meest basale technieken van territoriale controle en staatsmacht – een beleid van grensbeperkingen, gemeenschapsbeheer, avondklokken, bedrijfssluitingen, publieksspreiding en lege straten. Aan burgers wordt gevraagd op een Foucauldiaanse manier zelfdiscipline te betrachten door middel van ʻsocial distancing.ʼ De omvang, snelheid en wereldwijde omvang van deze soevereine maatregelen lijken ongekend.

Voor alle duidelijkheid: deze maatregelen moeten worden voortgezet. In tegenstelling tot normatieve omstandigheden waarin dergelijke methoden als autoritair zouden worden beschouwd, zijn ze in dit geval essentieel voor het in stand houden van het leven. Samen vormen ze een reactieve versie van de necropolitiek die zich bezighoudt met het beheer van leven en dood – om de verspreiding van de ziekte, het aantal sterfgevallen en het aantal besmettingen in het algemeen te verminderen. Deze reactieve houding duidt echter evenzeer op een ongelijkmatige verdeling van de capaciteiten van de staat, op het feit dat niet alle regeringen bij machte zijn om op dezelfde wijze in actie te komen. COVID-19 heeft aangetoond dat sommige staten op de langere termijn falen om de volksgezondheid en het leven in stand te houden, als gevolg van hun toewijding aan neoliberale agendaʼs waarbij de staatszorg is afgeschaft ten gunste van de privatisering. Vooral de Amerikaanse en de Britse overheid hebben de neiging aan de dag gelegd om de gezondheidszorg door privatisering en bezuinigingsmaatregelen betaalbaar te houden. Het aanvankelijke voorstel van de Britse premier Boris Johnson om naar ʻgroepsimmuniteitʼ te streven, waarbij COVID-19 zijn gang mocht gaan door de Britse bevolking, is een voorbeeld van deze aanpak – een economische houding van laissez-faire die wordt toegepast op gewone, kwetsbare mensen, in de context van een pandemie.

Als COVID-19 een necropolitieke benadering van het leven van burgers en niet-burgers heeft blootgelegd die tot nu toe onzichtbaar is gebleven, komt dit doordat deze macht over de dood in contrast staat met Mbembeʼs oorspronkelijke nadruk op het spektakel van onder meer oorlogsmachines en zelfmoordaanslagen. De dynamiek van COVID-19 en andere epidemieën, of het nu ebola of hiv is, is die van langzaam geweld. Na tientallen jaren van afbraak van de infrastructuur voor medische zorg in vele landen, hetzij door de beperkte medische voorzieningen op het platteland of door de schaarste aan levensreddende ziekenhuisapparatuur waarvan nu sprake is, kunnen nationale regeringen het leven niet meer garanderen of zelfs maar beheren, behalve via de meest grove vormen van niet-medische staatscontrole en koud geweld tegen niet-staatsburgers, zoals eerder aangehaald. Anders gezegd: wie mag blijven leven en wie moet sterven is afhankelijk van de goede wil, bekwaamheid en expertise van medische hulpverleners en anderen die betrokken zijn bij de situatie. De macht om te bepalen wie mag blijven leven is uitbesteed en in toenemende mate geprivatiseerd, alleen beschikbaar voor diegenen die het zich kunnen veroorloven.

En dan nog een paar woorden over de economie: als dit necropolitieke landschap tot nu toe grotendeels onzichtbaar is gebleven, dan komt dat doordat het spektakel van het mondiale kapitalisme ook dít politieke beheer heeft verhuld. Ook nu laat een korte blik op de dagelijkse krantenkoppen zien hoe de sterke achteruitgang van de wereldeconomie en de angst voor een kapitalistische recessie evenveel aandacht krijgen als de ziekte zelf, waarbij de oplossingen van het mondiale noorden voor de pandemie – naast de eerder beschreven soevereine maatregelen – in monetaire termen worden geschetst, of het nu gaat om renteverlagingen door de centrale banken, reddingsoperaties voor de industrie of ʻhelicoptergeld.ʼ Het feit dat de COVID-19-pandemie als een economische crisis wordt omschreven, toont niet alleen aan welke soevereiniteitsprioriteiten hier aan het werk zijn, maar duidt ook op de beperkte instrumenten die de neoliberale staatsmacht tot haar beschikking heeft als het gaat om zaken van crises en sociale wanorde die niet rechtstreeks verband houden met het begrotingsbeleid.

Voor alle duidelijkheid: er moeten beleidsmaatregelen worden genomen die de economische bestaansmiddelen van de zwaarst getroffenen in stand houden. Maar dergelijke onmiddellijke maatregelen mogen het streven naar langetermijnoplossingen voor economisch onrecht niet in de weg zitten. De ontluikende economie van COVID-19 onthult namelijk in grimmige termen wat we allang wisten: de soevereine staatsmacht is door de bijtende effecten van het neoliberale beleid op het economische leven, zoals de erosie van de sociale zekerheidsprogrammaʼs, de werkloosheidsuitkeringen en het openbaar onderwijs, ingrijpend gereorganiseerd; de prioriteit is verschoven van het veiligstellen van het leven en het ondersteunen van het welzijn naar het louter bezig zijn met de arbitrage van de dood, zoals we die nu zien.

De necropolitiek van COVID-19 legt dus zowel de sterke punten als de grenzen van Mbembeʼs oorspronkelijke concept bloot, hoe belangrijk dat ook was en nog steeds is. Verschenen vlak na de millenniumwende, toen de Rwandese genocide en de burgeroorlogen in Liberia en Sierra Leone van de jaren negentig bij velen nog vers in het geheugen lagen, trachtte zijn betoog een antwoord te geven op de fundamentele vraag waarom episodes van geweld het Afrikaanse continent ondanks decennia van onafhankelijkheid zijn blijven teisteren, ruim nadat het geweld van de koloniale periode achter de rug was. Als alternatief voor het structurele argument over het kolonialisme en zijn etnische erfenis, zoals beschreven door Mahmood Mamdani in Citizen and Subject (1996), stelde Mbembe de postkoloniale vervolmaking voor van een nieuw soort staatsregime dat putte uit de erfenis van de koloniale biopolitiek, maar daar ook van afstapte door een meer flagrante macht te verkrijgen over de dood – door ʻdodenwereldenʼ te creëren voor burgers en niet-burgers, in plaats van de ʻlevenswereldenʼ die geassocieerd worden met meer normatieve opvattingen over de soevereiniteit van de staat. Wat Mbembe niet gemakkelijk kon voorzien, is hoe de staat zelf in een wereldwijde context van neoliberale druk op verschillende manieren is geherinstrumentaliseerd, met als gevolg haar beperkte capaciteit met betrekking tot vragen over leven en dood. Het vermogen om de facto over leven en dood te beslissen, zoals we dat nu zien in een tijd van epidemiologische crisis, is niet hetzelfde als het proactief nastreven ervan, zoals Mbembe dat voor het eerst beschreef.

Niettemin biedt het concept van de necropolitiek een ander register voor het nadenken over de dimensies van dit ontluikende politieke moment, in het bijzonder die van het falen van de staat in het mondiale noorden, wat ertoe heeft geleid dat het gebruik van dit concept verder is uitgebreid. De soevereiniteitscrisis die COVID-19 in de VS, Groot-Brittannië en andere noordelijke liberale democratieën heeft teweeggebracht, onderstreept de interpretatieve kracht die deze mondiale zuidelijke benadering heeft om de aanspraken en grenzen van de staatsmacht opnieuw te benadrukken. Hoewel het nog te vroeg is om een uitspraak te doen over de onmiddellijke politieke gevolgen van COVID-19, laat staan over die op de langere termijn, onderstreept de geografie van de respons die aan het licht is gekomen hoe staten proberen hun soevereine macht over zaken die de volksgezondheid aangaan terug te winnen.

Hoewel het idee van de necropolitiek nooit sterk is geweest als verzamelpunt voor politieke solidariteit, kan het als kritische methode bijdragen aan een meer progressieve en radicale politieke visie op hoe staten er in de toekomst uit zouden kunnen zien – met de ambitie en het doel om het leven in stand te houden, in plaats van uitsluitend en veel te laat, de dood te beheren.

Vertaling Tiers Bakker

Categorieën
Gezondheid

Het monster staat eindelijk voor de deur

Oorspronkelijke tekst (Engels): International Journal of Socialist Renewal, 12 maart 2020

fotografie: Wikiwand

door Mike Davis

Mike Davis is de auteur van het boek The Monster at Our Door uit 2005, dat in Nederland als Vogelgriep – Achtergronden van de dreigende pandemie is verschenen bij Mets & Schilt. In dit artikel gaat hij vooral in op de situatie in de VS.

COVID-19 is eindelijk het monster dat bij ons voor de deur staat. Onderzoekers werken dag en nacht om het virus karakteriseren, maar ze worden geconfronteerd met drie grote problemen.

In de eerste plaats heeft het aanhoudende tekort aan testkits alle hoop op indamming in rook doen opgaan. Bovendien kunnen er nu geen nauwkeurige inschattingen van belangrijke parameters worden gemaakt, zoals de reproductiesnelheid van het virus, de omvang van de geïnfecteerde populatie en het aantal goedaardige besmettingen. Het resultaat is een chaos van getallen.

In andere landen zijn echter betrouwbaardere gegevens voorhanden over de impact van het virus op bepaalde bevolkingsgroepen. En die zijn heel verontrustend. Italië en Groot-Brittannië melden bijvoorbeeld een sterftecijfer dat relatief veel hoger is onder 65-plussers. De ʻcoronagriepʼ die Trump aanvankelijk bagatelliseerde, is een ongekend gevaar voor oudere bevolkingsgroepen, met een dodental dat mogelijk in de miljoenen zal lopen.

In de tweede plaats muteert dit virus, net als het jaarlijkse griepvirus, op zijn reis door populaties met een verschillende leeftijdssamenstelling en verworven immuniteit. De variëteit waar de Amerikanen mee te maken hebben verschilt waarschijnlijk al enigszins van die van de oorspronkelijke uitbraak in Wuhan. Verdere mutaties kunnen onbetekenend zijn, maar kunnen ook tot veranderingen leiden in de distributie van ernstige ziekteverschijnselen, zoals longontstekingen met dodelijk afloop, die veel vaker voorkomen bij ouderen dan bij babyʼs en kleine kinderen.

In de derde plaats kan, zelfs als het virus stabiel blijft en het weinig muteert, het effect ervan op leeftijdsgroepen onder de 65 jaar radicaal anders zijn in arme landen en in een context van grote armoede. Denk aan de wereldwijde ervaringen met de Spaanse griep van 1918-ʼ19, die naar schatting 1 tot 2 procent van de mensheid heeft gedood. In tegenstelling tot het coronavirus was die griep het dodelijkst voor jongvolwassenen, en dit wordt vaak verklaard uit hun relatief sterkere immuunsysteem, dat overreageerde op de besmetting door dodelijke ʻcytokine-stormenʼ tegen de longcellen te ontketenen. Het oorspronkelijke H1N1-virus nestelde zich in legerkampen en loopgraven op de slagvelden van de Eerste Wereldoorlog, waar het tienduizenden jonge soldaten het leven kostte. De ineenstorting van het grote Duitse lenteoffensief van 1918, en daarmee de uitkomst van de oorlog, wordt toegeschreven aan het feit dat de geallieerden, in tegenstelling tot hun vijand, hun zieke legers konden aanvullen met nieuw aangekomen Amerikaanse troepen.

Het wordt echter zelden gememoreerd dat 60 procent van de wereldwijde sterfte niet in het Westen maar in West-India plaatsvond, waar de graanexport naar Groot-Brittannië en de meedogenloze invorderingspraktijken samenvielen met een grote droogte. De daaruit voortvloeiende voedseltekorten dreven miljoenen arme mensen naar de rand van de hongerdood. Zij werden het slachtoffer van een sinistere synergie van ondervoeding, waardoor hun immuunreactie op de besmetting werd onderdrukt, en ongebreidelde bacteriële en virale longontstekingen. In het door de Britten bezette Iran hebben enkele jaren van droogte, cholera en voedseltekorten, gevolgd door een wijdverbreide malaria-uitbraak, de dood van naar schatting een vijfde van de bevolking tot gevolg gehad.

Deze geschiedenis – en vooral de onbekende gevolgen van de interacties tussen ondervoeding en infecties – zou ons moeten waarschuwen dat COVID-19 een zeer dodelijke weg kan inslaan in de sloppenwijken van Afrika en Zuid-Azië. Het gevaar voor de armen in de wereld is tot nu toe bijna volledig genegeerd door journalisten en westerse regeringen. Het enige gepubliceerde stuk dat ik heb gezien beweert dat – omdat de stedelijke bevolking van West-Afrika de jongste ter wereld is – de pandemie daar slechts een milde impact zou moeten hebben. In het licht van de ervaringen van 1918 is dit een dwaze extrapolatie. Niemand weet wat er de komende weken in Lagos, Nairobi, Karachi of Kolkata zal gaan gebeuren. De enige zekerheid is dat rijke landen en rijke klassen zich zullen richten op het redden van zichzelf, met uitsluiting van de internationale solidariteit en medische hulp. Muren in plaats van vaccins: kan er nog een kwaadaardiger sjabloon zijn voor de toekomst?

Over een jaar kijken we misschien met bewondering terug op de successen van China bij het indammen van de pandemie, maar met afschuw naar het falen van de VS. (Ik maak de heroïsche veronderstelling dat Chinaʼs berichtgeving over de snel afnemende transmissie van het virus min of meer accuraat is). Het onvermogen van onze instellingen om de Doos van Pandora gesloten te houden is natuurlijk geen verrassing. Sinds 2000 hebben we herhaaldelijk storingen gezien in de eerstelijnsgezondheidszorg.

Zo heeft het griepseizoen van 2018 de ziekenhuizen in de hele VS overweldigd, waardoor het schokkende tekort aan ziekenhuisbedden na twintig jaar van bezuinigingen op de ziekenhuiscapaciteit (de versie die in deze sector wordt toegepast van het ʻjust-in-timeʼ voorraadbeheer) aan het licht is gekomen. De sluiting van particuliere en charitatieve ziekenhuizen, en de tekorten in de verpleging, die eveneens door de logica van de markt zijn afgedwongen, hebben de gezondheidsdiensten in armere gemeenschappen en op het platteland verwoest, waardoor de lasten zijn verlegd naar de ondergefinancierde openbare ziekenhuizen en de voorzieningen voor veteranen. De IC-faciliteiten in dergelijke instellingen zijn nu al niet in staat om het hoofd te bieden aan de seizoensgebonden infecties, dus hoe moeten ze zo meteen omgaan met de dreigende overbelasting als gevolg van al die kritieke gevallen?

We zitten in het beginstadium van een medische Katrina. Ondanks de jarenlange waarschuwingen over vogelgriep en andere pandemieën, is de voorraad elementaire noodvoorzieningen als beademingsapparatuur niet voldoende om de verwachte stortvloed aan kritieke gevallen op te vangen. Militante vakbonden van verpleegkundigen in Californië en andere staten zorgen ervoor dat we allemaal de ernstige gevaren begrijpen die zijn ontstaan door ontoereikende voorraden van essentiële beschermende middelen, zoals N95-gezichtsmaskers. Nog kwetsbaarder, omdat ze onzichtbaar zijn, zijn de honderdduizenden laagbetaalde en overwerkte hulpverleners in de thuiszorg en de verpleegtehuizen.

Deze sector, die voor 2,5 miljoen bejaarde Amerikanen zorgt – van wie de meesten afhankelijk zijn van Medicare – is al lange tijd een nationaal schandaal. Volgens de New York Times sterven ieder jaar 380.000 patiënten van verpleeginrichtingen als gevolg van de verwaarlozing van de basisvoorschriften voor infectiebestrijding. Veel tehuizen – vooral in de zuidelijke staten van de VS – vinden het goedkoper om boetes te betalen voor overtredingen van deze voorschriften dan om extra personeel in te huren en hen een goede opleiding te geven. Zoals uit het voorbeeld van Seattle* blijkt zullen nu tientallen, misschien wel honderden andere verpleeginrichtingen coronavirus-hotspots worden; hun werknemers met een minimumloon zullen er rationeel voor kiezen om hun eigen families te beschermen door thuis te blijven. In zoʼn geval zou het systeem kunnen instorten en hoeven we niet te verwachten dat de Nationale Garde de bedpannen zal legen.

De uitbraak heeft onmiddellijk de grimmige kloof tussen de klassen in de gezondheidszorg blootgelegd: mensen met een goede ziektekostenverzekering die ook thuis kunnen werken of lesgeven zijn comfortabel geïsoleerd, mits ze zo voorzichting zijn om de voorzorgsmaatregelen op te volgen. Ambtenaren en georganiseerde werknemers met een fatsoenlijke ziektekostendekking zullen moeilijke keuzes moeten maken tussen inkomen en bescherming. Ondertussen zullen miljoenen laagbetaalde werknemers in de dienstensector, werknemers in de landbouw, onverzekerde deeltijdwerkers, werklozen en daklozen voor de wolven worden gegooid. Zelfs als Washington uiteindelijk het testfiasco weet op te lossen en voor voldoende testkits kan zorgen, zullen de onverzekerden nog steeds artsen of ziekenhuizen moeten betalen voor het uitvoeren van die tests. De medische rekeningen van gezinnen zullen zo hoog oplopen dat miljoenen werknemers hun baan en hun door de werkgever betaalde ziektekostenverzekering zullen verliezen. Is er een krachtiger en urgenter pleidooi mogelijk ten gunste van Medicare for All?**

Maar universele dekking is slechts een eerste stap. Het is op zijn zachtst gezegd teleurstellend dat noch Sanders, noch Warren tijdens de primary-debatten heeft benadrukt dat Big Pharma afstand heeft gedaan van onderzoek en ontwikkeling van nieuwe antibiotica en antivirale middelen. Van de 18 grootste farmaceutische bedrijven in de VS hebben er 15 dit terrein volledig verlaten. Hartmedicijnen, verslavende kalmerende middelen en behandelingen voor mannelijke impotentie zijn winstgevende producten, niet de verdedigingsmiddelen tegen ziekenhuisinfecties, nieuwe ziekten en de traditionele moordenaars uit de tropen. Een universeel vaccin tegen griep – dat wil zeggen: een vaccin dat zich richt op de onveranderlijke delen van de oppervlakte-eiwitten van het virus – is al tientallen jaren mogelijk, maar nooit een winstgevende prioriteit geweest.

Naarmate de antibiotica-revolutie wordt teruggedrongen zullen oude ziekten weer de kop opsteken, naast nieuwe infecties, en zullen ziekenhuizen knekelhuizen worden. Zelfs Trump kan zo nu en dan op opportunistische wijze tegen de absurde kosten van de medische zorg tekeer gaan, maar we hebben een gedurfdere visie nodig die de geneesmiddelenmonopolies probeert te doorbreken en zal voorzien in de publieke productie van levensreddende geneesmiddelen. (Vroeger was dit wél het geval: tijdens de Tweede Wereldoorlog schakelde het leger Jonas Salk en andere onderzoekers in om het eerste griepvaccin te ontwikkelen). Zoals ik vijftien jaar geleden schreef in mijn boek The Monster at Our Door – The Global Threat of Avian Flu: de toegang tot levensreddende medicijnen, waaronder vaccins, antibiotica en antivirale middelen, zou een mensenrecht moeten zijn dat universeel beschikbaar is, zonder kosten. Als de markten geen impulsen kunnen bieden om dergelijke geneesmiddelen goedkoop te produceren, zullen overheden en non-profitorganisaties de verantwoordelijkheid voor de productie en distributie ervan op zich moeten nemen. Het overleven van de armen moet ten allen tijde een hogere prioriteit krijgen dan de winst van Big Pharma.

De huidige pandemie onderstreept dit betoog: de kapitalistische mondialisering lijkt nu biologisch onhoudbaar te zijn, bij ontstentenis van een echte internationale volksgezondheidsinfrastructuur. Maar zoʼn infrastructuur zal nooit bestaan, totdat de volksbewegingen de macht van Big Pharma en de gezondheidszorg met winstoogmerk doorbreken.

vertaling Menno Grootveld


* Een verzorgingstehuis in Seattle was een van de eerste plekken in de VS waar het corona-virus uitbrak; inmiddels zijn 35 personen die daar woonden of werkten aan het virus overleden

** Medicare for All is het voorstel om Medicare, het sociale verzekeringsprogramma voor ouderen en personen met een beperking, uit te breiden tot een verplichte ziektekostenverzekering voor alle Amerikanen; dit is een van de belangrijkste punten in het verkiezingsprogramma van de Democratische presidentskandidaat Bernie Sanders

Categorieën
Filosofie Gezondheid Politiek

De uitvinding van een epidemie

Oorspronkelijke tekst (Italiaans): Il Manifesto, 26 februari 2020
English translation

fotografie: Philosophy Kitchen

door Giorgio Agamben

Giorgio Agamben is een Italiaanse filosoof die vooral bekend is door zijn werk waarin hij de concepten van de uitzonderingstoestand, levensvorm (ontleend aan Ludwig Wittgenstein) en homo sacer onderzoekt. Agambens filosofie is diepgaand beïnvloed door enerzijds Martin Heidegger, bij wie hij colleges volgde en anderzijds Walter Benjamin, wiens werk hij in het Italiaans vertaalde. De bundel A che punto siamo? met zijn corona-essays, waarvan dit het eerste is, verschijnt binnenkort bij Starfish Books.

Om de panische, irrationele en absoluut ongefundeerde noodmaatregelen voor een vermeende coronavirus-epidemie te kunnen begrijpen, moeten we uitgaan van de verklaringen van de Italiaanse Nationale Onderzoeksraad (CNR) van 22 februari 2020, die niet alleen zeggen dat er ʻgeen epidemie van SARS-CoV2 in Italië is,ʼ maar ook dat ʻde infectie, op basis van de epidemiologische gegevens die op dit moment beschikbaar zijn en die gebaseerd zijn op tienduizenden gevallen, in 80 tot 90 procent van die gevallen slechts milde tot gematigde symptomen (een soort griep) veroorzaakt. In 10 tot 15 procent van de gevallen kan een longontsteking ontstaan, maar die heeft in de meerderheid daarvan een goedaardig verloop. Naar schatting heeft slechts 4 procent van de patiënten een opname op de intensive care nodig.ʼ

Als dit de werkelijke situatie is, waarom werken de media en de autoriteiten dan aan de verspreiding van een klimaat van paniek, waardoor een echte uitzonderingssituatie ontstaat, met ernstige beperkingen van de bewegingsvrijheid en een opschorting van de normale leef- en werkomstandigheden in hele regioʼs als gevolg?

Twee factoren kunnen een dergelijke disproportionele reactie helpen verklaren. In de eerste plaats blijkt hier opnieuw sprake te zijn van de groeiende tendens om de uitzonderingstoestand als een normaal bestuursparadigma te gebruiken. Het wettelijke decreet (decreto legge) dat onmiddellijk door de regering werd goedgekeurd ʻom redenen van hygiëne en openbare veiligheidʼ komt in feite neer op een ware militarisering ʻvan de gemeenten en gebieden waar ten minste één persoon positief is getest en de bron van de besmetting onbekend is, of waar zich een besmetting heeft voorgedaan die niet kan worden herleid tot een persoon die afkomstig is uit een gebied dat reeds door de virusinfectie is getroffen.ʼ Met een zoʼn vage en onbepaalde formule kan de uitzonderingstoestand snel naar alle regioʼs worden uitgebreid,* omdat het praktisch onmogelijk is dat er elders geen andere besmettingen zullen opduiken. Laten we eens kijken naar de ernstige vrijheidsbeperkingen waarin het decreet voorziet: a) een verbod om de getroffen gemeente of het getroffen gebied te verlaten, voor alle personen die in die gemeente of dat gebied aanwezig zijn; b) een verbod om de getroffen gemeente of het getroffen gebied te betreden; c) het opschorten van demonstraties of initiatieven van welke aard dan ook, van evenementen en van iedere vorm van samenkomst op een openbare of particuliere plaats, met inbegrip van culturele, recreatieve, sportieve en religieuze evenementen, zelfs indien deze plaatsvinden op gesloten plaatsen die voor het publiek toegankelijk zijn; d) het opschorten van onderwijs voor kinderen en scholen van alle niveaus, alsook van het bijwonen van schoolactiviteiten en van het hoger onderwijs, met uitzondering van onderwijs op afstand; e) het sluiten van musea en andere instellingen en plaatsen van cultuur, zoals bedoeld in artikel 101 van het statuut aangaande het cultureel erfgoed en het landschap, en in het wetsdecreet van 22 januari 2004, nr. 42; alle voorschriften betreffende de vrije toegang tot deze instellingen worden opgeschort; f) het opschorten van alle educatieve reizen, zowel in Italië als in het buitenland; g) het opschorten van examens en van alle activiteiten van openbare ambten, met uitzondering van essentiële diensten of diensten van openbaar nut; h) het handhaven van de quarantainemaatregelen en het uitoefenen van actief toezicht op personen die nauw contact hebben gehad met bevestigde gevallen van een wijdverspreide besmettelijke ziekte.

Het is overduidelijk dat deze beperkingen niet in verhouding staan tot de dreiging van wat volgens de CNR een normale griep is, die niet veel verschilt van die welke ons ieder jaar treft. Het lijkt erop dat als het terrorisme eenmaal is uitgeput als grondslag voor uitzonderlijke maatregelen, de uitvinding van een epidemie het ideale excuus kan zijn om dergelijke maatregelen onbeperkt te kunnen verruimen.

De andere factor, die niet minder verontrustend is, is de toestand van angst die zich de laatste jaren heeft verspreid tot in het individuele bewustzijn van de mensen en die zich vertaalt in een reële behoefte aan een toestand van collectieve paniek, waarvoor de epidemie opnieuw het ideale excuus biedt. Zo wordt bij wijze van een perverse vicieuze cirkel de beperking van de vrijheid die door de overheden wordt opgelegd, geaccepteerd uit naam van een verlangen naar veiligheid dat door dezelfde regeringen die nu ingrijpen om dat verlangen te bevredigen is gewekt.

Daarom wordt bij wijze van een perverse vicieuze cirkel de beperking van de bewegingsvrijheid die door de regeringen wordt opgelegd, aanvaard uit naam van een verlangen naar veiligheid, gecreëerd door dezelfde regeringen die nu tussenbeide komen om dat verlangen te bevredigen.

* Wat iets later, toen het aantal corona-patiënten explodeerde, ook inderdaad is gebeurd

Vertaling Menno Grootveld